Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De betoverde wereld (1691-1693)

Informatie terzijde

Titelpagina van De betoverde wereld
Afbeelding van De betoverde wereldToon afbeelding van titelpagina van De betoverde wereld

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.52 MB)

Scans (102.75 MB)

ebook (4.68 MB)

XML (2.94 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
non-fictie/filosofie-ethiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De betoverde wereld

(1691-1693)–Balthasar Bekker–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XXIX. Hoofdstuk.
't Bewys getrokken uit het Sweedsche Verhaal, van seer vermaarde Toveryen in den Jaren 1670. en daar ontrent gebeurd, met diergelyken, werd door sich selve wederleid.

§. 1. MEn heeft voor twee of drie en twintig jaren wonder veel gerugts gemaakt van ongehoorde Toveryen in Sweden, 't landschap Elfdalen, en besonder in 't dorp Mohra: daar de Toveressen menigte van kinderen vervoerden, na ene onbekende plaatse diese noemde Blocula. 't Gerugt en klagte liep daar van so hoog, dat self de koning gevolmagtigden daar henen sond, die met de Regters en Pastoren van de plaats te samen daar de vierschaar maakten, en wel over 70. als Toveressen 't vonnis wesen, met nog 15. kinderen, die daar in betrokken wierden, behalven 56. die men sachter heeft gestraft, en 47. die tot nader ondersoek gelaten zijn. De meergemelde Engelsman, te weten, Ioseph Glarill, maakt veel staats op 't selve werk, so verre dat hy een uittreksel uit des konings Protocol gesteld heeft, achter sijnen Sudducismus triumphatus; als een onweersprekelijk bewijs, so als hy meint van ware Duivels Tovery; doch so als ik wil tonen van de nietigheid des selver en de openbare valsheid der bekentenissen, somen seit, waar op die arme mensche zijn verbrand. Men heeft in 't selfde jaar een diergelijk verhaal daar van in 's Gravenhage in Duits gedrukt: daar ik 't derhalven hier op nemen sal. Doch aangemerkt dat het geheel te stellen, en daar dan myne aanmerkingen noch by te stellen hier te lang soude vallen, so sal ik maar alleenlik den voornaamsten inhoud stellen, en dan uit besondere plaatsen des verhaals met d'eigene woorden tonen, dat het gansche werk bedrog, dat de beschuldigers, de toveraars, de Regters self betoverd zijn geweest.

§. 2. Den inhoud van 't Verhaal is dan, dat daar is sekere plaatse ge‘naamd Blokula, den Toveressen alleen bekend, daar hen de Duivel henen voert; dewelke nevens sekeren kuil driemaal geroepen, met de woorden, Antesser, kom, voer ons na Blokula, hen dan verschijnt in velerley gedaante; maar wel meest met enen grauwen rok, roden broek en blauwe koussen; hebbende enen roden baard, hogen hoed, met veel kakelbon-

[pagina 235]
[p. 235]

te linden romdom, en lange linten aan den broek. Hy voert hen dan door de Lucht; mits datse van hun eigen of ook andere lieden kinderen, by nagt gestolen, mede nemen; nu meer dan wel voor desen, tot 15, 16. toe, en dat alle nachten als se daar verschijnen. Sy varen henen rydende op allerhande vee, besonder geiten: ook wel menschen, stokken, spiessen, so als 't hen te passe komen mag. Te Blokula gekomen, gaanse alle daar te gast: de toveresse sittende aan tafel, maar de kinders staande aan de muur.

§. 3. Hoort nu eens d'eigene woorden van 't Verhaal. Het eerste datse in Blokula moeten doen, is, datse alles moeten versaken, en sich met lijf en ziele aan den Duivel overgeven, 't selve met eede bekraghtigende, (by wat God ofse dan sweeren, denk ik) en beloven den Duivel, welken sy Loeita noemen, (flus was 't Antesser) te dienen. Waarop sy dan haar self in de vinger snyden, schryvende met hun bloed hunne name in sijn boek. Hy doet haar ook door enen Priester, welken de Toveressen daar besteld hebben, dopen. Wat dit voor slag van Duivelpriesters zijn, die van de toveressen sich bestellen laten; is beswaarlik om te raden: maar wel lichtelik te sien, hoe dit gansche werk leutert. Hy bevestigt hunnen Doop met veel gruwelike Eeden en besweeringen. Daar na geeft hen de Duivel elk een beursje, waar in het schrapsel van klokken is, met eenen steen daar aan gebonden, welken sy dan in 't water werpen met dese grouwelike woorden: gelyk als dit schrapsel nimmermeer weder tot de klokken sal komen; so kome ook nimmermeer myne ziele in den Hemel; daar by voegende noch een deel grouwelike Godslasteringen, met vloeken en sweeren.

§. 4. En om te weten, wat besonder groot vermaak sy daar genieten, dat hen kan bewegen om so pleghtelik God en den Hemel af te staan; sy konnen hier veel beter doen. Want merkt doch eens hoe heerlik hen de Duivel daar onthaalt. De spyse welke daar gegeven word is koolsop met spek, haverpap, boter, melk en kaas. Niet anders? ja, maar dit sal alles buiten twyfel beter zijn dan sy het self in hunne huisen hadden. Hoort watse seggen: dat dit somtijds wel, en somtijd qualik smaakt. 't Vermaak dat daar op volgt is mogelijk so veel te groter. Ia: want in de maaltijd werd er gedanst, met grouwelijk vloeken en sweeren; waar na sy malkanderen dan reghtschapen afslaan. Maar hoe vermaakt sich toch de Duivel self. Als hy wil vrolijk zijn, so doet hyse alle op spiessen om ryden; daarna neemt hy de spiessen, en slaatse daar mede bont en blaau; daar over gaat hy dan staan lacchen dat het helpen mag. Wat dunkt u, Leser, is dat niet wel waardig, voor de genen die daar eens op dese wyse zijn te gast geweest, dan dagelijx al wederom aan 't gat te staan en roepen, Antesser, kom voer ons na Blocula.

§. 5. Vraagt gy nu Leser, hoe de Duivel aan so veelerhande eten komt? Hy geeft aan hen een dier, 't welk sy noemen Wechdrager, gelykende wel ene jonge katt; ook enen vogel die so groot is als een rave, zynde wit. Dese konnen sy op alle plaatsen senden; van waar sy sulke waren nemen als se

[pagina 236]
[p. 236]

vinden, ende hen toe brengen. Dat de vogel neemt mogen se self behouden: maar wat de weghdrager brengt, moeten se bewaren voor den Duivel; die hen daar van dan geeft het gene hy wil. Is 't niet een schoon gastmaal, daar de gasten 't eten beschikken, en het beste aan den gastweerd laten moeten?

§. 6. Voor al dit helsch vermaak, denk eens wat groten dienst dat sy aan den Duivel doen: also sy hem beloven moeten al te doen wat quaad is. De Duivel leert hen melken: (merkt, om welke konsten sy ter hellen varen) in dier voegen datse een mes in de muur steken, en daar enen veler aan hangen; dien sy trekken: en so lang als dat duurt, worden de menschen seer geplaagd, en de dieren gemolken, self ter dood toe, so sy willen. Met een houten mes do‘dense verscheidene menschen; sonder iemant ooit genoemd te hebben, die van hen gedood was. De kinderen van hen vervoerd, krygen ook veel stoten en slagen, datse raken aan het quijnen, somen meinde aan verscheiden te konnen sien.

§. 7. Of 't niet genoeg ware, uit gemelde staaltjes af te nemen, dat dit gansche werk van Blocula niet meer dan bose sotheid is: so zy de leser maar opmerkende in 't gene volgt.

Die van Erfdalen hebben bekend (weten dese menschen wel wat sy bekennen) dat de Duivel self voor haar op de harp speelt. Daar na gaat hy, met die hem meest gevallen in de kamer, (een teken dat er noch enige eerbaarheid by den Duivel is) hebbende met haar aldaar vleeschelike gemeenschap: welke sy ook Alle bekennen met hem gehad te hebben. Dat mist nooit, het is er altijd by: de Duivel moet te lydig op oude besjes (want sodanige waren 't meest) verslingerd zijn. Nu sullen ons de selve op den hoogsten trap der overnatuurkunde voeren, en ons den aart der geesten op 't subtijlste door hunne ondervindinge te kennen geven. Want de Duivel seggense, heeft ook sonen en dogteren, die hy tsamen doet trouwen, en by een liggen: en in plaats van kinderen so komen daar niet als padden en slangen van. Hy woord ook wel eens siek; en laat sig van de Toveressen koppen. Hier van is 't mogelik dat de kopsters 't woord hebben, van iets meer te weten als een ander. Is 't nog niet grof genoeg gelogen of gedroomd? Al voort dan. Hy is ook al eens dood geweest: waar over in Blokula grote droefheid ontstond. Geen wonder: want wie soude hen meer spek, boter en kaas met koolsop en haverpap te eeten gegeven hebben? Doch hy wierd haast weder leevendig. Indien dit binnen de drie dagen was, so ging hy Christus noch te boven: foei godslasteringe! Maar ô sterfelike geest. Wie sal my nu versekeren, dat hy daarna niet wederom gestorven is, en nooit weer op gestaan? Dan is de Duivel dood, en blijft hy dood. Bewijst my nu eens, koninglike sweedsche Regters, en voorname Geesteliken, dat er heden noch een Duivel is.

§. 8. Vereischt gy meer bewijs der nietigheid van dit verhaal? Hoort wal al grillen. Wanneer de hexen op geiten na Blokula reden, en vele kinders met sich hadden, so stakense ene spies achter in de geit, daar op sy alle plaats hadden om te sitten. De voorseide wegdragers vragen sich somwylen self

[pagina 237]
[p. 237]

so vol, van 't gene sy droegen, datse 't onder wegen uitspuwden; welk uitspuwsel in kooltuinen gevonden word. hebbende ene aurora verwe, ende word daar ordinaris Hexboter genaamd. Hoe is het in te schikken, dat koninglike Regters, en ook kerkelike Leeraars aan alsulke dromeryen nog gelove geven?

§. 9. Wanneer men acht geeft op 't bewijs, dat sy op het getuigenis van twee ouden mannen (weinig wetende wat Tovery of Duivel is) en op der menschen eigene bekentenisse bowden: so is dat wonder slecht. Want sonder pynigen ontkenden sy 't meest alle, met ene grote herdnekkigheid, (so noemen sy standvastigheid) en dat (lett hier eens op) niet tegenstaande datse hen daar toe dwongen. Men heeft dan willen hebben, datse 't stuk bekennen soude, ende lietse eerder niet in rust. Dit is het dat ik boven XXIV. §. 4, 5. uit het boexken Waarborg ook heb aangetekend. Daar waren ook weinige, welke bekennen wilden datse enige menschen beschadigd hadden: en so wanneer se 't al bekenden; so was het (als gy daar nu hoort) door louter dwang. De kinderen bekenden wel, en dat eenparig: uitgenomen enige der kleinsten, welke nieten wisten alle de omstandigheden; dat is, sy waren so bequaam niet, om het lesje op te seggen, datmen hen had ingegeven. Want merkt eens op de jaren der vervoerde kinders van vier tot sestien oud; in sulk een bygelovig land, en by het slechtste volk, en dat in tijde daar een dikke nevel van gerugten sulker tovery het gansche land had overdekt.

§. 10. Want hoort eens nader, ofse wisten wat se seiden. Dien van het dorp Mohra wierd gevraagd, of sy versekerd waren, datse persoonlik weggevoerd wierden, en ofse dan wakker waren. Waar op sy alle geantwoord hebben ja; doch dat de Duivel ook wel iets in hunne plaatse legde, 't welk volkomelik hunne gedaante hadde. Siet welk een konstig schild dat de Duivel zy, die allerley gedaante na kan bootsen. Noch was er eene die bekende, dat hem de Duivel somtijds maar de kragten afnam, blyvende als dan het lichaam liggen. So hebben dan de blote kragten al dat spek met kool en lekkeren haverpap gegeten: en so voorts. Noch maller: alsmen vraagde, hoe sy door de schoorsteenen en vensterruiten met hun lichaam konde komen? so seidense, dat de Duivel eerst alles uit den weg dede, wat hen hinderlik konde zijn. Hoe, dede hy dan de schoorsteenen weg, als sy door de schoorsteenen uitvaren souden? Of hadde hy niet lichter deuren ende vensters konnen open setten, als alles wech doen? Of ook, wanneer die al wech dede, waar bleven dan de ruiten daar sy door vlogen? is dit dan geen baarblykelike tegenstrydigheid, so weet ik 't niet.

§. 11. Hier nu besluit ik, dat die arme menschen valschlik beschuldigd, tot bekentenis gedwongen, ende in hun eigen oordeel zijn misleid geweest: dat ongewone siekten in de kinderen, den toveressen zijn te last gelegd; en dat daar van beschuldigd zijn de gene daarmen enen wrok op hadde: dit onder 't slechtste volk begonnen, en allenx tot hoger stands personen opgeklommen, wierd haast gestuit, en hield het toverbranden op; so die als meest wel in den jare 1675. waar van seer kragtige bewysen uit eigene on-

[pagina 238]
[p. 238]

dervindinge, my door omstandigheden berigten toegekomen zijn, terwijl ik besig was met dit te schryven; de tijd en plaatse van 't papier nu voorts te klein zijnde om hiervan by te stellen: waar tot ons echter ene andere gelegentheid hier na eens dienen sal.

§. 12. Een duidelijk proefstuk sal hier echter noch bequame plaatse vinden, 't welk my een ooggetuige nu met dese woorden schrijft.

Een oude, (en na my berigt is) deugdsame, doch arme vrow, had questie met een van haar geburen: die uit wraak wist hare dochter, oud ontrent 18. of 19. jaren, te disponeren (my is voor waarheid gesegt, voor drie ses daalders kopere platen, zynde na de cours van 't Sweeds koper tegenwoordig ontrent negen guldens hollands) datse sich mede als verrukt soude tonen, en haar moeder van tovery beschuldigen, so geaccordeerd en gedaan; (ô grouwel?) d' oude vrow gevangen en gepynigd, bekent het gene ik gelove sy niet wist wat dat het was; en wierd daar op elendig verbrand. Op den houtstapel staande, wanneer haar de sententie voorgelesen wierd, was er de dochter present: die gevraagd of 't niet waar was, waarmede sy haar moeder had beschuldigd, antwoorde, ja. De moeder haar bedroefd aansiende, wierp haar de muil of schoen diese aan hadde, na 't hoofd, met dese woorden Guüd no dy dien stuga, God zy u vuilaardige genadig: en hier mede gafse sich ten slagtoffer. De dochter enigen tijd hier na over dese, en licht andere begane fauten in hechtenis genomen; bekende haar onmenschelike daad, en hoese door 't voornoemde buurwijf daar toe was omgekogt, die ontquam 't met de vlugt. Maar de meid heb ik selve (na dat de toverye en vervoeringe vry veel gestild was) nevens twee ander vrowluiden, over diergelyke misdrijf tot Stokholm op de hooimarkt met de byl sien onthalsen.

§. 13. Deselfde heeft met sijne reisgenoten uit Polen herwaarts reisende tot Golnaw in Pomeren dit volgende vonnisse sien uitvoeren: 't welk ik in sijn eigen tale laten wil.

Bekantmis der Anna Steens sonsten die Stavenhagensche genand.

DIe Stavenhagische hat bekandt und zugestanden, das sie zauberen könne; welches sie mit der gelegentheid gelernt, das sie von Anna Bartholz in Maitenderks, so daselbst leinwandt gewebet, zwey bluhmen bekomen.

Zum anderen hat sie die Ratzen Götter genandt; die geheissen Paus und Klaus "Ga naar voetnoot* welchen sie so viel nicht als dieselben gewolt zu fressen geben können; wesfalss sie bettelen gehen mussen.

Ferner und zum 4 had Stavenhagische bekand, das sie vom Teufel umbgetauffet, und Engel genandt; Dabey Gott verleugnet und entsaget, und sich zum Teufel gewand; met den selben gebuhlet und un menschliche unzucht getrieben.

[pagina 239]
[p. 239]

Fünstens. Hat sie durch solche teufel Martin Müllers Ehefrauw und kinder krank gemacht, daher das sie nicht guht drimper bekommen Peter Hardrahts sohn, Gottfried, hinkend gemacher, daher das er ihr das flachs verdorben, und.

Martin Kast und Michel Jahns mit lausen beschuttet; daher das der eine ihr nichts wolte geben, und der ander nicht beherbergen wollen.

Sechstens. Hat sie bekandt, dat sie beij Regina Grumbergens umbtauffe nebenst anderen mehr gewesen, und gesehen, das dieselbe der Grumbergischen ein brief, welchen sie mit blut geschrieben, gegeben.

Wir Burgermeistern Richt und Raht der stad Golnow erkennen unb sprechen nach eingeholeten Raht der Reghtgelährten tur Recht: das Anna Steins, sonst die Stavenhagensche genandt, wegen der, mit den bosen teinde gehabten gemeinschaft, und verübere unmenschliche unzuchr auch begangene zaubereij; mit dem fewer vom leben zum tode zu bestraffen; wie wir sie dan dazu condemniren und urtheilen und R. S. Publ. dem 18. July 1678.

Ik acht gansch onnodig, enige aanmerkinge hier op te seggen; also de sake door hare eigene al te bystere plompigheid van selve spreekt. Dan 't heeft my die 't gesien heeft mondeling verhaald: dat het een oud arm besje was, die na het vuur toe gaande, tot de Regters seide, God wille 't u alle vergeven. Dat haar de Predikant met enen graaw, gansch sonder enige vertroostinge ter dood bereidde, en dat sy daar op is verbrand. God wille sulke Regteren en Siel-sorgeren genadig zijn!

voetnoot*
(De Leser sie hier by eens na het gene in II. b. ยง. is aangemeld, of dese Paus de gene niet en zy, dewelke van den boom riep dat hy nu sijn broeder Klaus het visscher schuitje daar op hadde gesett.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken