Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De betoverde wereld (1691-1693)

Informatie terzijde

Titelpagina van De betoverde wereld
Afbeelding van De betoverde wereldToon afbeelding van titelpagina van De betoverde wereld

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.52 MB)

Scans (102.75 MB)

ebook (4.68 MB)

XML (2.94 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
non-fictie/filosofie-ethiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De betoverde wereld

(1691-1693)–Balthasar Bekker–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

Eerste Boek,
Waar in de Gevoelens en Gewoonte van alle Volkeren, die sy t'allen tyden ontrent God en de Geesten gehad hebben, ende als noch zijn hebbende, aangewesen staan.

I. Hoofdstuk.
Tot Inleidinge van alles dient, de betragtinge van de Gewigtigheid deser stoffe, de Noodsakelikheid en Nuttigheid derselve, ende d'order die daar in te houden zy.

§. 1.

IK onderneem een werk, al voor lange beloofd, en noch langer bedacht: maar nu eerst tot rijpigheid gebragt, ende nochtans sorgelik om te wagen. Verscheidene bejegeningen, die my stoffe gaven tot eigene ondervindinge, de redenen daar over dikmaal gewisseld met luiden van geoeffende herssenen, en eigene oefeninge daar mede vermengd: bragten my meer en meer in overleg van gedachten, of't so wel wesen mogte, alsmen doorgaans by geletterden en leken van die dingen spreekt, die gemenelik den Duivel toegeschreven worden. Echter soud ik my noch al niet so seer tot een ernstig ondersoek van dat stuk onledigd hebben; had ik niet gesien, dat vele, en misschien de meeste gevoelens, by alleman, ook by geleerden aangenomen, of seer losse gronden vlotten. Dat gesigte gaf my een onsydig ondersoek van verscheidene dingen, die my deels in mijn beroep, deels in dagelikschen ommegang ontmoetten; en te werk gesteld, mijn gemoed tot toestemminge verpligtten. Waar door het noodsakelijk geweest is, dat ik seer veele saken, eerst uit het gemeen gevoelen, en door onbeproefde redenen aangenomen; daar na in den grond ondersocht, verworpen hebbe: ende also nu veel minder wete dan ik te voren geloofde. In geen stuk is my dat meer gebeurd dan daar ik nu af schrijven wil. Niet dat ik hier in voor hebbe, ander luiden schriften in dien dele te berispen, of onnut te maken, maar mijne gedachten by de hunne te voegen, om den waarheid-lievenden leser noch wat nader te berigten.

§. 2. Want ik meine niet te dolen, indien ik segge, dat noch alles niet ge-

[pagina 2]
[p. 2]

seid is wat ter sake dient: de vorige schrijvers noch al eenigsins weerhouden zijnde door overgeblevene vooroordeelen; schoon al vele by hen waren afgelegd. Dat is, mijns oordeel, so veel, als datse des Duivels werken ten groten dele hebben afgebroken; om de menschen van bygelovigheid en onnutte vrese te bevrijden: maar ik soude hem den eenen steen op den anderen niet laten, mogt ik na mijnen sin begaan. Tot het selfde gevoelen wil ik sien of ik mijne landgenoten, en insonderheid die van ene selfde belijdenisse zijn, overreden kan: hen biddende, datse mijn schrift met so vrye gedachten lesen willen, als 't van my geschreven is; om geen andere reden aan te nemen, dan die op 't natuurlik ingeschapen licht, op den klaren sin der H. Schriften, of op welbeproefde ondervindinge gegrond zy. Ik hebbe groot gelijk, mijnen Leser tot dese voorwaarden te verpligten: niet alleen om datse by niemand konnen gewraakt worden maar ook, om dat ik my self vrywillig onder dese wetten geve; ende noch allermeest, om dat de sake self zijnde van 't uiterste gewigte, sulx boven andere vereischt.

§. 3. Want ik houde my selven ten vollen versekerd, en 't sal den Leser, hoop ik in 't vervolg wel klaarlik blijken; dat geen hoofdstuk des kristeliken Geloofs so swaar weegt als dit; en datse alle los en onbewijslik zijn, so men 't gemeen gevoelen, dat het volk van den list en de magt des Duivels heeft, niet en verwerpt. Of isser, dunkt ons, weinig aan gelegen, dat wy wel versekerd zijn, of de Duivel ook een Koningrijk op Aarden heeft; en hoe dat dan de grenspalen sijner heerschappye van Gods eigen Rijk te scheiden zijn? Of is 't onnodig ondersocht, hoe veel groter wonderwerken een verwaten schepsel doet, dan God self ooit heeft gedaan! en vervolgens, of God self op sulke gronden wel so veel te betrouwen, als de Duivel wel te vresen is? Verre moeten die gedachten van een Kristen herte zijn: Nochtans heeftet my altijd toegeschenen; en hoe dieper ik nu in dit werk gerake, hoe het my noch klaarder schijnt: dat die sulke dingen ernstelik gelooft, die men doorgaans aan den Duivel en sijn volk pleeg toe te schrijven, en so als men gemeenlik by geleerden en by leken daar van spreekt; niet en kan bewijsen,

dat Iesus is de Christus, of datter geen meer Goden zijn dan een. By aldien ik dit den Leser niet op 't klaarste doe begrijpen, over 't gene daar ik nu van schrijven wil; so is al dit werk, dat ik hier beginne, te vergeefs bedacht.

§. 4. Maar indien niet te vergeefs, so sal men ook met ene sien, dat het hooglik nodig is: dewijle 't volk noch self door luiden van geleerdheid en van naam in de dolinge versterkt word; welke met deselfde vooroordeelen ingenomen, hunne geleerdheid, stem en stijl te werk stellen, om hen in dien doolhof om te leyden. Hier toe worden verscheidene spreuken en vertellingen uit de H. Schrift misbruikt: welke niet wel ondersocht, noch met andere vergeleken, seer veel schijns geven aan dat gevoelen, 't welk de weereld van den Duivel heeft. Maar gemerkt dat de selve, in dien sin verstaan, tegen klare uitspraken, die ons de H. Schrift over de grondregelen onses Geloofs heeft nagelaten op 't kennelikste strijdig is, so gaat vast, datse behoudens

[pagina 3]
[p. 3]

den grondslag onser Saligheid niet en konnen bestaan. En 't heeft my al van overlang onduidelik geschenen, dat onse Schriftgeleerdheid in saken van weinig gewigte, of immers van de minste sekerheid, so tederlijk gehandelt word; datmen daar aan op 't minst niet peuteren mag, of men is aanstonds van onregtsinnigheid verdacht: en datmen ondertusschen over saken van 't uiterste belang noch niet eens, of in die eenigheid gansch ongegrond is. Dewijle 't dan nooit iemand qualik afgenomen word, dat hy tot verklaringe of beweeringe van enig hoofdstuk des Geloofs, iet naders dan van anderen gedaan was aan 't licht brengt; so mag ik by my selve wel versekerd zijn, daar ik een goed werk doe, wanneer ik over dat gene, waarmede 't gansch gebow der saligmakende leere staan of vallen moet, so veel berigts geve; dat elk een, die het onpartijdig en met ernst betragt, daar uit wijser worden moet.

§. 5. Wat nu dan het tegenwoordig werk betreft, so wil ik den Leser hier voor af van den inhoud kortelik berigten. Het sal eigentlijk daar op sien, dat wy grondig weten mogen, wat de Duivel vermag, en wat hy doet. Dat is, hoe verre dat sijne kennisse strekt, het zy in natuurlike of boven-natuurlike dingen: tegenwoordige, die voor de menschen verborgen; of toekomende, die gebeurlik, dat is mogelik, ende nochtans niet noodsakelijk zijn. Daar beneffens, wat bestuur van saken en wat kragten dat hy heeft, om in de Natuur, of boven of tegen Nature te werken. Wat gemeinschap dat de Duivel met den Mensche, met des menschen Ziel en allerhande Lichamen heeft: om deselve of derselver gedaanten aan te doen, op Ziel of Lichaam te werken, hunne gedachten, daden, woorden en gebeerden te bestieren. Wat hy vorders op 't vee, op 't gewas des velds, op weer en wind vermag; hoe verr een mensch door sijn behulp iet weten ofte werken kan. En dit isset al waar in de Wicchelary en Tovery, de Spokery en Dromery berust; welk alles in dit boek het een met het ander op eenen voet verhandelt word.

§. 6. Maar mitsdien dat de grondige kennisse deser dingen aan ene andere hangt; te weten, waar in dat de nature van een Geest besta, en hoe deselve van een lichaam onderscheiden zy; also de Duivelen buiten alle tegen seggen geesten zijn, en de menschen geest en lichaam t'samen is: so moest dit werk so veel dieper uitgehaald; en de nature der Geesten, goed en quaad, beneffens die van den Mensche vooraf ondersocht zijn. Vorder, nademaal God self een Geest, ende nochtans oneindig en onafhangelik is: so moet ons de gelijkheid der benaminge niet beletten; maar het bekend onderscheid tusschen den Schepper en het schepsel veel eer verpligten, tot een nader ondersoek, hoe veel de ongeschapene Geest van de geschapenen verschilt. En dese wederom met of sonder lichaam zijnde, moeten nodelik na behoren onderscheiden zijn.

§. 7. Tot sulk een moeijelik werk sal sich echter niemant geern begeven, die niet en weet of bemerkt, hoe veelerley gevoelen en gebruik dien aangaande in de weereld is. Dan die eens by hem selven overleit, wat men overal daar God land heeft van die dingen spreekt, en wat men doet; hoe drok dat

[pagina 4]
[p. 4]

het de menschen met de Geesten hebben, en wat al weer daarom te doen is: sal wel haast begeerig worden om daar over grondig onderregt te zijn; op dat hy wete, wat met waarheid ofte valschelik geloofd, ende wat daar neffens na behoren ofte onbehoorlijk word gepleegd. Om deser oorsaken wille doe ik een vertoog vooraf, van al sodanige gevoelens, als de menschen ooit of ooit, overal waar 't zijn mogte, van God en de Geesten hadden; en wat middel sy gebruikten om de selven aan te halen ofte af te keeren: als mede van de werkingen, die sy vermogens zijn door kragt der selven te verrigten. Daar uit moet dan de stoffe ontstaan tot nader ondersoek, wat ons de gesonde Reden of de goddelike Schrift van alsulke dingen leert, ende d'Ondervindinge daar van getuigt.

§. 8. Sulx in goede orde te verhandelen, so ist dat ik dit geheele werk in vier Boeken onderscheiden hebbe. In 't eerste sal ik stellen de Gevoelens en 't Bedrijf der volkeren van alle tijden, landen, godsdiensten, nopende de Godheid en de Geesten, goed of quaad. Gevoelens seg ik en Bedrijf: wantmen in 't betragten aller saken beiden moet voor ogen hebben, de Kennis en de Daad; dewijle niemant iets met vrugt geleerd sal hebben om te weten, indien hy niet in't werk wil stellen 't gene hy geleerd heeft. Wederom so salmen doorgaans sien, dat de menschen in hun doen en spreken sich aanstellen na datse geleerd zijn. Dien volgende heb ik 't Ondersoek, van 't gene in dit eerste Boek verhaald word, wederom in twee verdeeld. Het eene, in het tweede Boek, daar ik dese weetenschap betrachte, diemen van de Geesten, deselver kragt en werkingen, na aanleidinge der Reden of Schrifture hebben kan: en 't ander in het derde Boek, dat de Konsten toetst, diemen houd dat daar op gegrondvest zijn, als Tovery, Waarseggery en diergelijke. Vorders dan gemerkt, dat de menschen niet alleen sich veel op d'Ondervindinge beroepen, daar de Reden stil staat, en de Schrift af swijgt; maar insonderheid in desen self de Reden word geschikt, en de Schrift geduid, na datmen sich versekerd houd dat ons d'ondervindinge leert: so volgt een vierde Deel, dat dit alles proeft wat menschen ooit getuigden datse self bevonden hadden, of beleden dat het van hen was gedaan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken