Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De duinen gillen mee! (1997)

Informatie terzijde

Titelpagina van De duinen gillen mee!
Afbeelding van De duinen gillen mee!Toon afbeelding van titelpagina van De duinen gillen mee!

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.66 MB)

Scans (6.63 MB)

ebook (2.92 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

bloemlezing
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De duinen gillen mee!

(1997)–Willem van den Berg, Hanna Stouten–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

N.N.
Jonathan en Lidewij
Romanceaant.

 
Die avond boven de IJssel
 
de wolken hangen laag:
 
in Jonathan, in treuren,
 
herleeft de oude vraag.
 
 
 
Waarom het hém moest treffen,
 
een lot, zo hard en zwaar:
 
voor altijd dwerg te blijven
 
en zien vertrekken háár.
 
 
 
In blijde kinderjaren
 
hij Lidewij 't eerst zag;
 
van d'overkant van 't water
 
weerklonk haar lied en lach.
 
 
 
Aan weerszij van de IJssel
 
zij speelden met elkaar;
 
vertrouwd met stroom en golven,
 
onwetend van gevaar.
 
 
 
Gelukkig aan die strome
 
hun eerste liefde ontbloeit;
 
tot 't lot hém slaat in boeien
 
en slechts Lidewij nog groeit.
[pagina 124]
[p. 124]
 
En Lidewij, zij groeide
 
gelijk slechts vrouwen doen;
 
voor Jonathan geen lach meer,
 
geen lied, geen kus, als toen.
 
 
 
De leest van een gazelle,
 
een keursje goed gevuld;
 
en 't halsje van karmijnrood
 
veel vrouwelijks verhult.
 
 
 
Naar 't westen trok zij hene,
 
liet hem, de dwerg, alleen;
 
zocht zich een man op lengte
 
en vond er schielijk één.
 
 
 
De dwerg nu, aan de IJssel,
 
gebroken door verdriet,
 
vraagt wind en wolk en vogels:
 
‘O, waarom groei ik niet?’
 
 
 
Zij hullen zich in zwijgen;
 
hij zit bij d'oever neer,
 
werpt kiezels in de golven;
 
de golven keren weer.
 
 
 
Met 't keren van de golven
 
keert ook zijn vraag en klacht;
 
opnieuw is hij allene
 
met wat het lot hem bracht.
 
 
 
Zijn hete tranen vallen
 
in 't water van de vliet;
 
ten antwoord uit de diepte
 
hij eigen beeltnis ziet.
[pagina 125]
[p. 125]
 
Een dwerg staart hem in d'ogen,
 
versmaad door Lidewij,
 
gekwetst, beschaamd, vernederd:
 
‘O goden, zie op mij!’
 
 
 
De goden horen 't wenen,
 
zijn met zijn lot begaan;
 
verstaan zich in de golven,
 
en zie... zij zien hem aan!
 
 
 
Door goede godenblikken
 
wordt Jonathan gesterkt
 
tot 't slaken van zijn boeien;
 
hoe kracht van blikken werkt!
 
 
 
Het wonder van de liefde
 
voltrekt zich razendsnel:
 
hoor hoe zijn botten kraken,
 
gespannen staat zijn vel!
 
 
 
Zijn ledematen rijzen
 
en dat wat was een last
 
wordt vreugde, fors en krachtig,
 
nu 't zienderogen wast.
 
 
 
Hij blikt opnieuw in 't water,
 
weet nauw wat hij aanschouwt:
 
een man gelijk de andere,
 
robuust, en fraai gebouwd!
 
 
 
Herleefd dankt hij de goden;
 
zijn liefste wens vervuld.
 
Doch spoorslags drijft de liefde
 
hem westwaarts, vol ongeduld!
[pagina 126]
[p. 126]
 
Bij IJ en Amstel zoekt hij
 
haar die een ander vond
 
wijl zij niet kon bevroeden
 
het wonder van deez' stond.
 
 
 
Aan d'overzij der Amstel
 
trekt vaag een schim voorbij
 
die hem - is 't waar? - doet denken
 
aan haar, aan Lidewij.
 
 
 
Voorzichtig komt hij nader,
 
de schim bemerkt hem niet;
 
bewonderen wordt verwonderen
 
als hij haar steels beziet.
 
 
 
Een vrouw met grove trekken
 
om neus en oog en mond;
 
ijsselijk plat de boezem,
 
stakig wat eens was rond.
 
 
 
Asgrauw de blonde haren,
 
vaalbleek het blanke vel;
 
Lidewij geheel vervallen,
 
hij ziet het al te wel.
 
 
 
Geen vrouw om nog te lieven,
 
weet aanstonds Jonathan;
 
verbitterd om 't oude wezen
 
klaagt hij de goden an:
 
 
 
‘Deez’ vrouw is niet de Lidewij
 
eens zo door mij bemind;
 
voor wie ik bad om groei en kracht
 
tot goden, wolk en wind!’
[pagina 127]
[p. 127]
 
Hij voelt zijn warme liefde
 
verkouden wijl hij spreekt;
 
't is of met elke hartekreet
 
't hart op de golven breekt.
 
 
 
De goden, verbluft en verlegen
 
met Jonathans spijtig gesteen,
 
beschikken nu fluks en eendrachtig:
 
Jonathan word' als voorheen.
 
 
 
Verdwaasd staart hij in d'Amstel,
 
voelt krampen in been en merg,
 
de kiel te ruim om de schouders,
 
in 't water het beeld van... een dwerg.
 
 
 
Oostwaarts trekt hij dan hene,
 
klein van ziel, de harteklop traag;
 
aan de IJssel, boven zijn rustplaats,
 
hangen de wolken laag.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken