Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De betoverde wereld (1691-1693)

Informatie terzijde

Titelpagina van De betoverde wereld
Afbeelding van De betoverde wereldToon afbeelding van titelpagina van De betoverde wereld

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.52 MB)

Scans (102.75 MB)

ebook (4.68 MB)

XML (2.94 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
non-fictie/filosofie-ethiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De betoverde wereld

(1691-1693)–Balthasar Bekker–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Openinge van het I. Boek.

IN 't eerste ga ik dus te werk. Eerst hebbende den Leser ingeleid tot het geheele werk, waar toe het eerste hoofdstuk dient; so soek ik door de gansche weereld heen, waar dit gevoelen sijnen oorsprong uit genomen heeft: en om dat wel te weten, sla ik tijden nochte plaatsen over. Ik merke, dat de sake die ik ondersoeken wil tweeledig is: te weten, van den Duivel, wat hy aan hem selven weet of kan; en van de Menschen, watse door sijn toe doen weten of verrigten konnen. Doch dewijle 't dingen zijn die de Natuur te boven gaan, of immers diemen daar voor houd; en die also tot God behoren: so moest ik mede weten, wat gevoelen dat de menschen van de Godheid hebben; en de Geesten in 't gemein, hy zy goeden of quaden; ook de Zielen van de menschen, (mede Geesten zijnde) afgescheiden van den lijven door den dood. Dit alles soek ik na, eerst in oude, en daar na in nieuwe boeken, van allerleye volkeren, godsdienst en gevoelen: die ik echter, so als nu de weereld is, in Heidenen, Ioden, Mahometanen, en Kristenen onderscheiden wil.

[pagina 3]
[p. 3]

Van de Heidenen beginnende, ga ik eerst tot de ouden, zijnde meest de Grieken en Romeinen, uit de grieksche en latijnsche boeken ons bekend; in 't 2. 3. en 4. hoofdstuk: want van andere volkeren en landen zijn seer weinig oude historien tot ons gekomen. Daar in vind ik, wat sy doe van God geloofden, en van de Geesten die geen God noch menschelijke Zielen zijn; als mede van den staat der Zielen na den dood: en wat voor middelen sy ook gebruikten, om door tusschen komen van de Geesten, te mogen weten en te mogen werken dingen die de Natuur te boven gaan.

Daar na tot dese tijden overgaande, doorsoek ik de geheele weereld in het Heidendom: eerst van Europa, in 't 6. daar na van Asien in 't 7. en 8. voorts in Africa in 't 9. en eindelijk in America in het 10. hoofdstuk van het selfde boek.

Hier uit bevind ik nu, en betoon in 't 11. hoofdstuk, dat die oude (so als ook de hedendaagsche) Heidenen, sonder de Schriftuur, gedachten hadden van een opperste Godheid, alles magtig; dog met een van mindere Goden, by de Grieken meest al Daimones en Daemonia, voorts ook Goden, ende heden by de Heidenen mede dus, en anders ook genaamd; die de Weereld elk hun deel regeeren, der menschen saken by en op den name van den Oppergod bestieren, ende als Middelaars tusschen beiden zijn. Die ook omgang met de menschen hebben: en dat dese daarom saken de Natuur te boven gaande door deselve weten en verrigten konnen; welker eerste Waarseggers, en de laatste Toveraars genaamd zijn. Over sulx word alles, daar men geene reden nochte oorsaak af en wist, aan die Daemones of Ondergoden toegeschreven.

De Zielen van de doden worden by hen mede onder de Daemones gerekend: en na dat sy wel of qualik op der aarden sig gedragen hadden, of na dat den menschen goed of quaad bejegent; aan den eenen dit, den anderen dat toegeschreven; en also die Daemones of Ondergoden in goeden en quaden onderscheiden.

Van d' enkele Heidenen, die den waren God noch sijnen Dienst niet kennen, ga ik over tot de genen die de H. Schrift te bate hebben. Welker eerste zijn de Ioden; die God langst gekend, en sijn Woord aldereerst in de schriften van 't Oud Testament ontvangen hebben: en daar uit geleerd, dat de Zielen van de menschen wel onsterflijk, maar alsulke Daemones of Ondergoden niet in wesen zijn; dat God alleen de Weereld door hem self regeert; ende niemant iets kan doen, of weten, dat de kragten der Natuur te boven gaat, dan door God alleen. Maar ik merke daar beneven aan, so als 't Iodendom tsedert Christus tijden is gesteld geweest, en op heden nog bestaat; dat het veelsins met het Heidendom vermengd, of ten minsten bevlekt is, en dat daar uit mede onder hen vele bygelovigheden, Waarseggeryen en Toverplegingen ommegaan. In 't 13. cap.

Daar op toon ik dat de Mahometanen, mede enen God gelovende, met geschapene Engelen, goeden en quaden, en den Duivel aller hoofd; doch voor Christus, en de boeken des niewen Testaments mede plaats makende,

[pagina 4]
[p. 4]

ende ondertusschen 't Heidendom daar onder mengende: oversulx mede met sodanige gevoelens ingenomen, en tot diergelijke Wikkerijen en Toveroeffeningen genegen zijn. in 't 14. cap.

Van Ioden en Mahometanen, als een tweederleije middelslag tusschen 't Heidendom en Kristendom, overgaande: so onderscheid ik dan de Kristenen, na dat de tijden waren; voor, en onder 't Pausdom, en daar na. Dus bevind ik, dat den eersten Kristenen, na der Apostelen tijd, nog al min of meer van 't Heidendom en Iodendom heeft aangehangen; 't welk allenxkens toenam, en ten laatsten met het Pausdom op het hoogste rees: so verre, dat den Engelen en Zielen der verstorvene menschen; maar voornamelik den Duivel al die wonderlike dingen toegeschreven zijn, die de Heidenen den Daimones en Ondergoden eigen maakten. in 't 15--21. cap.

Doch tusschen beiden merk ik aan, dat in d'oude Kristenheid de Manicheen zijn ontstaan, die veel van 't heidensch weder invoerden, en den Duivel byna Gode gelijk magtig maakten: en dat hun gevoelen ongevoelig eenig zaad, tot op heden, onder 't Kristendom gelaten heeft. in 't 17. cap.

Maar nu dan komende tot onse tijden, en de leere van de Protestantsche Kerken; waar onder ik beneffens d' onse, die men Gereformeerde noemt, alle de genen die van 't Pausdom afgeweken zijn begrijpe: so bevind ik, dat hoe verder wy van 't Pausdom afwijken, hoe minder wy ook van die dingen houden, die hun opsigt op den Duivel hebben. Dog dat sommige de gronden van de protestantsche leer, haar onderscheid van 't Pausdom, na behoren niet beseffende; met den Duivel veel gereeder zijn, dan andere die daar wat meer op letten: om hem lichtelik alsulke dingen toe te schrijven, (en desgelijx den genen die sy ook geloven dat met hem gemeenschap hebben) welke de Natuur te boven gaan. in 't 22. en 23. cap.

Daar uit besluit ik dan voor 't laatste, alles met een ander vergeleken hebbende, dat het gemeen gevoelen, 't welk noch heden onder ons in swange gaat, oorspronkelik afkomstig is van 't Heidendom. Niet dat hen de regte Reden suiverlik te werk gesteld, tot die gedachten heeft gebragt: maar dat de Reden qualik gebruikt of misleid, en met schijn van godsdienstigheid beneveld en bemanteld, sonder 't licht der H. Schrifture, die gedachten heeft gebaard, onderhouden en gevoed. Dat het ook de Kristenen uit de Schriftuur niet eerst gehaald hebben, toon ik door die reden: dat de gene die Schrift wel minst verstaan, van die dingen 't meest geloven; ende also reeds in dat gevoelen zijn, dat de Duivel sulken grote magt heeft, eer sy de Schrifture lesen: ten minsten, eer sy die eens ondersoeken.

Dies geef ik ook daarna den Leser in bedenken: of wy vele dingen dien aangaande op die wijse in de Schrift wel souden opvatten, indien wy niet alreeds te voren, en van kinds been af, met dat gevoelen ingenomen, ende door gewoonte al bevestigd waren? Immers daar leit nu een vooroordeel; men gelooft dat het so is: en dan valt het ons gereed, de Redenen of Schrifture tot behulp te nemen; en voorts te geloven, dat die ook so leeren. Te

[pagina 5]
[p. 5]

meer, also wy d'eerste uitleggingen der Schriftuur, en verklaringe van saken daar in begrepen van die oude Leeraars hebben: van welken ik in't 15. hoofdstuk aangewesen hebbe, hoe sy d' een meer, d' ander min, met verscheidene heidensche lessen en gevoelens ingenomen waren; welke so ten eersten niet gemerkt zijn, dat aanleidinge tot alsulke uitleggingen gegeven hadden. Dit is den inhoud van het 24. hoofdstuk en 't besluit des eersten Boeks.

Uit al 't voorseide is dan wel te sien, datmen dit deel van mijn werk niet so onnut moet achten, als het schijnt dat wel de meesten doen: mitsdien datse 't I. Boek niet eens of naawelijx en raken, als historisch zijnde; ende nemen 't al ten eersten opsigt tegen 't tweede. Want so ik my enigsins op de timmering mijns eigenen gebows versta; het tweede is gegrond in 't eerste, volgens dat bewijs, dat ik by gevolg in 't 24. hoofdstuk daar uit wettelik (so ik wel meen) getrokken hebbe. Is 't anders? dan mag ik met reden wel verwonderd staan, hoe dat niemant van so veele die mijn twede boek so vinnig lasteren, en het eerste laten doorgaan, tot op dese ure toe gemerkt heeft; immers weinige sig daar van ietwes hebben laten blijken. 't Is al verloren werk watse doen, het tweede boek te wederleggen, so sy 't eerste laten staan. Maar mijn oogmerk en mijne ordre niet beseffende, 't welk den waren ondersoekers van de waarheid eerst betaamt; mits dien dat hen in 't twede deel so veel dingen na de letter opgenomen tegen zijn: so tasten sy ten eersten daar op toe; als d' ongeoefende disputeerders, die 't Besluit (als hen meest tegen zijnde) ontkennen, en de Voorstellingen overslaan, daar 't Besluit nogtans op rust. 't Is ook niet wel gedaan, dat over d'eene helft mijns werks geoordeeld is, en niet gewacht tot dat het in 't geheel was uitgewrogt. De tijd en hadde sulken haast niet eens: also ik genen tijd verloren soude hebben laten gaan, om d'andere twee deelen te doen volgen, en haddemen door veel gemaakte moeilikheid my daar in geen belet gedaan. Men kan so klaar niet sien, waar iemand eindelik na toe wil, so lang als hy noch maar ten halven wegen is. Nu sal de Leser alles by malkander, en 't lichaam eerst in sijne volle leden sien.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken