Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De betoverde wereld (1691-1693)

Informatie terzijde

Titelpagina van De betoverde wereld
Afbeelding van De betoverde wereldToon afbeelding van titelpagina van De betoverde wereld

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.52 MB)

Scans (102.75 MB)

ebook (4.68 MB)

XML (2.94 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
non-fictie/filosofie-ethiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De betoverde wereld

(1691-1693)–Balthasar Bekker–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XV. Hoofdstuk.
D'Engelen door welken God de Wett op Sinai bestelde, en d'Engel die 't volk Israël door de woestyne geleid heeft, waren beidegaar aanmerkens weerdig.

§. 1. DUs hebben wy verstaan, wie d'Engelen mogten wesen, die aan Abraham en Lot verschenen zijn: met weinig woorden wil ik nu noch seggen 't gene van de wett door d'Engelen besteld, en den Engel van Gods aangesigt, in de Schrift gemeld, alhier ter sake dienen kan. De gene die het beide op den Heere Christus passen: ontslaan my van dat werk, om te ondersoeken wat een geschapen Geest vermag; of wat deel hy heeft in bedieninge der saligheid aan Gods volk. Want aangaande den Oversten Leidsman onser saligheid en voleinder des geloofs Jesus zijn wy des genoegsaam eens. Dus word hy Hebr. 12: 2. uitdrukkelik genaamd. Doch ten minsten salmen d' uitleggers sien verschillen over de bestellinge der

[pagina 91]
[p. 91]

Engelen, so als Stefanus Hand. 7: 53. spreekt, door welken Israël de Wet ontfangen heeft: waar mede Paulus t'samenstemt, wanneer hy seit, dat de wett door d'Engelen besteld is in de hand des Middelaars. Gal. 3: 19. Ik meine dat God self, in 't Lied aan Moses gegeven 't selfde seit. Deut. 33: 2. De Heere is van Sinai gekomen, ende is hen voorgegaan na Seït: hy is blinkende verschenen van 't gebergte Paran, ende is aangekomen met tien duisenden der Heyligen: tot sijne regterhand was een vurige Wet aan hem. Geleerde mannen wijsen ons tot dese woorden, om die van Stefanus en Paulus te verstaan.

§. 2. Wat willen die dan seggen? Dat de Wet op Sinai met de grootste statelikheid, Gode betamelik is uitgesproken. En wie zijn die tienduisenden der Heyligen? Daar af laat ons de profeet Daniel niet onkundig zijn, die ene vertoninge van Gods heerlikheid in een gesigte bemerkende: duisendmaal duisenden sag die hem dienden, en duisendmaal tienduisenden die voor hem stonden: cap. 7: 10. Deser eenen had hy te voren ook enen Heylig genoemd en die een Wachter was, cap. 4: 13. Dit heb ik, over dat boek schrijvende, op Gods Engelen geduid: waar in ik niet en wete dat my iemand tegen is. Dese godlike Lijfwachten, om so te spreken, niet tot sijner beschermenisse: maar tot vertoninge sijner heerlikheid om hem staande, waren mede by 't af kundigen der Wett: om 't werk so veel groter luister toe te brengen; en met een te tonen, datse met dit huisbestel, en 't Verbond dat God met Israël dus bevestigde, te vreden waren; gelijkse altijd zijn in 't gene dat God doet of spreekt. So datmen van die Wetgevinge insgelijx mag seggen, als Daniel van Gods besluit dat over Nebucadnesar ging: Dese sake is in 't besluit des Wachters, en dese begeerte is in 't woord der Heiligen, v. 17. In 't voorseide boek §. 238, 242. heb ik dat verklaard, waar henen ik den Leser wijse.

§. 3. Maar seit de Schrift ook meer? Niet meer: want dat moest in de historie staan: also Moses, Stefanus, Paulus, buiten twijffel so niet souden spreeken; sose niet voor uit stelden, dat de gene tot wien sy dit seiden seer wel wisten, dat sulx was geschied. Nochtans seit de historie niet, dat sig Engelen daar by vertoonden, wanneer God de Wet op Sinai gaf. Maar het volk sag de donderen en de blixemen, en 't geluid der basuinen, en den rokenden berg. Exod. 20: 18. Want de Heere sprak tot de gansche Gemeinte, op den berg in het midden des vuurs, en der wolke en der donkerheid. Deut. 5: 22. In den brief aan d'Hebreen, daar dese geschiedenisse te pas komt, word ook niet uitdrukkelik noch afsonderlik van Engelen gewaagd, die op dien tasteliken berg tegenwoordig waren: maar van een brandend vuur, en donkerheid, en duisternis en onweder; een geklank der basuine, en stemme van woorden. Vele duisenden van Engelen worden daar op den berg Zion geplaatst, tot welken wy (welverstaan geesteliker wijse) gekomen zijn. Heb. 12: 18, 19, 22. Waar uit ik wederom besluite, dat het gene Moses, de geschiedenis verhalende, van dien onsaggelijken toestel der hoogste Majesteit geschreven hadde, op ene wijse voor God betamelik sijnen Engelen toegeschreven word.

[pagina 92]
[p. 92]

§. 4. Want neemt eens verder, dat God nochmaal ten jongsten dage komen sal met sijne veel duisend Heyligen. Iud. v. 14. met de stemme des Opperengels; 1 Tess. 4: 16. in de openbaringe des Heeren Jesus, met de Engelen sijner kragt; 2 Tess. 1: 7. te weten, wanneer de Sone des menschen komen sal in sijne heerlikheid, en alle de heilige Engelen met hem. Matt. 25:31. wat is dat meer te seggen, dan dat hy sitten sal op den Throon sijner heerlikheid? Hoe menen wy dat dit toegaan sal? Hy self heeft geen lighaam, om te komen, en te sitten: maar d'Engelen zijn geesten, die eigentlik noch sitten, noch van plaats tot plaats vervaren. So heeft dat dan een ander bescheid, 't welk beswaarlik voor ons valt om uit te leggen. Maar dit isser nochtans uit te merken, dat de komste des oversten Regters met ene Majesteit hem betamelik geschieden sal. En d'Engelen, sose als de menschen waren, tot lichamelike bewegingen en plaats bekledinge bevoegd; wie soude nader zijn dan sy, om ter hoogste statelikheid huns Heeren, lichamelik en plaatselik daar by te staan.

§. 5. Van den Engel aan 't volk Israël belooft, vielder vry wat meer te seggen; by aldien dat stuk hier eigentlik, en uit sich self behandeld wierd. Maar gemerkt dat wy nu alleenlik van geschapene Engelen spreken; en dat de meeste Uitleggers onser gesindheid enen ongeschapenen, dat is, Gods Soon daar by verstaan, daar ik my niet tegen stelle: so wil ik slegs met weinigen te kennen geven, wat ik daar over in de Schrift heb aangemerkt. Somen siet op 't gene God self aan Moses en sijn volk verklaard heeft, dit zijn de woorden. Siet ik sende enen Engel voor uw aangesigte, om u te behoeden op desen weg, ende om u te brengen tot de plaatse die ik bereid hebbe. Hoed u voor sijn aangesigte: ens. want hy en sal uwe overtredingen niet vergeven; want mijnen naam is in 't binnenste van hem. ens. Mijn Engel sal voor uw aangesigte gaan, en sal u inbrengen tot den Amoryten. ens. Daar na weerhaalt hy die toesegginge, niet tegenstaande dat sy dese besondere gunste door afgoderye verbeurd hadden. Gaat nu henen, leid dit volk daarhenen ik u geseid hebbe: siet, mijn Engel sal voor u aangesigte gaan. Exod. 32: 24. Ende noch eens: Ik sal enen Engel voor uw aangesigte senden. cap. 33: 2. Moses hier mede noch niet genoegsaam, so 't schijnt, gerust gesteld, klaagt, dat God hem gebied het volk op te leiden, sonder hem te laten weten, wie hy met hem senden soude: ende geeft niet duisterlik te kennen, dat Gods aangesigte soude moeten mede gaan, om hem gerust te stellen? 't welk hem Gad toestaat cap. 34: 12, 17. So datmen hier kan vinden den Engel van Gods aangesigte, die Israël in alle hunne benawdheid verlost heeft. Iesa. 63: 9, 11.

§. 6. Maar so gy de historie leest, op wat wijse God het volk uit Egypten heeft geleid; De Heere toog voor hun aangesigte: des daags in ene wolkenkolomme, dat hyse den weg leide; ende des nachts in ene vuurkolomme, dat hyse luchtede; om voort te gaan dag ende nacht. Exod. 13; 21. Desgelijx besluit hy 't verder verhaal, met woorden van den selfden sin. De wolke des Heeren was op den Tabernakel by dage; ende 't vuur was 'er by

[pagina 93]
[p. 93]

nachte op, voor de ogen van Israëls gansche huis, in alle hunne reisen. Exod. 40: 38. Desgelijx word achter na, by 't melden van Gods wonderen en weldaden, sijnen volke dies tijds op 't besonderste bewesen, van geenen Engel; maar alleenlik van de Wolk- en Vier kolomme gewaagd. Nehem. 9: 14. 19. Psal. 78: 14. en 105: 39. Ende wanneer namaals geseid word, dat God self, dat is, sijn aangesigte met hen ging; ('t welk na allen stijl van spreken noch meer is dan oft een Engel met hen ginge) so word het mede op die Wolke uitgeleid. Moses verweet hen, datse niet geloofd hadden aan den Heere hunnen God, die voor uw aangesigte (seit hy) op den weg wandelde: Des nachts in het Vuur, op dat hy u den weg wese, daar in soudet gaan; ende des daags in de Wolke. Deut. 1: 33.

§. 7. Merkt hier nu noch by aan, dat God Ex. 23: 21 van dien Engel seit mijn Naam is in 't midden van hem; en dat Moses daarna verhaalt, cap. 34. v. 5. hoe de Heere nederwaarts quam in de Wolke, ende uitriep den Naam des Heeren. So was dan s' Heeren Naam in 't midden van de Wolke, waar uit die gehoord wierd: sulx het schijnt, dat hy die Wolke, daar besteld ten teken en met een ten middel sijner tegenwoordigste werksaamheid (so te spreken) tot hoede van sijn volk, den naam van Engel, dat is Bode, geeft. Siet hier de Vuursuil en de Wolkensuil met een. God quam op Sinai nederwaarts in Vuur; bekleed met wolken en met donkerheid; en uit het midden van dat Vuur sprak hy tot het volk: Deut. 4: 15 en 5: 5, 6. namaals quam hy neder in de Wolke, ende riep den Naam des Heeren uit. Het gene hy eerst uit het vuur sprak, was de verklaringe van sijnen Wille, en de 10. voorwaarden des Verbonds: en 'tgene hy tsedert uit de Wolke sprak, was de beschrijvinge sijner Volmaaktheden, daar hy sulken groten naam van heeft, Volgens dien so is 't gene sy dies tijds van Gods Wil en Wesen weten moesten, in die vurige Wolk geweest, en uit deselve gehoord. Wat plaats dat hier Gods Soon in heeft, dien Engel des Verbonds Mal. 3: 1. met reden ook genaamd den Engel van Gods aangesigt; Ies. 6: 9. of hoe hier in met een de Heilige Geest benoemd mag zijn: vers 10. 11. sulx komt hier niet te pas; om dat wy niet als van Gods Engelen, en hun verschijnen, of bedrijf ontrent de menschen spreken.

§. 8. Die dit voorschreven met onsydig opmerken gelesen heeft, sal daar uit alleenlik dit vermerken, dat ik op de bespiegelinge, die men gemeenlik op dien Engel maakt, door welken Gode de Wett uitsprak, of die 't volk door de woestijne voorging, of d'Engelen door welken de wett in handen van den Middelaar besteld is, niet vast en ga. 't Bewijs daar uit getrokken voor 't een of ander sonderling gevoelen, laat ik voor rekeninge van de genen die daar meer in sien dan ik: mits datse my ook schuldig blyven, om de swarigheden die ik daar heb aangewesen, op te lossen. Maar dunkt iemant dat ik Christus Godheid enigsins te kort doe, so ik niet rond uit verklare, dat ik hem in desen Engel sie: dien wil ik wel waarschouwen, Christus Godheid niet ten toon te stellen met de wijsen die so veel beslags van noden hebben, om den neerstigsten en verstandigsten ondersoeker, en noch so

[pagina 94]
[p. 94]

veel meer, om de tegensprekers te overtuigen. En so dit ons voorregt is indien tijd des Nieuwen Testaments, dat God voortijds wel veelmaal en op veelerlye wyse tot de vaderen gesproken heeft door de Profeten; maar in dese laatste dagen eerst tot ons gesproken door den Sone: Heb. 1: 1. hoe sy dan den Sone tot de vaderen doen spreken, wanneer 't daar toe de tijd noch niet en was. Ook en kan ik dat onderscheid van weerdigheid tusschen Wett en Euangelium niet sien, dat ons Paulus daar ter plaatse leert; uit insigt, dat de Wett door Moses, die maar een dienaar was, maar 't Euangelium door Iesus, die de Soon en Heer is, aangekondigd is: indien de Zoon self de Wett heeft uitgesproken, of 't volk na 't aardsch Canaan geleid heeft.

§. 9. Ondertusschen moet uit al 't voorseide nu genoegsaam blijken, dat van de wijse, hoe d'Engelen van Gods wege den gelovigen ten dienste staan, niet veel en blijkt: hoewel de Schrift seid, datse 't doen. Des wil ik het nu in een betrekken, 't gene dus verre gesteld is. Te weten.

1. De Schrift seit ons, dat God Engelen in sijnen dienst gebruikt; ter hoede der gelovigen, en tot straffe der godlosen.

2. Maar nergens seitse, hoedanig de werkinge der Engelen daar in zy.

3. Somtijds wel, datser verkondigers af zijn, 't gene om der sekerheid huns woords wille geacht word als ofse 't deden.

4. Doch somtijds met ene wijse van spreken die klaarlik te verstaan geeft dat God self, en geen Engel het werk doet, daar de dienst eens Engels in benoemd word.

5. Bij wijlen noemtse Engelen, insgelijx om hunder besendinge wille, diemen bemerkt dat menschen geweest zijn.

6. Ook word wel een uiterlik teken van Gods besondere tegenwoordigheid sijn Engel genoemd.

§. 10. Dus verre 't gene in de Schrift hier af te vinden is: waar uit ik nu die vier gevolgen trekke.

1. Dat aangaande de wijse, op welke de Engelen werken, ofte iets aan de menschen doen, niet sekers uit de H. Schrift te halen is.

2. Maar dat het alles dient, watmen daar af leest, om Gods bedrijf ontrent der menschen kinderen, na menscheliken aart van spreken, op ene hemelstatige wijse te verbeelden.

3. So nochtans, dat de Engelen waarlik iets doen, in 't gene dat de menschen, de geesten en de lichamen betreft.

4. Maar nergens blijkt dat selfs de goede Engelen onmiddelik op geest of lichaam werken, gelijk eens menschen ziel op haar eigen lichaam doet.

§. 11. Dit wilmen dat hier wederom op uit sal komen, dat ik geene Engelen gelove. Ik segge dan noch eens, dat ik mijn geloof daar af I. §. 3, 4. met klare woorden duidelik beleden; ende in 't vervolg met bondiger bewijs dan men gemeenlik daar van geeft, bevestigt hebbe. Maar wanneer ik segge dat de Engelen waarlik niet en doen 't gene de Schrift van hen schijnt te seggen: dat is, dat het niet en blijkt. En verder gaat mijn schrijven niet, dan om te tonen dat het gene men gemeenlik van de kragt der Geesten uit de

[pagina 95]
[p. 95]

werkingen, in schijn hen toegeschreven, by brengt, sulx niet en bewijst. Gelijk ik dan den Hemel noch de Aarde niet ontkenne, noch de Sonne, Maan, en Sterren lochene; wanneer segge, dat de Hemel eigentlik Gods troon, noch de Aarde sijn voetbank, noch des Hemels lichten sijne heirscharen zijn: so ontekenn ik ook geen Engel ofte Geest; al is't dat ik ontken, dat het eigentlik geseid is, 't gene in desen van het word geseid.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken