Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De betoverde wereld (1691-1693)

Informatie terzijde

Titelpagina van De betoverde wereld
Afbeelding van De betoverde wereldToon afbeelding van titelpagina van De betoverde wereld

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.52 MB)

Scans (102.75 MB)

ebook (4.68 MB)

XML (2.94 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
non-fictie/filosofie-ethiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De betoverde wereld

(1691-1693)–Balthasar Bekker–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[Folio *2r]
[fol. *2r]

Aan den Leser.

IK geve eindelik, bescheiden Leser, 't laatste der vier Boeken mijner Betoverde Weereld aan den dag: en danke God, die my dus lange heeft gespaard en bygestaan, om eens het einde van mijn werk te sien dat my so duur te staan komt, door so veel tegenstands als ik daar in van de betoverde weereld hebbe moeten lijden, ende nog ben lijdende. Maar 't heeft my onder des vertroost, dat ik in mijn gemoed so wel versekerd was, dat ik de waarheid soeke, en dat sy alle die van 't selfde oogmerk zijn, hun groot verlangen na 't voleinden van mijn werk dus lang betoond hebbende, nu dat genoegen sullen hebben, 't welk ik hebbe willen geven; en God ook met my danken, met so veel genegentheids, alsse yver hadden om daar voor te bidden. Ik hebbe tot dit laatste deel niet veel Voorredens meer van node, nadien den inhoud van hetselve is geopend by de Naakte Uitbeeldinge des geheelen werks, voortaan te stellen voor het eerste Boek: en voorts de schikkinge van alles, dat sig tsedert het uitgeven der twee eerste Boeken toegedragen, en den voortgang der twee anderen verhinderd heeft, genoegsaam is te sien uit de Voorrede van het derde Boek. Dit mogt van 't vierde noch te seggen zijn, dat het wel meest gevaar gelopen heeft, na datmen heeft verstaan, dat nu het derde al was afgedrukt, en dit tot op de helft gebragt: wanneermen sig verbeeldde, dat van geen der beide laatste boeken iet meer worden soude, maar 't gansche werk voortaan wel blijven steken. Des hebben sig verscheidene bemoeid, om 't laatste kind ter halver dragt met het voldragene te smoren, om nooit met die twee eerstgeborenen het ligt te sien. Maar 't mangelde die lieden meest aan kragt en aan beleid. Sy hebben egter maar gedaan, dat het so veel

[Folio *2v]
[fol. *2v]

te meer verhaast is, en de voorste deelen niet so ongeschikt is over 't hoofd gewassen, als 't sig eerst liet aansien, door so groten menigte exempelen als my dageliks nog toequamen, en waarmede ik nu tegenwoordig nog so groten stuk soude konnen toestellen als dit is. Des kan ik my dan ook versekeren, dat elk door 't lesen van de gene die ik hier verhandeld hebbe, nog andere sal in gedagten krijgen, ende my aan melden; die ik ook niet en soude hebben willen overslaan, had ikse doe geweten of daar aan gedacht, wanneer ik in gelijke stoffe besig was, also mijn oogmerk is geweest, op elke plaatse 't allermerkensweerdigste te stellen dat my ooit is voorgekomen; om gansch geen reden na te laten van bedenken, dat ik my te soeken maakte. Want my en is het niet om schijn van waarheid, maar om waarheid enkelik te doen. Nochtans en denk ik niet, dat eenige exempelen, schoon in den schijn gewigtiger dan enige der mijne, besonder ondersoek van noden hebben, na 't gene dat van my in desen is gedaan: also men uit het een seer lichtelik ook van het ander, dat van gelijken aart is, sal konnen oordeelen. En ik en wete niet, dat daar meer soorten zijn sodaniger vertellingen, als tot bewijs van Spokery en Tovery, en wat daar toe behoort, gemeenlik worden bygebracht; daar ik geen staaltjes van en geve in dit boek. Derhalven sal my een bescheiden Leser wel verschonen, dat ik het ook niet groter make, dan het reeds, seer verre boven mijne eerste meininge, geworden is. Ook sullen sulke, die door 't gene nu geschreven is, sig niet en willen laten overtuigen, geensins te overtuigen zijn: weshalven ik vergeefschen arbeid billik sparen mag. God geve slegs, dat dese den goedwilligen en waarheidlievenden mag strekken tot grootmakinge sijns naams, en vorderinge hunder saligheid, het eenigst oogmerk van mijn schrijven; sulx ik vrymoediglik mag seggen, die so veel smaadheid daar voor lijde, sonder dat ik ergens in beswijke; also het God is die sijne eere voorstaat, ende my de kragt geeft om sulx alles te verdragen, als sijner vaderlike

[Folio *3r]
[fol. *3r]

voorsienigheid belieft dat my weervaren sal. Ook heeft Hy, die de nederigen vertroost, my die vertroostinge gegeven, dat hy my genade heeft doen vinden in de ogen van sodanige personen, die mishagen tonen in den ongeregtigen handel van de genen die my tegenstaan: en al siense alles niet voor waarheid aan, nochtans d' opregtigheid wel sien die in mijn schrijven is; so verre dat ik sekerlik de waarheid soeke, 't zy dat ik die hier gevonden hebben of gemist. Daar by vind ik my merkelik gesterkt door menigte van grage Leesers mijner boeken; die dagelijx nog wast, en sig ook buiten Nederland van alle kanten openbaart: so verre datmen 't werk in andere talen soekt, en sekerlik sal willen brengen, schoon ik het self niet doe. Want buiten lands en salmen niet veel vragen na de gene die het binnen lands beletten willen; also weinig als in Vrankrijk of in Duitschland heeft verhinderd konnen worden, dat het niet by ons in Nederduitsch is uitgegeven. Daarom zijn dat maar ydele pogingen van menschen, die geen ander middel weten om bekend te maken voor de weereld, hoe veel liefde sy tot vordering der kennis en der waarheid hebben, die dus lopen tegen 't drukken en vertalen van een boek datse niet en willen lesen. Dog word mijn werk van niemand kragtiger gevorderd dan van dese: also den yver in opregte lesers dies te meer ontsteken word; dewelke denken dat een boek moet goed zijn, 't gene op geen andere manier weerleid kan worden. Hoewel men soude mogen seggen dat sulx wel verre van daar is, nadien dat sulken menigte van schriften tegen 't mijne uitgekomen, en van my selfs niet dan ter loops en maar in 't gros beantwoord zijn. Dog daar op is mijn antwoord, dat ik in 't selfe Kort Berigt genoegsaam tone, op hoe slegte grond de meeste schrijvens bouwen, en hoe weinig sommige een antwoord weerdig zijn, van wege hunder onbescheidenheid en wanbedrijfs, uit hunne schriften blijkende; so verre dat ook self de leesers door t' betuigen van hun ongenoegen wel te kennen geven, dat sy niet achten my daar in weerleid te zijn. Dat moet

[Folio *3v]
[fol. *3v]

nog nader blijken, alsmen sien sal, dat de laatste mijner tegenschrijvers self van dat oordeel is geweest, dat ik van anderen niet wel weerleid ben, of hy hadde sulken groten arbeid te vergeefs gedaan. Dog dese sal door ongeletterde personen ondersocht en wederlegd; en 't werk nu reeds voltooid, nu dit is afgedaan, ten eersten worden opgelegd, om met mijne eigene aanmerkingen daar by gedrukt te worden. Men heeft gesien, dat die twee eerste deelen so veel meer gelesen en van meerder vrugt geweest zijn, als daar tegen meer geschreven is. Waaruit ik reden neme om te denken, dat sy om de laatste twee niet so veel moeite sullen doen, na datse ondervonden hebben, dat al hun arbeid agter uit gaat. Of so sy 't egter doen; ik sal my desniet veel bekommeren; nog my bemoeijen met al 't gene datmen verder schrijven sal. Mijn boek is daar; wien dat behaagt die sal 't lesen; en die 't niet lesen wil, of, schoon gelesen, geen genoegen daar in nemen, hy sal my geen misnoegen geven. Het leesen der veel meer, en met veel meer genoegen dan ik ooit had konnen dromen, des God ten hoogsten moet gepresen zijn. Wien ik ook bidde, dat sijn werk in my genadelik ten einde brengen, en my bequaam wil maken tot den dienst voor sijnen Naam en voor sijn Woord; op welke wijse 't Hem believen sal: is 't naar sijn wille dat ik mag in vrede zijn, die lang al moede ben van twisten, maer nog niet van lijden, so Hy wil, dat nog het einde niet sal zijn; het sal niet langer duren dan mijn leven, dat niet lang wesen sal: na 't welk ik mijnen Saligmaker wagten wil in onverderflikheid. AMEN.

 

Den 15. van Herfstmaand. 1693.

 

B. Bekker.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken