Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dichten en spelen van Jan van den Berghe (1950)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dichten en spelen van Jan van den Berghe
Afbeelding van Dichten en spelen van Jan van den BergheToon afbeelding van titelpagina van Dichten en spelen van Jan van den Berghe

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.13 MB)

PDF van tekst (1.13 MB)

Scans (7.35 MB)

ebook (2.94 MB)

XML (0.58 MB)

tekstbestand






Editeur

C. Kruyskamp



Genre

poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dichten en spelen van Jan van den Berghe

(1950)–Jan van den Berghe–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

Ga naar margenoot+Daucteur.

 
Men seyt gemeynlic, tis ooc autentijck, Ga naar voetnoot1
 
Elc heeft een Duvelken dat hem quelt oft slaet.
 
Ooc seytmen smenschen wille is zijn Hemelrijc,
 
Want elck prijst zijn opinie, tsy goet oft quaet,
5[regelnummer]
Somen wel siet hoet nu in der Werelt gaet:
 
In hondert duysent secten mach tgeloof gedeylt || zijn,
 
Meest elck hem vermetelijck den coers verstaet, Ga naar voetnoot7
 
Die als Schepen dolen die verre verseylt || zijn. Ga naar voetnoot8
 
Tscrijven der Boecken die vercocht en geveylt || zijn
10[regelnummer]
Is sonder noemer en sonder ghetal; Ga naar voetnoot10
 
Elck wil ongebonden, vrij en ongebreylt || zijn Ga naar voetnoot11
 
En strijden om de liberteyt over al.
 
Alle Rijck tweedrachtich vergaet met ongeval.
 
 
 
Nochtans en heb ick niet connen gelaten,
15[regelnummer]
Ick en heb ooc wat moeten dichten en scrijven,
 
Maer ick heb my gevoecht in sulcker maten
 
Datmen daer meer om sal lachen dan kijven;
 
Tis schande ledich zijn en niet bedrijven.
 
Oock en prijse ick dit werck noch quaet noch goet,
20[regelnummer]
Want ick sie, het let ons alle bey, mans en wijven, Ga naar voetnoot20
 
Deen onder de huyve / dander onder den hoet. Ga naar voetnoot21
 
So lang alsmen tkint zijn willeken doet,
 
So en crijtet niet, tis vrij van gheschille. Ga naar voetnoot22-23
 
Wy hebben oock al verscheyden sin en moet;
25[regelnummer]
Costen wy gevolgen deen danders wille,
 
So souden wy leven met vreden stille.
 
 
 
Ga naar margenoot+Nu zijn wy al gebreckelijc bevonden,
 
Dit ghebreckelijc werck ooc dan bij maten laect.
 
Die eenen stock worpt onder een hoop honden,
[pagina 8]
[p. 8]
30[regelnummer]
Tcoemt selden daer en wert yemant van al geraect; Ga naar voetnoot30
 
Nochtans wert den peys wel weder gemaect Ga naar voetnoot31
 
Alsmen hem een stuck vleesch worpt inden poot.
 
Dees ghecxcluchte ooc anders dan niet en smaect, Ga naar voetnoot33
 
Niemant en belgh hem der saken, cleyn noch groot.
35[regelnummer]
Dexempelen sien wy voor ons oogen bloot,
 
Hoe elck in dijdelheyt totten ooren stect.
 
In een bierschole men ons dees materie boot, Ga naar voetnoot37
 
Dus en nemet voor geenen scimp, al schijnet gegect,
 
Want niemant en heeft schult dan diet hem aen en trect.
 
 
40[regelnummer]
Beminde Leser, u moet ick verclaren Ga naar voetnoot40
 
Een Keyserijck machtich, groot van valuere,
 
Twelck heeft geweest over duysent Jaren Ga naar voetnoot42
 
Ende altijt sal blijven in zijnen fluere,
 
Met een deel Conincrijcken, costelijc van kuere, Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Hertochdommen / Graefschappen / Baenderijen, Ga naar voetnoot45
 
Heerlicheden / Vrijheden / geweldich al duere,
 
Steden / Dorpen / Hoven en Heerschappijen,
 
Lant en Zant / Muelens die malen by tijen, Ga naar voetnoot48
 
Beemden en Bosschen en diepe Moraschen.
50[regelnummer]
Die zijn al gelegen onder tbevrijen Ga naar voetnoot50
 
Van desen Keyserrijcke en zijnder masschen, Ga naar voetnoot51
 
Dus Leser: leest en hoort, wilt schimp afwasschen. Ga naar voetnoot52
 
 
 
De Keyser van desen Rijcke verheven
 
Is / die dry werven als de valiande
55[regelnummer]
Ga naar margenoot+Den voghel heeft schutterlijck af ghedreven, Ga naar voetnoot54-55
 
Met busse oft boghe, van zijnen stande.
 
Maer de Coningen groot van desen lande
 
Wil ick u tsamen int corte bescrijven:
 
De Coninc vander gans, Carolus de grande, Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Diemen achter Rosbeyaert siet wonder bedrijven; Ga naar voetnoot60
 
De Coninc vander caerten doet menigen kijven; Ga naar voetnoot61
[pagina 9]
[p. 9]
 
Als de Coninc van Derthienavont regneert, Ga naar voetnoot62
 
Elck hem verblijt, tsy mannen oft wijven,
 
Hoe groot, hoe cleyne, elck hem verjubileert, Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Metten Coninc sonder landt elck triumpheert.
 
 
 
Den gheestelijcken staet die moet ick stellen:
 
De Paus vanden dronckaerts in dyerste let;
 
Den cruepelen Bisschop sietmen dicwils quellen Ga naar voetnoot68
 
Den abt daermen uut drinct en op de tafel set; Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
De Deken vander gulden maect soppen vet
 
Met alle de schijfpaters en maters mede; Ga naar voetnoot71
 
De cloecke Vorsten en Baenderheeren net
 
Moet ick ooc stellen na doude sede.
 
Prince vanden Refereynen, God geve hem vrede,
75[regelnummer]
In dit Rijcke vermaert oock groot is bekent;
 
De grave van Halfvasten hout oock zijn stede Ga naar voetnoot76
 
Metten Ridder sint Joris, die heeft gheschent Ga naar voetnoot77
 
Den vyerigen Draeck in Margrietens convent.
 
 
 
De Jonckers van desen Heeren voorscreven
80[regelnummer]
Met grooten hoopen alomme men vint:
 
Joncker Jan nau gesocht, die qualijc can leven, Ga naar voetnoot81
 
Maect hem altijt in de kueckene al waert een kint, Ga naar voetnoot82
 
Ga naar margenoot+Om dat hy zijnen Boden sou wesen ontrint Ga naar voetnoot83
 
En om datmen ten twee steden niet en sou stoken
85[regelnummer]
Vier / want tselve veel houts verslint.
 
Joncker Gijsbrecht quaeyen cost heeft tselve geroken, Ga naar voetnoot86
 
Want hy ter maent nau eens en doet koken
[pagina 10]
[p. 10]
 
Eenen hutspot / want tvleesch is hem te diere;
 
De boden eten vlaemschen kese, men sieter niet smoken;
90[regelnummer]
Als mijn Joncker uut gaet, te wijne oft te biere,
 
Betaelt een ander voor hem, hy eet als de giere.
 
 
 
Joncker Wouter de boose die altijt kijft
 
Tegen zijn knechten als sy begheeren
 
Haer ghelt / en hen dan uuten huyse drijft
95[regelnummer]
En schut haer den rock uute met tieren en gebeeren. Ga naar voetnoot95
 
Joncker Hendrick de drooge doet ooc vergheeren
 
Zijn oude vodden, tsy van cousen en schoen,
 
En vercooptse den lappers / hy sou hem verneeren Ga naar voetnoot98
 
Een nieu cleet te maken al heeft hijt van doen.
100[regelnummer]
Joncker Aert scherpgetant, noyt vremder fatsoen,
 
Die op zijnen rock doet maken twee rechten: Ga naar voetnoot101
 
Binnen is hy blau ende buyten is hy groen,
 
Deen is den besten / dander is den slechten; Ga naar voetnoot103
 
Men siet list tegen de armoede vechten.
 
 
105[regelnummer]
Joncker Faes droochstrote wilt altijt hoveren Ga naar voetnoot105
 
En even sat zijn, thooft staet hem groene; Ga naar voetnoot106
 
Joncker Loy goet bloet laet hem regeren
 
Van zijnen wijve ghelijck eenen loene; Ga naar voetnoot108
 
Joncker Coenraet geldeloos niet veel van doene
110[regelnummer]
Gaet metten cruysen niet noch ooc met munte aen; Ga naar voetnoot110
 
Ga naar margenoot+Joncker Jenni uut Henegouwe avont en noene
 
Sietmen in de handt metten Pater noster gaen;
 
Joncker Arnout vander Borcht salt al aen slaen Ga naar voetnoot113
 
Datmen hem borcht en seer qualijck betalen;
115[regelnummer]
Joncker Job ongesont, al sout hem misstaen,
 
Moet altijt met leersen gaen sonder falen,
 
Maer meest so moetmen hem crucken halen.
 
 
 
Joncker Frans, een fatsoen die niet en vernieut Ga naar voetnoot118
 
Zijn cleederen / peerden oft leverye;
120[regelnummer]
Joncker Machiel dulcop die altijt perdieut Ga naar voetnoot120
 
En eewelijck wilt vechten al waert om een eye;
[pagina 11]
[p. 11]
 
Joncker Hans suet gesouten die als een clappeye Ga naar voetnoot122
 
Can zijnen Placebo net op zijn duymken; Ga naar voetnoot123
 
Joncker Floris vol bedrochs die so ick u seye
125[regelnummer]
Om meyskens te bedodden leyt op zijn luymken; Ga naar voetnoot125
 
Joncker Joos broempot die leeft opt schuymken; Ga naar voetnoot126
 
Joncker Merck quistwater diet al verdoet,
 
Ghelt en goet, de corsten metten cruymken;
 
Joncker Claes lichtvoet heeft eenen moet Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Op zijn dansen en springen, het dunct hem al goet.
 
 
 
Joncker Steven sonder Wet die so seer ontsiet
 
Onsen Heere / dat hy niet wel en derf blijven
 
In Kercke oft Cluyse / het dunct hem, siet,
 
Dat sy vallen sal met stucken en schijven; Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Joncker Huben veelclaps die wonder can bedrijven
 
Metter tongen ende seer wel can stuyten; Ga naar voetnoot136
 
Joncker Joseph goenmoet, die, als sommige wijven,
 
Hem drymael ontcleet eer den dach can uuyten, Ga naar voetnoot138
 
Ga naar margenoot+En noch een deel Jonckers die hoochelijc fluyten Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
En maken haer edel, al zijn sy ontvallen Ga naar voetnoot140
 
Eenen groven boer oft torftreder van buyten.
 
Dees Jonckers vintmen vele diese hoort callen,
 
Sy slachten den Cappuyn alle met allen. Ga naar voetnoot143
 
 
 
De vier Hooftsteden om logeren seer milde
145[regelnummer]
Zijn Bordeaus / Putiers / Boevines en dolen; Ga naar voetnoot145
 
De Vrijheden zijn Miscom en ghilde, Ga naar voetnoot146
 
Cort te naken, lichtaert, wat batet verholen; Ga naar voetnoot147
 
De Casteelen daer vele om laten haer scholen
 
Zijn Contick / blijdenberge / cortersen en malle; Ga naar voetnoot149
[pagina 12]
[p. 12]
150[regelnummer]
De Dorpen die den Heeren zijn bevolen
 
Zijn seer vele en groot van ghetalle:
 
Dyerste is grimberghe met zijnen vervalle, Ga naar voetnoot152
 
Suerbemden / suerenborne / homsen en mishagen, Ga naar voetnoot153
 
Maer den gront is brack en bitter als galle,
155[regelnummer]
Selden sietmen daer goey vruchten dragen,
 
Grimmen en muylen het zijn al quaey plagen. Ga naar voetnoot156
 
 
 
Joncker Jan vanden quaden beleye
 
Is stadthouder vanden Leenen vermaert, Ga naar voetnoot158
 
Maer Claes duechniet, al quelt hem de keye, Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Is zijnen griffier; sy zijn wel ghepaert.
 
Den ongetijdigen Dries als een rouwaert Ga naar voetnoot161
 
Is vinder vanden Leenen, wijt en breet. Ga naar voetnoot162
 
De Leenmannen sal ick ooc setten een paert, Ga naar voetnoot163
 
Want den hoop is groot die zijn vanden eedt: Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Lemmen dullaerts, die altijt is ghereet
 
Met Augustijn raescop om een campken te slane;
 
Ga naar margenoot+Jan ongeluckich die yeghelijcken weet, Ga naar voetnoot167
 
En Plissus lichtvoet, die niet weet hoe te gane, Ga naar voetnoot168
 
Is altijt ghepluymt ghelijck eenen hane.
 
 
170[regelnummer]
Machiel lueterere en Steven schijtpot, Ga naar voetnoot170
 
Willeken sonder sorge en Bertel al bedorven,
 
Goris van Mallenbroeck niet beter dan sot,
 
Huben goetbloet die woont by de torven, Ga naar voetnoot173
 
Christoffel doverdrager die heeft verworven Ga naar voetnoot174
[pagina 13]
[p. 13]
175[regelnummer]
Datmen niet mach crayen noch hem noemen haen hoen; Ga naar voetnoot175
 
Antuenis ruymconscientie bijna was gestorven
 
Om dat so lange achter bleef het pardoen;
 
Valentijn vuylpoorte als onreyn cappoen Ga naar voetnoot178
 
Schijt in zijne broecke als hy is versmoort; Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Robbert de povere die druypt door zijn schoen, Ga naar voetnoot180
 
Peter cort voort hooft die hem lichtelijc stoort,
 
Dees mannen van Leene houden qualijc accoort. Ga naar voetnoot182
 
 
 
De parceelen van den Lande zijn verre gelegen,
 
Deen hier, dander daer, so ghy muecht hooren.
185[regelnummer]
Ten yersten een velt met vele wegen,
 
Gheheeten bijstervelt, daer en wast geen cooren; Ga naar voetnoot186
 
Tselve is gelegen Suytwest tot by den Mooren,
 
Hovende onder Peter sonder achter dincken / Ga naar voetnoot188
 
Oudtstock goet, dwelc plach te orbooren Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Het edel gheselschap, God wilse gedincken,
 
Geheeten nimmermeer thuys maer altijt uutdrincken, Ga naar voetnoot191
 
Gheenen lust om wercken, altijt op de bane,
 
Vuylwijfs sonder sorge die altijt moeten clincken,
 
Thuys vol kinderen ende die omme noch aene; Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Ga naar margenoot+Op dit velt behoort dese gemeynte te gane.
 
 
 
Dickwils zijn lant versetten en verpassen, Ga naar voetnoot196
 
Van quade coopmanschappen roucoop geven,
 
Verteeren de Schuere eer tcoren is gewassen,
 
Altijt gast of weert, tdoet menighe sneven,
200[regelnummer]
Buyten teeren, thuys scherpelijck leven, Ga naar voetnoot200
 
Niemant betalen sonder schade oft schande,
 
Die niet en can noch niet en is bedreven
 
Nochtans moet coopmanschappen, met cleynen verstande,
 
Crijgen en soetelen loopen achter lande; Ga naar voetnoot203-4
205[regelnummer]
Van eenen gulden twee geven op dyerste kint Ga naar voetnoot205
 
Of opt houwelijck, dus worptmen uuten hande, Ga naar voetnoot206
[pagina 14]
[p. 14]
 
Een quaey schult coopen eer datmen wel versint, Ga naar voetnoot207
 
Huyshouwen met hoeren / hebben al op dit veldt bewint.
 
 
 
Noch eenen beemt van grooter weerden
210[regelnummer]
Ghelegen tuytkercken byder niet hagen, Ga naar voetnoot210
 
Den selven is leengoet dienende met vier peerden Ga naar voetnoot211
 
Spruytende van die edel magen,
 
Te wetene: passediex diet altemael wagen,
 
Nimmermeer ghelijcken, qualijck becanst Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
En gheenen troef, dwelck menigen doet clagen
 
En is met dese vier bescanst: Ga naar voetnoot216
 
Boeverije doen ter eenre alst spel qualijck danst, Ga naar voetnoot217
 
Ter tweeder opscrijven oft borgen spelen, Ga naar voetnoot218
 
Ten derden als de borse heel is verganst Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Niet willen betalen maer liever daer toe noch stelen,
 
En hersteken ter vierder, al soutment bequelen. Ga naar voetnoot221
 
 
 
Ga naar margenoot+Noch een finantie, seer schoon en groot, Ga naar voetnoot222
 
Die hovende is onder loose practijcken Ga naar voetnoot223
 
En reckt so breet en wijt haren schoot
225[regelnummer]
Dat by Lombardijen strecken haer rijcken, Ga naar voetnoot225
 
Maer met vreemde lieden oft dier gelijcken,
 
Oock metten naesten is sy seere belast,
 
Dat sy niet en dooch en menigen doet beswijcken Ga naar voetnoot228
 
Want den Intrest loopt en grotelijc wast. Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Op borghe innecoopen en met gereeden verpast Ga naar voetnoot230
 
Van deser finantien is dyerste pale;
 
Ten tweeden op versterffenisse te maken last, Ga naar voetnoot232
 
Tertia te gelooven der Makelaren tale,
 
Quarta die leyt by tgasthuysen dale. Ga naar voetnoot234
 
 
[pagina 15]
[p. 15]
235[regelnummer]
Noch een stucxken leengoets en vaste rente,
 
Ghelegen te Miscom vast aen de heye, Ga naar voetnoot236
 
Maer tis wat belast met quaden regimente, Ga naar voetnoot237
 
Hoorende onder Jan vanden quaden reye, Ga naar voetnoot238
 
Woonende in Taverne in welcke contreye
240[regelnummer]
En drincken maer borgers als lieden van degen, Ga naar voetnoot240
 
Twaer jammer datmen zijn palen verleye:
 
Nimmermeer nuchteren ter eenre vercregen, Ga naar voetnoot242
 
Ter tweeder sijden so meestendeel plegen
 
Tcoreken groen eten al te gadere,
245[regelnummer]
Ten derden lastmaken, ten baet niet verswegen, Ga naar voetnoot245
 
Op zijn kints ghedeelte, al leeft moeder en vadere,
 
Quarto ten gaet uute, coemt niet meer nadere. Ga naar voetnoot247
 
 
 
Noch een schoon hoeve met een huysken van plaisanse, Ga naar voetnoot248
 
Ghelegen te Putiers en wert gehouwen Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Ga naar margenoot+Van mijn Heere van grooter valiance
 
Augustijn duechniet, een man vol ontroumen.
 
Tis een dienende leen / maar tdoet de mans flouwen Ga naar voetnoot252
 
En den ploech trecken met grooten labuere; Ga naar voetnoot253
 
Niet dan strijckvoren, heb ict wel onthouwen, Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
En canmen daer ackeren mits tquaet humuere Ga naar voetnoot255
 
Twelck desen lande is quallende alduere,
 
Winter en Somer, quaet om doorbouwen saen;
 
Het doet menigen man met grooten getruere
 
Zijnen arbeyt om niet daer inne slaen,
260[regelnummer]
Dat hy achter na van gebreken moet vergaen. Ga naar voetnoot260
 
 
 
Dese Landen zijn so costelijck om mesten
 
Dat niet mogelijc en is daer op bedijen;
 
Nochtans wilt schier alleman daer op nesten Ga naar voetnoot263
 
En dees hoeve besitten en bevrijen. Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Het tis een ghilde ter eender sijen Ga naar voetnoot265
 
Die gheen wijf so noode en mint als de zijne;
 
Ter tweeder sou ick my altijt met eender lijen Ga naar voetnoot267
[pagina 16]
[p. 16]
 
En in eenen com vollen, twaer groote pijne, Ga naar voetnoot268
 
Ick mocht Lasarus werden ten fijne, Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Neen ick sekere, ick heb anders ghedacht;
 
Ter derder ick moet gaen by myn trijne; Ga naar voetnoot271
 
Ter vierder ten wert voor gheen sonde gheacht
 
Ben ick by een schoonder dan de mijne vernacht.
 
 
 
Noch een vol hergeweyt dwelc is gelegen Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Tgheheel lant duere, maer meestendeel
 
In Spaengien en Napels die meest zijn genegen Ga naar voetnoot276
 
Tot sulcker Jachten volgen sy som geheel;
 
Ga naar margenoot+Dees Neerlanden mogen ooc wel trecken een seel, Ga naar voetnoot278
 
Want sy dit hergewey ooc gheern besetten.
280[regelnummer]
Een ghesalft Coninc regeert dit prijeel Ga naar voetnoot280
 
Die eewelijck gaet metter bonter bonetten; Ga naar voetnoot281
 
Tselve is gelegen, wilter wel op letten,
 
Tusschen Herculex van pilaernen een paert Ga naar voetnoot283
 
En de broecpoorte vander sluys, seer quaet om netten, Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
By de keerondere daert volc neemt zijnen aert Ga naar voetnoot285
 
In een warande die alomme is bewaert. Ga naar voetnoot286
 
 
 
Dese warande is vol wreeder dieren,
 
Vol cleyns wiltbraets wit ende root, Ga naar voetnoot288
 
Onder een doyleeghe gequelt metten mieren, Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
By een cranc fondament dwelc dicwils lijdt noot.
 
Dese warande heeft so menigen goot, Ga naar voetnoot291
 
Maer dats noch al de minste sake;
 
Zijn palen liggen alomme seer bloot,
 
Een clapoore ter eender met ongemake, Ga naar voetnoot294-298
295[regelnummer]
Fluymen in de kele ter tweeder stake,
[pagina 17]
[p. 17]
 
Het crausel aen de beenen ter derder sijen, Ga naar voetnoot296
 
Ter vierder een plaester rechts op de Kake
 
Oft carbonckels inden hals, niet wel om lijen; Ga naar voetnoot298
 
Diet wilt volgen seer selden bedijen
 
 
300[regelnummer]
Noch een clippelleen ghelegen al hiere Ga naar voetnoot300
 
Tusschen hals en hooft bij grimmendale;
 
Met stockvis sonder boter en scherpen biere Ga naar voetnoot302
 
Houtmen daer huys met vreemder tale,
 
Den ongetijdigen Dries hevet teenemale Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Te Leene gehouwen over langen tijen. Ga naar voetnoot305
 
Ga naar margenoot+Vuystloock van desen is dyerste pale, Ga naar voetnoot306
 
Een ghebacken vischken ter tweeder sijen; Ga naar voetnoot307
 
Dorsschen sonder stroy, den rugge niet mijen, Ga naar voetnoot308
 
Ist derde, heb ict noch wel onthouwen;
310[regelnummer]
Een muylpeer ter vierden en verbonden by tijen. Ga naar voetnoot310
 
Tis vol calaengie, men moet het wel schouwen, Ga naar voetnoot311
 
Twert saen vergeven en saen berouwen.
 
 
 
Noch een lant twelc is seer profijtelijck,
 
Maer de menschen als wolven en beesten seer wreet
315[regelnummer]
Eten deen dandere al levende subijtelijck;
 
Ick en hoorde mijn dagen noyt van meerder veet. Ga naar voetnoot316
 
Ter eenre al willens laten wijt en breet
 
De renten oploopen om gheraken
 
Aen den gront voor den chijns en lutter ghereet
320[regelnummer]
Daer voor te gevene; ter tweeder om maken Ga naar voetnoot317-320
 
Voor haeffelijcke schult met listighe saken Ga naar voetnoot321
 
Erve te chrijgene door dreygementen Ga naar voetnoot322
 
Oft doen beschamen oft panden doen staken, Ga naar voetnoot323
 
Geeftmen hen gheen giften oft eenige presenten;
325[regelnummer]
Hoet is vercregen het zijn al goe renten.
 
 
 
Item noch een schoon groot costelijck leen
 
Dwelck is ghelegen te water en te lande,
[pagina 18]
[p. 18]
 
Hovende onder een deel wolven ghemeen
 
Die voor Vorsten en Heeren aensien gheen schande,
330[regelnummer]
Comende uut Lombardijen en van langer hande Ga naar voetnoot330
 
In desen lande oock zijn voort ghebracht,
 
Dienende met grossiers als volck van verstande, Ga naar voetnoot332
 
Financiers, banquiers, seer hooghe gheacht,
 
Ga naar margenoot+Douse pour cent ter eenre bedacht,
335[regelnummer]
Ter tweeder beneficien beleenen met ghelt,
 
Ter derder crijghen een goet met grooter macht
 
Binnens coops coope met ghereeden ghetelt, Ga naar voetnoot337
 
Ter vierder een loose rekeninghe ghestelt.
 
 
 
Item noch een schoon leen daer niet en wast
340[regelnummer]
Eenich moes / maer is dienende voor heeren
 
Die niet en zijn Priesters noch in Cloosters vast
 
En voor Vorsten die in gheen steene verkeeren; Ga naar voetnoot342
 
Voor Recht dat niet crom en is voor tscap van eeren, Ga naar voetnoot343
 
Den stoel van Romen sonder stapels gewijt; Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
Voor den secreten Raet om tghetal vermeeren Ga naar voetnoot345
 
Die niet int heymelijck maer int open crijt; Ga naar voetnoot346
 
Voor Meesters van Rechte die tot gheender tijt
 
En verstonden den text van haren boecken;
 
Voor arme Commissarisen die ghelt noch profijt Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
En begeeren van yemant noch na eygen baet en roecken, Ga naar voetnoot350
 
Maer dicwils den vetten Da nobis versoecken. Ga naar voetnoot351
 
 
 
Ter eenre ick salt so lange appelleren Ga naar voetnoot352
 
Dat ick hem verdrincken sal in de golgen Ga naar voetnoot353
 
Met vuyle saken / mijn proces wel regeren,
355[regelnummer]
Hy heeft doch so menich root vosken geswolgen; Ga naar voetnoot355
 
Ter tweeder van beyder sijden verbolgen
[pagina 19]
[p. 19]
 
En al even crijgel en obstinaet;
 
Ter derder ick salt so dapperlijc vervolgen
 
En schencken so vele mijnen Advocaat,
360[regelnummer]
Dat ick van hem crijgen sal goeden raet
 
En goede expeditie van mijnen Rechte; Ga naar voetnoot361
 
Ga naar margenoot+Ter vierder na grooten cost en overdaet Ga naar voetnoot362
 
Peys te maken / den commer sy slechten;
 
Die saen lachen en crijten / haest kijven en vechten.
 
 
365[regelnummer]
Noch eenen grooten tol den Biltol genaemt, Ga naar voetnoot365
 
Gheleghen onder de seeude ende fiscalen: Ga naar voetnoot366
 
Ipse habet bene ter eenre / hy is befaemt
 
Dat hy zijn genuechte gefaelt heeft, hy moet betalen; Ga naar voetnoot368
 
Ter tweeder op een proces constich afmalen Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Veel valsche artijckelen en soecken discoort;
 
Ter derder laet smeeren en wijns ghenoech halen
 
En helpen Prochiaen en coster over tboort, Ga naar voetnoot372
 
Sy sullen te bet clappen al waert een moort Ga naar voetnoot373
 
En brenghen voort alle de secreten;
375[regelnummer]
Ter vierder voor den landen soot behoort
 
Dees Hoerkens manen eer sy zijn beseten Ga naar voetnoot376
 
Om dat syse selfs souden hechten en speten.
 
 
 
Item noch een leen daermen meestendeel backt
 
Goe vette coecken, maer tdeech blijft hanghen
380[regelnummer]
Aen handen en vingheren daer elck na snackt, Ga naar voetnoot380
 
Want tis seer soete, tdoet elcken verlanghen;
 
Tselve leen met alle zijn omganghen Ga naar voetnoot382
 
Is hovende onder een deel treffelijcke Heeren,
 
Als Commissarissen die altijt zijn bevanghen Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
Met schriften en bullen die crackeel vermeeren;
 
Kercmeesters en weesmeesters als volc van eeren,
 
Oock onder Momboors en Testamenteurs
 
Die den Weesen niet gheern en laten in verseeren,
 
Meesters vanden Gasthuysen en Controlleurs
390[regelnummer]
Ga naar margenoot+Ende van allen Cloosters die Commandeurs. Ga naar voetnoot390
 
 
[pagina 20]
[p. 20]
 
Ter eenre aen die handelinge en is geen verlies,
 
Want Sint Andries doet menighen bedijen; Ga naar voetnoot392
 
Veel vocatien rekenen, wy vermoghen dies Ga naar voetnoot393
 
En seggen arbeyt is loons weert ter eender sijen;
395[regelnummer]
Ter tweeder van Weesen sommighe partien
 
Ghelt te ontfanghen / en soomen mach dencken
 
Hem selven daer met te behelpen ten drien,
 
Al werdet verhandelt / wat mach hem dat crencken? Ga naar voetnoot398
 
Ter vierder laet ons die goey mannen beschencken,
400[regelnummer]
Sy sullen ons rekeninghe voor goet lauderen, Ga naar voetnoot400
 
Al isser wat doncker men sal ons niet hencken, Ga naar voetnoot401
 
Tis een abelheyt sulck practiseren. Ga naar voetnoot402
 
Onder sulck een decksel sietmens veel passeren.
 
 
 
Item noch eenen poel daer inne vergadert
405[regelnummer]
Alle tvuyl water van desen lande;
 
Hy is gheleghen aen de goeyen, hy seer nadert Ga naar voetnoot406
 
Van Joncker Machiel vol bedrochs sonder schande.
 
Ter eenre een yegelijck te trecken uuten tande, Ga naar voetnoot408
 
Rapen en schrabben tot allen termijnen;
410[regelnummer]
Ter tweeder wat ick can crijgen in mijn hande
 
Op mijnen eedt / dat mach ick wel mijnen; Ga naar voetnoot411
 
Ter derder van een v. een x. pijnen Ga naar voetnoot412
 
En veranderent subijtelijck tot haerder baten;
 
Ter vierder alle tgoet dat Sonne mach beschijnen
415[regelnummer]
Soect happe qui peult sonder verlaten. Ga naar voetnoot415
 
Tghebreck is seer groot in alle staten.
 
 
 
Ga naar margenoot+Noch een stuck Leens twelc noyt wert verheven Ga naar voetnoot417
 
Met goeder meyninge, gelijc dicwils geschiet;
 
Ter eenre werden de vrienden bekeven
420[regelnummer]
Dat sy ter Kermissen en zijn comen niet
 
Als sy ghepasseert is / ter tweeder met bediet Ga naar voetnoot421
 
Nooden eens voor al / en tselve niet begeeren;
 
Ter derder nooden alsmen merckelijcken siet
 
Dat sy elders gebeden zijn om gaen smeeren; Ga naar voetnoot424
[pagina 21]
[p. 21]
425[regelnummer]
Ter vierder selve gaen buyten teeren Ga naar voetnoot425
 
Alsmen volck genoot heeft en seggen: voorwaer,
 
lck dachte dat ghy hadt eenige affeeren
 
Die u belette te comen hier naer.
 
Veel soecken eere sonder cost, dit sietmen openbaer. Ga naar voetnoot429
 
 
430[regelnummer]
Noch een warande die seer is verladen
 
Met loose hasen en dobbel foretten, Ga naar voetnoot431
 
Sulcke Vossen die doen groote schaden,
 
En doortogen Visschen, quaet om vangen met netten. Ga naar voetnoot433
 
Hy is loos genoech ter eenre om yet beletten;
435[regelnummer]
Ter tweeder / hy is werm van smunters vier; Ga naar voetnoot435
 
Ter derder par ma foy soutmen hem versetten Ga naar voetnoot436
 
De Heere sou verliesen eenen goeden Officier;
 
Ter vierder tis een man van bestier, Ga naar voetnoot438
 
Hy weet waer nemen en waer geven,
440[regelnummer]
Maer meestendeel te nemen is zijn desier;
 
Al comet vander sijen, hy isser in gedreven. Ga naar voetnoot441
 
By primum mihi wert menighe verheven.
 
 
 
Noch een warande vol grooter dieren, Ga naar voetnoot443
 
Als Buffels en Esels van grover aert,
445[regelnummer]
Ga naar margenoot+Deynen en Rekels quaet om bestieren, Ga naar voetnoot445
 
Ghelegen onder Honsem de meeste paert. Ga naar voetnoot446
 
Ter eenre om een mijte te wesen beswaert
 
En aen te nemen een Proces oft ghekijf; Ga naar voetnoot448
 
Ter tweeder op zijn goet te wesen vermaert
450[regelnummer]
Voor een deyn en sparent uut zijn lijf; Ga naar voetnoot450
 
Ter derder tegen elcken te wesen seer stijf
 
En niemant yet te vergeefs doen oft raden; Ga naar voetnoot452
 
Ter vierder noch schaemte noch eere int lijf
 
Maer als eenen sloef thuys sitten beladen.
455[regelnummer]
Een edel herte soect vrome daden.
 
 
 
Noch eenen berch den keyenberch geheeten, Ga naar voetnoot456
[pagina 22]
[p. 22]
 
Ontrent eenen crancken hoofde ghelegen,
 
Comende door crijgelheyt diet al wilt weeten Ga naar voetnoot458
 
En volgen zijn opinie tot boosheyt genegen.
460[regelnummer]
Een ander schampelijc berispen en bewegen Ga naar voetnoot460
 
En door onverstandicheyt wat quaets bescrijven; Ga naar voetnoot461
 
Met grooter vermetentheyt, ten dient niet verswegen,
 
Tgoet met quaden loonen en even nijdich blijven;
 
Door haet eens anders goede fame verdrijven
465[regelnummer]
En sonder discretie op de Heeren crayen;
 
Commotie maken, vechten en kijven
 
En als een riet met alle winden wayen
 
Zijn palen die liggen tot veel stayen. Ga naar voetnoot468
 
 
 
Noch eenen berch, den vuylenberch genaemt,
470[regelnummer]
Alomme beset met ongeschicten houte,
 
Den selven hovende en wort geraemt Ga naar voetnoot471
 
Onder eenen Meyer mal pleysant van coute.
 
Ga naar margenoot+Met een ander spotten, elcken seggen zijn soute Ga naar voetnoot473
 
Ter eenre / en die zijne niet mogen tijen; Ga naar voetnoot474
475[regelnummer]
Ter tweeder goet geselschap met plompen assoute Ga naar voetnoot475
 
In arguwacien stellen; ter derder sijen Ga naar voetnoot476
 
Eens anders welvaert en gheluck benijen;
 
En therte door afgonst inwendich knagen;
 
Ter vierder hemselven niet connen vermijen Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
En om een beter yet lijden oft verdragen.
 
Desen berch alomme heeft veel quaey slagen.
 
 
 
Item noch een Capelle daermen dagelijcx singt
 
Musijcke die met veel partijen gaet,
 
Maer daccordantie seer qualijck clingt
485[regelnummer]
Want het zijn al montetten van calaengien quaet. Ga naar voetnoot485
 
Men tiert daer niet luye, elck mijt hem, Jaet Ga naar voetnoot486
 
Uuter stemmen te singen, want niet betaemt Ga naar voetnoot487
 
Dat alleman hoore / dus houtmen besijen maet Ga naar voetnoot488
[pagina 23]
[p. 23]
 
Veel stucken met discoorde versaemt.
490[regelnummer]
Haer palen moeten oock zijn vernaemt:
 
Ter eenre een dinck secretelijck vertrecken Ga naar voetnoot491
 
Tot dat alle de Werelt door is befaemt
 
En dat alleman wete en can ontdecken.
 
Achterclap doet veel onvreets verwecken.
 
 
495[regelnummer]
Ter tweeder singmen in tfauset een liet; Ga naar voetnoot495
 
Ter derder watmen elders siet oft hoort
 
Terstont overdragen, al ist oock geschiet
 
Over eens goets mans tafele een lichtverdich woort; Ga naar voetnoot498
 
Ter vierder alomme te maken discoort,
500[regelnummer]
Van een ander te clappen door nijt en haet
 
Ga naar margenoot+En niet te verswijgen al waert ooc een moort,
 
Maer tselve aen te brengen met valsch verraet,
 
Al en heeft hy den loon niet die daer toe staet, Ga naar voetnoot503
 
Noch den Officier van dien gheenen eedt gedaen,
505[regelnummer]
Hy verblijdt hem dat hy mach sayen zijn zaet
 
Daer een ander af mach verdriet ontfaen.
 
Haet en nijt heefter vele doen vergaen.
 
 
 
Noch isser den Alfsberch, op welck zijn versaemt Ga naar voetnoot508
 
Veel costelijcke boomen van grooter weerden.
510[regelnummer]
Die selve dragen appelen, Wittingen genaemt, Ga naar voetnoot510
 
Hovende onder Mallenborch en zijnder eerden. Ga naar voetnoot511
 
Ter eenre hemselven prijsen en aenveerden
 
Lichtelijck de eere diemen hem biet;
 
Ter tweeder terstont in sotten clap volheerden
515[regelnummer]
En lichtelijc lachen al waert ooc om niet;
 
Ter derder hemselven laten duncken siet
 
Dat hy seer wijs is en daer toe hooge geleert;
 
Ter vierder die gheern heeft datmen yet
 
Toont schoon samblant en gheerne is gheeert.
520[regelnummer]
Eygen lof aentrecken sotten hoochmoet vermeert.
 
 
[pagina 24]
[p. 24]
 
Onder desen berch moet hem onderhouwen Ga naar voetnoot521
 
Die vader vanden alve en die meeste part
 
Van zijnen lande dat doet hy doorbouwen
 
Meest vanden Brabanders, die zijn vermaert Ga naar voetnoot524
525[regelnummer]
Hoe ouder hoe sotter, tis wel haren aert.
 
Die selve vader is van dier natueren
 
Dat hy zijn tonge om schande noch schade en spaert,
 
Ten sy dat yegelijc wilt volgen zijn kueren, Ga naar voetnoot528
 
Yerst moet al goet zijn, oft hy en can niet gedueren, Ga naar voetnoot529
530[regelnummer]
Al wat dat hy seyt en wesen ghelaudeert;
 
Ooc moetmen loven en prijsen tallen hueren
 
En honich om den mont werden ghesmeert.
 
Had de sulcke noch twee ooren, hy waer gestoffeert. Ga naar voetnoot533
 
 
 
Item noch een schoon dorp, geheeten lichtenaert.
535[regelnummer]
Dit stucxken leengoets heeft dat gansche lant
 
Onder hem sorterende en is verre vermaert;
 
Zijn palen zijn alomme seer wel becant:
 
Ter eenre eenen yegelijcken met bot verstant
 
Zijnen staet vertrecken / blasen en fluyten; Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
Ter tweeder te glorieren als een truwant Ga naar voetnoot540
 
In alle quaetheyt en valsche statuyten; Ga naar voetnoot541
 
Ter derder yegelijcx ghebreken uuyten Ga naar voetnoot542
 
En alle dinc verhalen al ghinct hem selfs ane; Ga naar voetnoot543
 
Ter vierder zijnen naesten met cluchten en cluyten
545[regelnummer]
Altijt betalen met stouten vermane.
 
Liegen en bedriegen hout nu de bane.
 
 
 
In dit dorp verheven gaet een haegmunte Ga naar voetnoot547
 
Die verboden is door het gantsche lant,
 
Nochtans tallen plaetsen wel te puncte
550[regelnummer]
Hout sy haren cours en gaet over hant. Ga naar voetnoot550
[pagina 25]
[p. 25]
 
Stofferen sonder verwe seer wel beplant Ga naar voetnoot551
 
Is dyerste pale van desen goye;
 
Schieten over den doel en verre van cant
 
Is die tweede gecomen vanden bloye; Ga naar voetnoot554
555[regelnummer]
Die derde certeyn ick seere verfoye,
 
Want stijven sonder stijfsel is haren name; Ga naar voetnoot556
 
Ga naar margenoot+Die vierde verstaet, eer ick yemant vernoye,
 
Is blasen sonder blaesbalch, niewers toe bequame.
 
Op luegenen bevonden is groote diffame.
 
 
560[regelnummer]
Noch eenen berch, genaemt den muelenberch siet,
 
Met een costelijcke wintmuelen, wayende
 
Met allen winden / maer men can daer op niet
 
Dan licht goet gemalen, hoe dat is beschayende, Ga naar voetnoot563
 
Nochtans is sy seer wackerlijc drayende.
565[regelnummer]
Gheloven en niet doen is aen deen sijde gepaelt,
 
Nooden en ontnooden ter tweeder sayende; Ga naar voetnoot566
 
Hem alle dinck beroemen, nochtans qualijc betaelt
 
En niet daer toe doen ter derder verhaelt;
 
Ter vierder niemanden gheen waerheyt houwen. Ga naar voetnoot569
570[regelnummer]
Dit is de boumuelen daer dit commuin op maelt, Ga naar voetnoot570
 
Edel / onedel / mannen en vrouwen,
 
Zijn vruchten zijn naglacht / en te laet berouwen. Ga naar voetnoot572
 
 
 
Noch een costelijc slot met dobbel graven, Ga naar voetnoot573
 
Maer het is op eenen quayen gront gefondeert,
575[regelnummer]
Gheheeten luegenhagen vol quader haven,
 
Nochtans ist al wel gewapent wat daarop logeert, Ga naar voetnoot576
 
Maer lichtelijc gecleet en ghehabitueert;
 
Daer regenoot af is ter eender sijen Ga naar voetnoot578
 
Schoon voor thooft, maer achter rugge blameert; Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
Al gravende geveynsde vrienschap belijen Ga naar voetnoot580
 
Ter tweeder / en dat den mont anders spreect ten drijen
 
Dan therte meynt / coemt ter derder sijen tegen;
 
Suyt en Westwaert ter vierder partijen
[pagina 26]
[p. 26]
 
Daer is dwijwater vanden hove gelegen. Ga naar voetnoot584
585[regelnummer]
Ga naar margenoot+Voor goet gelt wert dicwils lavuyt vercregen. Ga naar voetnoot585
 
 
 
Noch een groote prochije vol doncker cuylen,
 
Gheheeten onser vrouwen prochije wijt en groot,
 
Daer veel communicanten onder schuylen,
 
Daer de palen af zijn oft regenoot:
590[regelnummer]
Yerst met mijn wijf beraden of sy sloech my doot;
 
Ter tweeder alle thuyswerc doen en tbedde maken; Ga naar voetnoot591
 
Niemant mogen in huys brengen, hoe vrient minioot, Ga naar voetnoot592
 
Ten moet zijn wijf believen ter derder staken; Ga naar voetnoot593
 
Ter vierder als dwijf spreect van eeniger saken,
595[regelnummer]
So moet de man toehooren en swijgen al stille,
 
Oft hy creech eenen snau van quader spraken
 
Oft een vuyst op den nuese tot eenen brille.
 
Sulcx wordt hy die in als volcht eens quaets wijfs wille.
 
 
 
Onder dese prochije woonen een deel sotten,
600[regelnummer]
Gheheeten coussen sotten hovende gemeynlijc Ga naar voetnoot600
 
Onder de ionge Jonckers die op dwijf versnotten Ga naar voetnoot601
 
En onder die clercken van Lueven onreynlijc, Ga naar voetnoot602
 
Die hen wat sot gestudeert hebben certeynlijc,
 
By welcke prochije paelt aen dyerste quartier
605[regelnummer]
Seer vroech en qualijc gehout vileynlijc;
 
By dwijf den achternoen slapen ter tweeder hier;
 
Ter derder die poese cussen om dat het vier Ga naar voetnoot607
 
So heet in de poort is by den achterhoecke;
 
Ter vierder seer ialoers zijn op den broddier Ga naar voetnoot609
610[regelnummer]
Om dat dwijf so lodderlijc siet uuten doecke. Ga naar voetnoot610
 
Dese volgen al Joncker prepus vanden broecke. Ga naar voetnoot611
 
 
 
Ga naar margenoot+Item in dese selve prochije woonen
[pagina 27]
[p. 27]
 
Een deel gapaerts die meer door den mont laten gaen
 
Dan door de ooren / ick sal u de palen toonen. Ga naar voetnoot613-14
615[regelnummer]
Dyerste: met quade wijfs kijven en hen tegenstaen; Ga naar voetnoot615
 
Ter tweeder: ick ghedraechs my van dat ghy doet vermaen, Ga naar voetnoot616
 
Ghy sult dat goet doen voor Heeren en knechten; Ga naar voetnoot617
 
Ter derder tegen kinderen op hangen oft slaen, Ga naar voetnoot618
 
Oft tegen innocente sotten vechten; Ga naar voetnoot619
620[regelnummer]
Dese zijn al vanden crancken geslechten
 
Die hen lichtelijc laten bewegen.
 
Alle dinck becorten / berispen oft berechten Ga naar voetnoot622
 
Is aen de vierde pale gelegen.
 
Tis al wijven werc die sulcke dingen plegen.
 
 
625[regelnummer]
Noch woonen in dese prochije selsaem druylen Ga naar voetnoot625
 
Gheheeten tatolven, die met eenen woorde Ga naar voetnoot626
 
Terstont geseten zijn op haer muylen.
 
Haer palen liggen al met discoorde:
 
Gaen sonder spreken leyt ten eenen boorde;
630[regelnummer]
Van quaetheyt swillen ghelijc een padde, dat leyt
 
Ter tweeder aen eenen quaden oorde;
 
Van gramschap crijten ter derder sijen schreyt;
 
Dees regenooten liggen al scheefhoeckich gespreyt,
 
Men canse niet wel te rechte vertellen.
635[regelnummer]
Ter vierder paelt aen eenen hoeck geseyt,
 
Hemselven dan weder te vreden stellen.
 
Veel zijnder die te vergeefs henselven quellen.
 
 
 
Ga naar margenoot+Item in alle voorseyde leengoeden te samen
 
En werden geen vrouwen gheexcludeert, Ga naar voetnoot639
640[regelnummer]
Maer mogen in alle stucken deelen by namen Ga naar voetnoot640
 
Op en dien dat hem elck reguleert Ga naar voetnoot641
 
Inde poincten navolgende gespecifieert:
 
 
[pagina 28]
[p. 28]
 
Yerst alle wijfs die tegen haer mans gebeeren,
 
Altijt in hen Redene oft woorden varen Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
En al contrarie doen dat de mans begeeren.
 
Hen verwijten wat gebuert is over seven Jaren,
 
Die vier seggen als de mans een verclaren,
 
Die tegen haer mans altijt argueeren
 
En willen recht hebben dat ooc luegenen waren; Ga naar voetnoot649
650[regelnummer]
Die op haer mans lichtelijc murmureren,
 
Die tegen haer mans keeken en parlamenteren Ga naar voetnoot651
 
Altijt als sy droncken zijn, al sout qualijc gaen; Ga naar voetnoot652
 
Die altijt pruetelpotten sonder cesseren,
 
Al sou de man dul werden, vechten oft slaen.
655[regelnummer]
Dese mogen dees leengoeden wel ontfaen.
 
 
 
Die de mans met ander vrouwen betichten,
 
Die hen denct dat sy wijser zijn dan de man
 
En die de mans willen leeren en onderrichten
 
Den meester maken, nochtans selve niet en can;
660[regelnummer]
Die op straten gaen roepen en tieren dan
 
Als sy haer leet in huys niet mogen wreken;
 
Die de mans na loopen by een eerlijck gespan Ga naar voetnoot662
 
In alle Herbergen met qualijc spreken;
 
Die elcken clagen over haer mans gebreken;
665[regelnummer]
Die haer selven droncken drincken, vol en sat;
 
Ga naar margenoot+Die op strate moort roepen, mijn man wilt my hersteken, Ga naar voetnoot666
 
Als haer de man dreycht oft misseyt haer yet wat.
 
Dese hebben ooc al in dees leengoeden stat.
 
 
 
Die van haer mans willen scheyden als lacke dillen Ga naar voetnoot669
670[regelnummer]
Om dat sy niet genoech genueselt en worden; Ga naar voetnoot670
 
Die op haer mans niet passen en willen; Ga naar voetnoot671
 
Die de mans doen haspelen en de cleeren torden; Ga naar voetnoot672
 
Die haer kinderen om smans wille smijten en gorden Ga naar voetnoot673
 
Als sy niet en mogen queeken sonder bescheet; Ga naar voetnoot674
675[regelnummer]
Die op haer maerten altijt kijven en corden Ga naar voetnoot675
 
Als hen een ander gedaen heeft eenich leet;
 
Die Honden en Catten wech stooten ghereet
[pagina 29]
[p. 29]
 
Als hen eenich dinck let daer sy op bijten; Ga naar voetnoot678
 
Die haer mans tot alle quaet verwecken heet;
680[regelnummer]
Die alle maende een maerte verslijten.
 
Die mogen al genieten dees leens profijten.
 
 
 
Die niet en swijgen al soumense cruepel slaen,
 
Die hen altijt willen int water versincken, Ga naar voetnoot683
 
Die altijt vanden mans willen loopen gaen,
685[regelnummer]
Die niet en mogen sien eten oft drincken,
 
Die haer mans vrienden verachten en op hen stincken Ga naar voetnoot686
 
Met veel achterdeels en groote resten, Ga naar voetnoot687
 
Die clappaerts / clappeyen gelooven en wincken, Ga naar voetnoot688
 
Die nimmermeer connen spreken ten besten, Ga naar voetnoot689
690[regelnummer]
Die den mans verwijten met veel questen Ga naar voetnoot690
 
Dat hy niet weert en is dat hyse oyt sach;
 
Die in hen selven glorieren en mesten Ga naar voetnoot692
 
Ga naar margenoot+Als haer mans vergramt zijn en maken geclach;
 
Dese mogen dit leen besitten sonder verdrach.
 
 
695[regelnummer]
Die hen terstont alle dingen belgen,
 
Die van gramschap den sot uuter mouwe ontknoopen Ga naar voetnoot696
 
Als sy metten mans niet mogen drincken en swelgen;
 
Die heymelijcke schult maken en ten diersten coopen,
 
Die den pot altijt laten in dasschen loopen, Ga naar voetnoot699
700[regelnummer]
Die de mans helpen kijven op haar knapen vrij, Ga naar voetnoot700
 
Die altijt over knecht en / jongers clagen met hoopen,
 
Die haer knechten haten daerom dat sy
 
Den man gedienstiger zijn dan hen daerby;
 
Die altijt sitten by haer ouders en clagen,
705[regelnummer]
Die hen terstont besiect maken met groot ghecry Ga naar voetnoot705
 
Als sy een soufflette crijgen by vlagen;
 
Sulcke machmen dit leen al wel op dragen.
 
 
 
Die drye maerten houden en eene waer genoech,
 
Die haer dochteren laten naerder trecken Ga naar voetnoot709
[pagina 30]
[p. 30]
710[regelnummer]
Van Papen en gehoude mans spay en vroech,
 
Om dat sy niet souden brassen / suypen en lecken; Ga naar voetnoot711
 
Die haer mans heeten liegen met spijtigen becken,
 
Die altijt commeren hebben voor en naer
 
Daer sy heymelijc met brassen tot sulcke plecken
715[regelnummer]
Als de mans van huys gereyst zijn hier oft daer;
 
Die altijt jaloers zijn op haer mans eerbaer,
 
Die haer altijt siecker maken dan sy zijn,
 
Die muylen als de man yewers genoot is voorwaer Ga naar voetnoot718
 
En niet en mogen met gaen / dan schieten fenijn; Ga naar voetnoot719
720[regelnummer]
Die mogen dit leengoet wel verheffen fijn. Ga naar voetnoot720
 
 
 
Ga naar margenoot+Die liever op strate kijven dan in huys seer stout,
 
Die de mans willen bevechten en smijten,
 
Die niet poortvast en zijn voor den ruggebout, Ga naar voetnoot723
 
Die den mans altijt haer goet verwijten, Ga naar voetnoot724
725[regelnummer]
Die in de camere inden pot altijt schijten,
 
Die altijt in haer cleeren prousselen seere, Ga naar voetnoot726
 
En ooc suer sien, henselven eten en bijten; Ga naar voetnoot727
 
Die trecht beter willen verstaen dan mijn heere
 
Den Advocaet doet, ja thienmael meere;
730[regelnummer]
Die van dat hayr twelc niet op thooft maer onder wast
 
Braseletten maken / twelck tot elcken keere Ga naar voetnoot731
 
So veel te seggen is: vrij na tbomgat tast; Ga naar voetnoot732
 
Dese zijn in dit leengoet gheerft alder vast.
 
 
 
Die elcken zijn leet willen ontvouwen Ga naar voetnoot734
735[regelnummer]
En hen selfs leedt niet en willen hooren;
 
Die andere mans veel spraken houwen,
 
Haren mans te spijte, al mach hijt hem stooren;
 
Die door haer vingeren pissen als arme slooren
 
Omdat mense niet en soude hooren struylen; Ga naar voetnoot739
740[regelnummer]
Die hen met schoone woorden laten verdooren Ga naar voetnoot740
 
Dat sy onder ander mans cleeren schuylen;
[pagina 31]
[p. 31]
 
Die haer cleeren laten verrotten en vervuylen
 
En van luyheyt niet en connen opgestaen;
 
En al die curieus vol hooverdijen puylen Ga naar voetnoot744
745[regelnummer]
En boven haren staet uutwendich gaen; Ga naar voetnoot745
 
Dese mogen dit leengoet met recht ontfaen.
 
 
 
Ga naar margenoot+Ordinantien, statuyten hoe in wat manieren
 
Men ontfangen sal dees leengoeden voorscreven Ga naar voetnoot748
 
Hoe datmen te hande te monde sal comen bestieren Ga naar voetnoot749
750[regelnummer]
En ooc alle puncten articulen daer neven
 
Hoe en in wat manieren sy moeten gedreven
 
En onderhouden werden op seker boeten
 
Ende hoemen dabusen sal te kennen geven
 
En hoe hen successie voort en voort sal voeten Ga naar voetnoot754
755[regelnummer]
En in rechter linien versterven moeten.
 
 
 
Yerst: wanneert yemant gebuert in eenige hoecken
 
Dat hy zijn Leengoet moet ontfangen bekinnich, Ga naar voetnoot757
 
So salmen terstont zijn wapene soecken
 
En lesen hem zijn articulen rechtsinnich,
760[regelnummer]
En dan moet hy zijn wapen cussen innich,
 
Ghetrouwicheyt den Heer sweeren by den messe Ga naar voetnoot761
 
En wanneer dat hy yemanden vint verwinnich Ga naar voetnoot762
 
Die by successien ofte versterffenesse
 
Oft by van hemselven eenige goeden in cesse Ga naar voetnoot764
765[regelnummer]
Heeft liggende, die sal hy aenbrengen voort
 
Om in gescreven te worden by expresse,
 
Tot onderstant zijns Heeren hier af doen rappoort,
 
Op dat elck zijn leen ontfange so dat behoort.
 
 
 
En so menichmael als hy totten ontfange comt Ga naar voetnoot769
770[regelnummer]
En sal telcker reysen meer gheven niet
 
Voor de rechten, want van outs so is ghesomt, Ga naar voetnoot771
 
Als voor stadthouderen / griffieren en manschap yet Ga naar voetnoot772
[pagina 32]
[p. 32]
 
Maer eenen pot wijns en dien te voren siet. Ga naar voetnoot773
 
Sietmen dan wel toe, niemant favoriserende Ga naar voetnoot774
775[regelnummer]
Ga naar margenoot+En by goeder inquisitie wel bespiet
 
En executie is userende, Ga naar voetnoot776
 
Die manschap sal wijns genoech zijn conquesterende
 
Voor haer drincken, sonder eenich te coopene,
 
Dus elck sy hier neerstich in procederende
780[regelnummer]
En pijne zijn borse met licht tontknoopene Ga naar voetnoot780
 
Die met wijn om niet weet zijn keel te droopene.
 
 
 
Item hy moet seer arm van goede wesen
 
Die hier onder niet liggende en heeft een stucxken leens.
 
Voort, so wie zijn articulen kent in desen, Ga naar voetnoot784
785[regelnummer]
Sonder gesommeert te zijne min dan eens Ga naar voetnoot785
 
Met waerschous brieven noch Leenjager gheens Ga naar voetnoot786
 
En coemt so te hove om tontfangen tzijne, Ga naar voetnoot787
 
Dien salmen weerdelijc ontfangen, ic meens,
 
En accepteren sonder boete / moeyte oft pijne.
790[regelnummer]
Oock salmen sulcke lieden nemen fijne
 
Tot manschappen als rechters van dien gerichten, Ga naar voetnoot791
 
Om alle questien die ten voorschijne
 
Souden mogen comen dit hof ontstichten,
 
Die sullen sy neder leggen en beslichten.
 
 
795[regelnummer]
Item oft gebuerde dat sulck door ontrouwe
 
Zijn leengoet niet en wilde kennen met allen Ga naar voetnoot796
 
En daer tegen veel argueren wouwe
 
En also van deen leengoet in dander vallen, Ga naar voetnoot798
 
Ghelijc of hy wou vanden muelenberch stallen Ga naar voetnoot799
800[regelnummer]
Tot op den keyenberch en daer in persisteerden
 
En hem in manscappen door geen spreken noch callen Ga naar voetnoot801
 
En wilde overgeven, maer rebelleerde
 
Ga naar margenoot+En duytsprake vanden selven contradiceerde,
[pagina 33]
[p. 33]
 
Ja liever met gewelt dat keeren en vlieden,
805[regelnummer]
Dan dat hy hem totten ontfangt obedieerde, Ga naar voetnoot805
 
Die salmen mogen priveren voor alle lieden
 
Van al zijn leengoeden / en hem thof verbieden.
 
 
 
Voort salmen hem uutstooten en jagen henen
 
En niet meer verkeeren by mannen van leene vroet, Ga naar voetnoot809
810[regelnummer]
Maer men sal hem tot S. Hubrechts in Ardenen Ga naar voetnoot810
 
Seynden / om dat hy aldaer houde de boet, Ga naar voetnoot811
 
En op in dien dat die selve mirakel doet,
 
Also dat betert en begeert gratie hier van,
 
So salmen op dobbel rechten weer zijn leengoet Ga naar voetnoot814
815[regelnummer]
Hem geven / en in genaden nemen als goet man,
 
Maer in dien de boete geen mirakel doen en can
 
En dat hem noch zijn hersenen deren,
 
Salmen hem den Papen overleveren dan,
 
Dat sy hem bemanen en besweren; Ga naar voetnoot819
820[regelnummer]
Want men vint geen quader fruyt dan worchperen. Ga naar voetnoot820
 
 
 
Item oft gebuerde dat de ouders publijcke
 
Vijf oft ses kinderen hadden, cloeck int verstant,
 
So sullen de kinderen alle ghelijcke
 
Dees leengoeden mogen deylen gelijcker hant,
[pagina 34]
[p. 34]
825[regelnummer]
Levendich lijfs, al waren sy ooc ignorant Ga naar voetnoot825
 
Oft noch niet gecomen tot haren dagen,
 
Elck na zijn qualiteyt hem inne gheplant
 
Daer zijn natuere toe lust heeft en behagen.
 
Dit sullen de leenmannen scherp ondervragen, Ga naar voetnoot829
830[regelnummer]
Op dat niemant en werde zijn recht benomen,
 
Ga naar margenoot+En neerstich acht hebben op alle aenclagen;
 
Waert dat yemant belet dede met onvromen,
 
So mach elck tot zijnen rechten deele comen.
 
 
 
Item alst gevalt dat de Ouders sterven,
835[regelnummer]
So sullen de kinderen of het naeste hoyr Ga naar voetnoot835
 
Van susters en broers die leengoeden erven
 
En succederen hieranne na recht behoor,
 
Want daer leyt gescreven int secreet tresoor
 
In libro hapsack, capite nullo expres, Ga naar voetnoot839
840[regelnummer]
In textis Alexandri achter den coor:
 
Patrem sequitur sua proles. Ga naar voetnoot841
 
Maer oft geviele sonder eenich exces Ga naar voetnoot842
 
Dat daer een eendrachtich geslachte ware,
 
Twelck eens ghesinnet van conditien es,
845[regelnummer]
Ghenoech gecoluert al van eenen hare, Ga naar voetnoot845
 
Die sullen dees leengoeden deylen by vierschare.
 
 
 
Item wanneert gebuert dat die vassalen
 
Oft dienende leenmannen moeten dienen met, Ga naar voetnoot848
 
So en salmen den selven geen gagije betalen,
850[regelnummer]
Maer na dat sy wel gerust zijn ende opgeset Ga naar voetnoot850
 
En wel gemonteert na ordinantie net, Ga naar voetnoot851
 
So salmense dancken en eerlijck gedincken. Ga naar voetnoot852
 
Ghelijc oft ghebuerde dat yemant fray dehet Ga naar voetnoot853
[pagina 35]
[p. 35]
 
Met vierde peerden opsate, schoon int blincken,
855[regelnummer]
So salmen de knechten eenen drincpenninc schincken,
 
Mer den meester niet / ooc den drincpenninc niet te groot,
 
Op dat sy armelijc blijven eten en drincken,
 
Mits dat de Heere selve lijdt perijckel en noot,
 
Ga naar margenoot+Want zijn borse heeft al te menigen aanstoot.
 
 
860[regelnummer]
En oft gebuerde dat yemant maer
 
Met eenen peerde en diende, zijt des wijs,
 
So en sal hy voor zijn gagije niet meer hebben daer
 
Dan een toeknick oft eenen grandmercijs, Ga naar voetnoot863
 
Maer die te voet dienen en zijn vanden cleynen prijs, Ga naar voetnoot864
865[regelnummer]
Salmen een stuck kesenbroots geven inde hant
 
En eens te drincken na oude costume en advijs,
 
En so allen dingen doen na advenant.
 
Hier hebdy mijn Heeren instructie en verstant
 
Dees Rijcx regiment seer wijt en breet vermelt. Ga naar voetnoot869
870[regelnummer]
Quaey vruchten wassen wel diemen niet en plant.
 
Dus heb ick die cluchtwijs in dichte ghestelt
 
Om dat meest elck is met zijn selfs gebrec gequelt. Ga naar voetnoot872

Conclusie.

 
Edele gheesten die const en wijsheyt bemint, Ga naar voetnoot873
 
Han delt voorsichtich in alle saken,
875[regelnummer]
Nestelt over al niet daer ghy plaetse vint,
 
Van diversche vitien wilt u vrij maken, Ga naar voetnoot876
 
Den mensche is bevolen een sorchvuldich waken;
 
Bervoets gaet hy die van luyheyt den arbeyt spaert, Ga naar voetnoot878
 
Ghelijc in dit ydel rijck, den keest wilt smaken, Ga naar voetnoot879
880[regelnummer]
Daghelijcx gesien wert en gheopenbaert.
 
Nijdich / hooverdich / oncuysch / boos inder aert,
 
Malcanderen quellen met wercken met monde,
 
Van sulcken gebreken is de werelt beswaert,
 
Breede en wijt bedriegelijc van gronde
885[regelnummer]
En een speloncke des doots / ja duyvel en sonde. Ga naar voetnoot885
 
 
 
Mengt vreucht met sorgen.
[tekstkritische noot]10. noemer, G. noember.

margenoot+
[Aiij]
voetnoot1
autentijck, waar, inderdaad zo.
voetnoot7
Meest elck, iedereen, Jan en alleman; bekend als personage in zinnespelen; vgl. vs. 872; - hem vermetelijck den coers verstaet, weet, naar zijn vermeten, welke richting men uit moet.
voetnoot8
die, die toch, hoewel die (t.w. ‘meest elck’).
voetnoot10
noemer, nummer, hier synoniem met getal.
voetnoot11
ongebreylt, ongebreideld.
voetnoot20
let, scheelt.
voetnoot21
onder de huyve (bij de vrouwen), ... onder den hoet (bij de mannen), in de bol.
voetnoot22-23
Verg. Van Doesborch CXVI, 1-2: ‘Het kint dat sijnen sotte wille ghebruyct En hoortmen weenen, crijten oft kermen’ - gheschille, verschil, ongenoegen.
margenoot+
[vo]
[tekstkritische noot]39.aen en trect, G. aentrect.
voetnoot30
versta: daar wordt er altijd wel één getroffen.
voetnoot31
wert den peys ... gemaect, wordt hij weer verzoend.
voetnoot33
smaect, vat op.
voetnoot37
versta: in een kroeg of onder een glas bier stelde men ons voor deze stof te behandelen.
voetnoot40
verclaren, beschrijven, spreken over.
voetnoot42
over, langer dan.
voetnoot44
costelijc van kuere, uitgelezen, tot de hoogste behorende.
voetnoot45
Baenderijen, heerschappijen van baanderheren.
voetnoot48
Lant en Zant, bebouwd land en woeste grond.
voetnoot50
onder tbevrijen, binnen het machts- en rechtsgebied.
voetnoot51
zijnder masschen, vermoedelijk eveneens voor: van zijn machtsgebied, als gesymboliseerd door de masse, de knots of staf (eng. mace).
voetnoot52
afwasschen, u niet aantrekken.
margenoot+
[Aiiij]
voetnoot54-55
die dry werven ... af ghedreven, die drie maal op een schuttersfeest de vogel, de gaai heeft afgeschoten; deze kreeg de titel van keizer (vgl. WNT VII, 2071).
voetnoot59
De Coninc vander gans, van het ganzenbord; dit spel was op het eind der M.E. zeer populair; blijkbaar kwam er een koning op voor, voorgesteld als Karel de Grote.
voetnoot60
achter, nl. om het te pakken te krijgen?
voetnoot61
caerten, speelkaarten.
voetnoot62
Derthienavont, Driekoningen.
voetnoot64
hem veriubileert, verlustigt zich.
voetnoot68
Den cruepelen Bisschop, dit was een vastenavondsfiguur, wellicht met allegorisch-satirische betekenis; zie het art. van D. Bax in Historia 1943, 241 vg. en het ook door hem aangehaalde onderschrift bij een prent die zowel aan Bosch als aan Breugel wordt toegeschreven (Lafond, H. Bosch 105, afb. no. 20; Friedländer, Altndl. Mal. 5, 127; Catal. Tentoonstelling Mus. Boymans ‘Bosch en Bruegel in de Prentkunst’, Dec. 1948-Febr. 1949); ‘Al dat op den blauwen trughelsack gheerne leeft / Gaet meest al cruepele op beijde sijden, / Daerom den Creupelen Bisschop, veel dienaers heeft, / Die om een vette proue, den rechten ghanck mijden.’
voetnoot69
daermen ... set, in de kroeg?
voetnoot71
schijfpaters, die de boodschappen aannemen; vgl. Mnl. Wdb. op schive en schijfmaerte.
voetnoot76
De grave van Halfvasten, t.w. uit de dan gehouden optocht; vgl. WNT V, 506.
voetnoot77
Sint Joris ... Margrietens convent, in welk verband Sint Joris hier genoemd wordt, is niet duidelijk. Wellicht wordt gezinspeeld op zijn optreden in feestelijke optochten, maar wat is dan Margrietens convent? Tenzij hierin een obscene zin schuilt (niet ongewoon in uitdrukkingen waarin Sint Joris genoemd wordt), zou men desnoods kunnen denken aan een locale toespeling, t.w. op het klooster Margrietendale bij Antwerpen van de Augustinessen, in 1288 gesticht en in 1542 binnen de stad gebracht (Dict. d'Hist. et de Géogr. Ecclés. III, 898-99; Mertens en Torfs, I, 443); misschien was er een gevelsteen met een voorstelling van St. Joris.
voetnoot81
Jan nau gesocht, die zich met haarkloverijen bezighoudt; - can leven, kan rondkomen.
voetnoot82
al waert, als was hij.
margenoot+
[vo]
voetnoot83
ontrint, in de buurt van.
voetnoot86
heeft tselve geroken, heeft hetzelfde in de neus, ziet even nauw toe op het vuur en de kokerij.
[tekstkritische noot]89. kese, G. kase. - 102. buyten is hy groen, G. buyten groen. - 120. Machiel, G. Michiel.
voetnoot95
schut, schudt.
voetnoot98
hy sou hem verneeren, het is hem te veel.
voetnoot101
twee rechten, twee rechtse zijden (tgov. averechtse), dus zonder voering, met de bedoeling dat hij hem ook binnenste buiten kan dragen: vgl.
voetnoot103
deen, nl. de ene kant.
voetnoot105
droochstrote, met de droge keel; - hoveren, aan feestmaaltijden deelnemen.
voetnoot106
staet hem groene, is tot weelderigheid gezind.
voetnoot108
loene, sukkel.
voetnoot110
Gaet ... aen, gaat om met, hanteert (WNT Suppl. I, 54).
margenoot+
[Av]
voetnoot113
aen slaen, aanvaarden, opnemen.
voetnoot118
fatsoen, slag, soort.
voetnoot120
perdieut, par Dieu zegt.
[tekstkritische noot]123. op, G. om. - 128. metten, G. mettet. - 135. Huben, G. Huyben.
voetnoot122
suet gesouten, zoetsappig.
voetnoot123
Can zijnen Placebo, naar de mond weet te praten.
voetnoot125
leyt op zijn luymken, er op uit is.
voetnoot126
broempot, potschuimer.
voetnoot129
heeft eenen moet, is trots.
voetnoot134
met, in of aan.
voetnoot136
stuyten, van repliek dienen.
voetnoot138
hem ... ontcleet, zich verkleedt; - can uuyten, ten einde loopt.
margenoot+
[vo]
voetnoot139
hoochelijc fluyten, een groot woord hebben.
voetnoot140
zyn sy ontvallen, stammen zij van.
voetnoot143
slachten den Cappuyn, omdat zij nl. hun geslacht, hun z.g.n. adeldom, niet kunnen voortplanten(?).
voetnoot145
de woordspelingen zijn: Bordeaus, Bordeaux / bordeel; Putiers, Poitiers / putier (hoerenloper); Boevines, Bouvines / boef (vgl. met dezelfde zinspeling boefdynus in het Leeskaartboek van Wisbuy, ed. Knudsen, p. 6); dolen, Dole / dolen (dwalen).
voetnoot146
Miscom, buurt onder Kersbeek; woordsp. met miscomen, ongelukkig treffen; vgl. Cornelissen, Volkshumor 1, 110; - ghilde, misschien toespeling op Gheel?
voetnoot147
Cort te naken, een plaatsje Cortenaeken ligt ten Z. van Diest; Rutten vermeldt de zegsw. te Kortenaken uitkomen, te kort komen; - lichtaert, plaatsje in de buurt van Herenthals.
voetnoot149
Contick, ten Z. van Antwerpen ligt het kleine stadje Contich; gezinspeeld wordt blijkbaar op kont, vgl. Van Stijevoort, Ref. CCXVI, vs. 9: ‘die te contijke verliesen den strijt’ - blijdenberge, vgl. de bij Hermans, Reder. inN.-Brab. 159 genoemde gezellen ‘van Vroechdendael, van Keyenberch ende die van Blijenberg, ’die in 1492 voor de gravin van Nassau speelden, en de in het Antw. Idioticon vermelde zegsw. op Blijenberg begraven worden, gezegd van iem. wiens dood niet betreurd wordt, b.v. van een suikeroom; - cortersen doelt vermoedelijk op Cortessem tussen Hasselt en Tongeren; de woordspeling is dan met korteresse, krapheid van middelen; - malle, doelt misschien op Malderen tussen Mechelen en Dendermonde.
[tekstkritische noot]173. Huben, G. Huyben.
voetnoot152
grimberghe, vgl. Tijdschrift XIV, 132: Den abt van Grimberghen, en Sartorius, Adag. III, 4, 51.
voetnoot153
Suerbemden, doelt op Glabeek-Suerbempde ten N. van Dendermonde; - suerenborne: onder Berchem ligt een buurtschap Zuerenberg; ook is er een buurt Zuerenbosschen; - homsen, wsch, te lezen honsem, wat zou kunnen doelen op twee buurtschappen van die naam in Brabant (Jourdain-Van Stalle 1, 566); de woordspeling is dan met hond; zie ook vs. 446; - mishagen, blijkbaar ook een woordspeling met een fictieve plaatsnaam, als Uytkerke en derg.
voetnoot156
muylen, een zuur gezicht zetten.
voetnoot158
stadthouder van den Leenen, degeen die uit naam van de leenheer de leenzaken behandelt, voorzitter van het leenhof.
voetnoot159
al quelt hem de keye, al is hij zot.
voetnoot161
ongetijdig, onvoegzaam levende, zedeloos.
voetnoot162
vinder van den Leenen, hij die overtredingen van het leenrecht moest opsporen.
voetnoot163
sal ick ... paert, ik zal er een deel van noemen.
voetnoot164
vanden eedt, van het gezelschap(?).
margenoot+
[Avj]
voetnoot167
weet, kent.
voetnoot168
Plissus, wellicht een verbast. van Sulpitius; bij Van Stijevoort (LIII, 18) wordt genoemd ‘sinte plissus kercke’. Sulpitius wordt aangeroepen tegen jicht en voor kinderen die moeilijk leren lopen; dit past dus wel bij deze plaats.
voetnoot170
lueterere, leuteraar.
voetnoot173
die woont by de torven, verg. Van Doesborch CXIV, 28/29: ‘als ic Ian treetsacht sie wonen Daermen die torven tast’, en Gem. Duytsche Spreckw. G vj vo: ‘Hy is die Weert int torfgat’.
voetnoot174
overdrager, die alles oververtelt; - heeft verworven, als zijn deel, zijn voorrecht heeft.
[tekstkritische noot]188. Peter, G. Pieter.
voetnoot175
versta: dat men niets mag zeggen, niet over de geringste zaak mag spreken, of hij heeft er iets aan recht te zetten.
voetnoot178
vuylpoorte, vuilik; verg. Van Doesborch CL, 28.
voetnoot179
versmoort, stom dronken.
voetnoot180
cort voort hoofd, kortaangebonden.
voetnoot182
houden qualijc accoort, houden zich aan regel noch orde.
voetnoot186
bijstervelt, deze plaats wordt reeds genoemd in Dit es de frenesie (Verwijs, Goede Boerden 38); vgl. verder de bij Enklaar, Var. Luyden 112 vg. genoemde plaatsen.
voetnoot188
Hovende onder, ressorterende (voor het leenrecht) onder; - achter dincken, nadenken.
voetnoot189
oudstock goet, oud erfgoed; - orbooren, gebruiken, bezitten.
voetnoot191
uutdrincken, buitenshuis (gaan) drinken.
voetnoot194
ende die omme noch aene, terwijl zij niets aan het lijf hebben, doodarm zijn.
margenoot+
[vo]
voetnoot196
versetten, verpanden; - verpassen, ruilen (Kil.).
voetnoot200
buitenshuis royaal leven en thuis erg krapjes.
voetnoot203-4
coopmanschappen ... crijgen, handelswaar inkopen zonder er verstand van te hebben; - soetelen, knoeien en sjacheren (Kil., 2de art.).
voetnoot205
ter gelegenheid van de geboorte van zijn eerste kind voor elke gulden die men betalen moet er twee geven.
voetnoot206
worptmen uuten hande, gooit men het (zijn geld) weg.
voetnoot207
coopen, overnemen (of aangaan?).
voetnoot210
tuytkercken byder niet hagen; vgl. Mnl. Wbk. op utekerke; de niethaag wordt ook genoemd bij Van Doesborch, XXIX, 15 en in Tspel v. d. Cristenkercke, vs. 366.
voetnoot211
dienende met vier peerden, dat voor de krijgsdienst op moet komen met vier ruiters.
voetnoot214
Nimmermeer ghelijcken, bij het passedies moet men gelijke ogen werpen; - qualijck becanst, geen veine hebbend.
voetnoot216
is met dese vier bescanst, de volgende zijn de begrenzingen. [Er volgt nu een hele reeks van ‘lenen’ waarvan telkens op allegorische wijze de grenzen genoemd worden, vaak alleen aangeduid door ‘ter eenre’, ‘ter tweeder’ G. spreekt steeds van reegenoten, d.i. grensgenoten, belendende bezitters; vgl. hier vs. 578. De uitgever van de druk van 1615 heeft dit blijkbaar niet helemaal begrepen en ter eenre veranderd in ten eersten].
voetnoot217
qualijck danst, de stenen ongelukkig vallen.
voetnoot218
opscrijven, de schuld op rekening laten schrijven (nog thans zeer gewoon; het WNT geeft alleen een modern voorb.); vgl. echter de parafrase (r. 253): op screven.
voetnoot219
verganst, ‘ongans’, bedorven, dus leeg.
voetnoot221
hersteken, (iemand) doodsteken, vgl. vs. 666.
margenoot+
[Aiij]
voetnoot222
finantie, het in leen (op woeker) geven, resp. opnemen van geld (hier ook allegorisch als ‘leen’ voorgesteld).
voetnoot223
hovende, vgl. vs. 188.
voetnoot225
Lombardijen, met zinspeling natuurlijk op de lombarden, de geldschieters.
voetnoot228
dooch, deugt.
voetnoot229
loopt, loopt op.
voetnoot230
met gereeden verpast, tegen gereed geld van de hand gedaan.
voetnoot232
op ... last, een lening te sluiten op een toekomstige erefnis.
voetnoot234
leyt ... dale, ter neder ligt; de zin is niet geheel duidelijk; misschien wordt bedoeld: dat men gebouwd heeft op iemand die nu in het armhuis ligt.
[tekstkritische noot]245. baet, G. dient. - 247. gaet, H. ghat.
voetnoot236
Miscom, vgl. vs. 146.
voetnoot237
quaden regimente, slecht beheer.
voetnoot238
reye, misschien in den zin van waterloop.
voetnoot240
drinken gewone burgers alsof zij mensen van stand waren.
voetnoot242
ter eenre, vgl. vs. 215.
voetnoot245
last maken, geld opnemen.
voetnoot247
ten gaet uute, lees met H. gat, het gat, de deur uit, nl. gezegd tot de schuldeisers.
voetnoot248
huysken van plaisance, lusthuisje, met dezelfde dubieuze bet. als in meisje van pleizier.
voetnoot249
Putiers, vgl. vs. 145.
margenoot+
[vo]
voetnoot252
een dienende leen, dat krijgsdienst moet doen; - flouwen, zwak worden.
voetnoot253
den ploech trecken, een overoud beeld voor het werk der liefde; vgl. b.v. Antw. Liedb. XLI, 22.
voetnoot254
strijckvoren? H. heeft ‘met den strijck voerre’, met het strijkbord van voren, wat echter niet de oorspr. lezing kan zijn.
voetnoot255
humuere, vocht.
voetnoot260
dat, zodat; - van gebreken, door zwakte en ziekte.
voetnoot263
nesten, zich vestigen.
voetnoot264
bevrijen, voor zich in beslag nemen.
voetnoot265
ghilde, hier in de bet. losbol.
voetnoot267
lijen, het stellen.
[tekstkritische noot]278. Neerlanden, G. Neerlanders.
voetnoot268
in eenen com vollen, in dezelfde kom gieten.
voetnoot269
Lasarus, idioot; vgl. WNT VIII, 1195.
voetnoot271
trijne, een aardige bewijsplaats hoe reeds vroeg de naam Trijntje werd geassocieerd met het begrip meisje van pleizier.
voetnoot274
een vol hergeweyt, metonymisch voor: een leen dat vol heergewaad betaalt. In deze strofe doelt de dichter op de venerische ziekten.
voetnoot276
Napels, de syphilis werd Napelsche ziekte genoemd, fr. mal de Naples (vgl. Littré; Leroux, Dict. com.); eveneens Spaansche pokken (en varianten daarop, vgl. WNT). - misschien is daartoe uitgevallen.
margenoot+
[Aviij]
voetnoot278
Neerlanden, blijkbaar met wdsp. als in fr. pays bas; - trecken een seel, in dit span lopen.
voetnoot280
Een ghesalft Coninc, doelt blijkbaar op de arts met zijn zalven; misschien ook op het gezalfde lid (vgl. het volg. vs.); - prijeel, landstreek.
voetnoot281
metter bonter bonetten, als dracht van de dokters en kwakzalvers. (Vgl. Everaert 154: Doen kende men docteurs ... ande peerssche bonetten); misschien tevens met gedachte aan het gezalfde lid.
voetnoot283
doelt op de benen als zuilen van het lichaam.
voetnoot284
broecpoorte, met zinspeling op broek, moeras; - van der sluys, wdsp. met Sluis in Z.-Vlaand.; - netten, schoon houden.
voetnoot285
keerondere, misschien te lezen keervonder, draaibrugje, wat dan kan doelen op de broekklep.
voetnoot286
bewaert, omsloten.
voetnoot288
cleyn wiltbraet, scil. (schaam)luizen en vlooien.
voetnoot289
doyleeghe, doolage, drassig stuk grond.
voetnoot291
heeft so menigen goot, ligh onder allerlei drup (?).
voetnoot294-298
beschrijven verschillende verschijnselen van geslachtsziekten: clapoore, klapoor, zwelling der lympheklieren in de lies.
voetnoot296
crausel, krauwsel, schurft.
voetnoot298
carbonckels, vurige puisten.
voetnoot300
clippelleen, naar analogie van zwaardleen gevormd met clippel, knuppel: het leen dus dat door de knuppel geregeerd wordt; doelt op ongelukkig gehuwden (vgl. vs. 312).
voetnoot302
stockvis sonder boter, stokslagen.
voetnoot304
ongetijdigen Dries, vgl. vs. 161.
voetnoot305
over, sinds.
margenoot+
[vo]
voetnoot306
vuystloock, vuistslagen.
voetnoot307
Een ghebacken vischken, wsch. met zinspeling op de dwarse kerven die men in vis bij het bakken maakt.
voetnoot308
mijen, ontzien.
voetnoot310
verbonden bij tijen, nu en dan met een verband (over de ogen) lopen.
voetnoot311
calaengie, rechtsvorderingen, vand. twist.
voetnoot316
veet, vete. In deze strofe wordt gedoeld op allerlei slinkse methoden om iemand zijn goed te ontnemen.
voetnoot317-320
Bedoeld wordt: de methode van de rente (van hypotheek of anderszins) te laten oplopen (niet in te vorderen) om zo de grond in zijn bezit te krijgen door hem wegens renteschuld te laten verkopen en er dan een veel te laag bedrag voor te geven.
voetnoot321
haeffelijcke schult, schuld op roerend goed.
voetnoot322
Erve, aandeel in de erfenis.
voetnoot323
panden doen staken, vast doen zetten, dus in beslag nemen of verkopen.
[tekstkritische noot]342. steene, G. steden. - 352. Ter eenre, G. Ten eersten.
voetnoot330
uut Lombardijen, nl. de lombarden of geldschieters.
voetnoot332
grossiers, hier wsch. voor opkopers in het groot.
margenoot+
[Bi]
voetnoot337
Binnens coops coope, beneden de (inzet)prijs(?).
voetnoot342
steene, kastelen. Op wie de dichter doelt is mij niet duidelijk.
voetnoot343
tscap van eeren? Is mij niet duidelijk; de parafrase heeft het weggelaten, wsch. ook niet begrepen.
voetnoot344
Den stoel ... sonder stapels, de stoel zonder poten, blijkbaar de pauselijke zetel. Vs. 343-4 zijn duister; de volgende verklaring kan ik slechts als gissing geven: voor recht dat niet krom geoordeeld wordt door hen die zijn toegewijd aan de belangen van de curie, dus door de geestelijke rechters (vgl. nog Well. M. 215). Is deze verklaring juist, dan zouden we hier dus een steek hebben van den wereldlijken jurist Van den Berghe op de geestelijke rechtspraak; van ouds bestond er immers haat en nijd tussen die beide jurisdicties.
voetnoot345
den secreten Raet, de Geheime Raad die in 1531 ingesteld werd.
voetnoot346
crijt, te keer gaat (misschien wdsp. met secreet?); blijkbaar was ook deze instelling bij het Leenhof niet zeer geacht.
voetnoot349
commissarisen, welke precies bedoeld zijn blijkt niet, misschien belastingschatters.
voetnoot350
roecken, l. zoecken? anders: zich bekommeren om.
voetnoot351
Da nobis, geef ons (uit het Onze Vader); dus: die wel weten te vragen; vgl. een soortgelijk gebruik van habeamus in Boom d. Schrift. A iv 3o (1539).
voetnoot352
appelleren, in hoger beroep gaan.
voetnoot353
golgen, golven.
voetnoot355
root vosken, goudstuk.
[tekstkritische noot]366. seeude, G. secude. - 367. ter eenre, G. ten eersten. - 391. Ter eenre, G. Ten eersten.
voetnoot361
expeditie, afdoening.
margenoot+
[vo]
voetnoot362
overdaet, verspilling, geldweggooierij.
voetnoot365
Biltol, blijkb, scherts voor: de tol die geheven wordt van de overtredingen met de billen (in re Venerea) begaan.
voetnoot366
seeude, l. seende, gerecht der geestelijken van een diocees.
voetnoot368
Dat hy zijn genuechte gefaelt heeft, l. genichte gefoelt, dat hij zijn nichtje geknuffeld heeft.
voetnoot369
afmalen, afschilderen, dus: er bij maken.
voetnoot372
helpen ... over tboort, dronken maken(?).
voetnoot373
al waert een moort, al betrof het een moord, nl. waarover zij ondervraagd worden door de zeend.
voetnoot376
eer sy zijn beseten, voor een ander er beslag op heeft gelegd.
voetnoot380
snackt, hapt.
voetnoot382
met alle zijn omganghen, in zijn hele uitgestrektheid.
voetnoot384
zijn bevanghen, in de weer zijn.
margenoot+
[Bij]
voetnoot390
Commandeurs, zij die commanderijgoederen beheren.
[tekstkritische noot]407. Machiel, G. Michiel. - 408. Ter eenre, G. Ten eersten. - 419. Ter eenre, G. Ten eersten.
voetnoot392
Sint Andries, wsch. een woordsp. op de naam, nl. met ander: van andermans goed plukt menigeen voordeel (met het volksgeloof betreffende de Andreasnacht kan deze plaats moeilijk iets te maken hebben).
voetnoot393
vocatien, l. vacatien, zittingen (waarvoor men betaald wordt).
voetnoot398
hem, nl. de wezen.
voetnoot400
lauderen, prijzen, erkennen.
voetnoot401
hencken, ophangen.
voetnoot402
abelheyt handigheidje.
voetnoot406
aen de goeyen? Dit vs. loopt niet en is wellicht bedorven.
voetnoot408
trecken uuten tande, versta: trekken uit de tanden, dus: zo veel mogelijk van hem halen.
voetnoot411
Op mijnen eedt, op mijn als juist bezworen vordering of declaratie; - mijnen, mijn maken, inpalmen.
voetnoot412
pijnen, scil. pijnen te maken.
voetnoot415
verlaten, aflaten.
margenoot+
[vo]
voetnoot417
wert verheven, als leen erkend. In deze strofe worden de niet-gemeende nodigingen gehekeld.
voetnoot421
met bediet, met bedoeling, op een uitrekening.
voetnoot424
smeeren, smullen.
[tekstkritische noot]452. niet, G. niemant.
voetnoot425
gaen buyten teeren, elders gaan eten.
voetnoot429
sonder cost, zonder dat zij er iets aan ten koste hoeven te leggen.
voetnoot431
dobbel, dubbelhartig.
voetnoot433
doortogen, doortrapt, uitgeslapen. In deze strofe wordt blijkbaar gedoeld op oneerlijke of omkoopbare ambtenaren.
voetnoot435
hy is werm van smunters vier, hij zit dicht bij de plaats waar de gelden beheerd worden (of waar het geld gemunt wordt?).
voetnoot436
versetten, vervangen.
voetnoot438
bestier, beleid.
voetnoot441
vander sijen, door zijdelingse aandrang, door intrigues.
voetnoot443
primum mihi, (de gedachte aan) eigen voordeel.
margenoot+
[Biij]
voetnoot445
Deynen, eig. damherten, maar met zinspeling op het homoniem dat gierigaard betekent.
voetnoot446
Honsem, vgl. vs. 153.
voetnoot448
aen te nemen, aan te vangen.
voetnoot450
deyn, vrek, schrielhans.
voetnoot452
te vergeefs, om niet, gratis.
voetnoot456
den keyenberch, de woonplaats van de keien, van hen wien de kei in't hoofd leutert; vgl. WNT VII, 2059 en de daar genoemde plaatsen.
[tekstkritische noot]469. vuylenberch, G. uylenberch. - 473. soute, G. foute.
voetnoot458
diet al wilt weten, over alles een mening wil hebben, alles beter wil weten.
voetnoot460
bewegen, beoordelen? vgl. de bet. A, 2) bij Verdam.
voetnoot461
bescrijven, toeschrijven; - onverstandicheyt, wanbegrip.
voetnoot468
stayen, staden, plaatsen.
voetnoot471
hovende, vgl. vs. 188.
margenoot+
[vo]
voetnoot473
soute, misschien is bedoeld sout in de zin van soldij, hier dus figuurlijk voor: wat hem toekomt, mogelijk echter heeft G. met foute de juiste lezing.
voetnoot474
en die zijne niet mogen tijen, en zijn gebreken mag men hem niet verwijten. Of moet men lezen lijen?
voetnoot475
assoute, aanval, provocatie.
voetnoot476
in arguwacien stellen, tot redetwisten brengen, ruzie veroorzaken.
voetnoot479
hem vermijen, zich onthouden.
voetnoot485
montetten, motetten; misschien is de n opzettelijk ingevoegd om een woordspeling met mond te maken, immers wordt in deze strofe de (heimelijke) kwaadsprekerij gehekeld; - calaengie, vgl. vs. 311; hier misschien met zinspeling op calomnie.
voetnoot486
niet luye, niet luide (met mouillering); - mijt hem, onthoudt zich van.
voetnoot487
Uuter stemmen, uit volle borst, luidop.
voetnoot488
besijen maet, buiten de maat, het gezang.
[tekstkritische noot]495. singmen, G. singhtmen.
voetnoot491
vertrecken, oververtellen.
voetnoot495
in tfauset, in falsetstem, met zinspeling op vals.
voetnoot498
Over, aan.
margenoot+
[Biiij]
voetnoot503
daer toe, nl. op het aanbrengen.
voetnoot508
Alfsberch, berg van de alven, de geesten die de warhoofdigheid veroorzaken.
voetnoot510
Wittingen: de witting of witte platte is volgens Knoop, Beschr. v. Appelen en Peeren (1758), p. 8, een vrij grote, platte, witachtige appel, ‘zeer laf van smaak, weshalve maar een zeer gemene Pot-Appel is’; vgl. Mnl. Wdb.; uit de derde daar aangehaalde plaats (v. Stijevoort LXXXV, 40/41) blijkt dat er dezelfde verdwazende kracht aan werd toegeschreven als aan de bloeiende bonen. Dit berust blijkbaar op woordspeling met het door Kiliaan vermelde wit(t)ingh, dat hij vertaalt met gnarulus, sciolus, knapperdje, bij-de-handje; de Leuvense studenten werden volgens hem ‘Lovensche wittingen’ genoemd. Daarbij is wsch. ook van invloed dat wit wel eens met dwaasheid geassocieerd wordt; vgl. nog D. Bax, Jeroen Bosch 167.
voetnoot511
Mallenborch, vgl. het in De Sotslach, vs. 179 genoemde Malgrom, en Mallegem.
voetnoot521
hem onderhouwen, verblijf houden.
voetnoot524
Brabanders: in een 16de-eeuwse kroniek in hs. komt het volgende rijmpje voor (Oude Tijd 1869, 151): Noch seyt men van een Brabander tallen tijden en uren / Hou ouder, soo sotter stelt hy sijn curen; vgl. Cornelissen, Ned. Volkshumor I, 23; II, 7. Men vindt een toespeling daarop ook reeds in Erasmus' Moria (c. XIV): Stultitiam unam esse rem, quae et juventam ... remoretur, et improbam senectam procul arceat. Ut non temere de Brabantis populari sermone jactatum sit. In de Nederl. vertaling die in 1560 in Emden verscheen staat hierbij in margine: ‘De Brabanders dat alder vriendelicste volc / zijn altijts vrolick. Waer wt dat ghemeyn spreecwoort coemt / De Brabanders hoe ouder hoe sotter’. Een dergelijke toevoeging in de vert. van Van Hoogstraten.
voetnoot528
zijn kueren, wat hij verkiest.
voetnoot529
al te verbinden met vs. 530.
voetnoot533
noch twee ooren, nl. van de zotskap; vgl. ‘Maistre Oomken prince coronne des doctevrs a qvatre oreilles’ (in Revue Belge 1936, 77); - gestoffeert, goed uitgerust.; - lichtenaert, vgl. vs. 147.
voetnoot539
Zijnen staet vertrecken, vertellen hoe men er financieel aan toe is; - blasen, pochen.
voetnoot540
truwant, schelm.
voetnoot541
statuyten, beginselen.
voetnoot542
uuyten, uitbazuinen.
voetnoot543
ghinct ... ane, kwam het te na.
voetnoot547
haegmunte, heimelijk geslagen, valse munt.
voetnoot550
over hant, van hand tot hand.
voetnoot551
Stofferen sonder verwe, grootspreken zonder dat dit op iets berust; - seer wel beplant, misschien te verbinden met pale in het volg. vers? dan: de zeer solide geplante grenspaal.
voetnoot554
gecomen vanden bloye, wat voortkomt van het gewas ‘van desen goye’ (552) (misschien ook met gedachte aan de bloeiende bonen?).
voetnoot556
stijven sonder stijfsel, in dezelfde zin gebezigd als stofferen sonder verwe in vs. 551 en blasen sonder blaesbalch in vs. 538.
margenoot+
[Bv]
voetnoot563
hoe dat is beschayende, hoe schadelijk dat ook is.
voetnoot566
ontnooden, afzeggen.
voetnoot569
waerheyt houwen, zich houden aan wat men gezegd of beloofd heeft.
voetnoot570
boumuelen, wsch. te lezen banmuelen; - dit commuin, deze dorpsgemeente.
voetnoot572
naglacht, wsch. te lezen nagedacht (vgl. achterdenken), berouw; indien nagelach bedoeld is, kan men dit opvatten als bespotting achteraf.
voetnoot573
graven, grachten.
voetnoot576
wat daarop logeert, in bezetting ligt.
voetnoot578
regenoot, grensgenoot; vgl. vs. 215.
voetnoot579
Schoon voor thooft, vriendelijkheid in iemands gezicht, waar hij bij is.
voetnoot580
Al gravende, terwijl men de vriendschap ondermijnt.
voetnoot584
dwijwater vanden hove, vert. van fr. eau bénite de cour, ‘expression proverbiale pour exprimer les vaines protestations d'amitié ou de protection’ (Littré).
margenoot+
[vo]
voetnoot585
wert ... lavuyt vercregen, krijgt men niets dan mooie praatjes, wordt men voor de gek gehouden.
voetnoot591
thuyswerc, het huishouden, het huishoudelijk werk.
voetnoot592
hoe vrient minioot, hoe'n goede vriend het ook is
voetnoot593
ter derder staken, als derde grenspaal.
voetnoot600
coussen sotten, hier is coussen op te vatten in de overdr. bet. van cunnus (zie WNT VII, 5863; H. heeft cutte); gedoeld wordt op lieden van een al te zinnelijk temperament.
voetnoot601
versnotten, verzotten.
voetnoot602
clercken, studenten.
voetnoot607
die poese, H. heeft cru-weg kut.
voetnoot609
broddier. Dit woord is tot nog toe alleen bij Kiliaan aangetroffen, die het omschrijft als ‘Podex turpis, anus stercore foedatus’ (vgl. WNT III, 1407); het woord was evenwel ook in het Frans bekend, het komt voor in de Chroniques de Gargantua, de voorloper van het beroemde werk van Rabelais; zie Lacroix' uitgave daarvan, Appendice p. 568: ‘puis s'en va deslacher son brodier si tresimpetueusement’ etc., en vgl. ook Roger de Collerye, Œuvres (ed. d'Héricault, 1855) 64: ‘Je vous estoys ceint sur la brode D'ung beau baudrier riche et plaisant’, aldaar verklaard als ‘derrière, hanche, reins’. Hier moet men blijkbaar aan een overdr. bet., ongeveer als snotneus, denken.
voetnoot610
lodderlijc, wulps.
voetnoot611
prepus, misschien een zinspeling op Priapus, maar wat is het tertium comparationis?
margenoot+
[Bvj]
voetnoot613-14
die meer praten dan luisteren.
voetnoot615
hen tegenstaen, met haar argumenteren.
voetnoot616
ick ghedraechs my, ik zal mij daarvoor wenden tot -, mij beklagen bij (scil.) het gerecht; - doet vermaen, beweert.
voetnoot617
goet doen, er rekenschap van geven, het goedmaken.
voetnoot618
op hangen, een kamp beginnen (wat opgehangen wordt is eig. de prijs; vgl. WNT XI, 798, 2, b; vand. absoluut voor: iets tot inzet nemen, dus een strijd er over beginnen). De verklaring die het WNT op kol. 795 bovenaan geeft van deze plaats (nl. van de variant uit H.) is onjuist.
voetnoot619
innocente, onnozele.
voetnoot622
becorten, er wat van af doen, er wat op af te dingen hebben.
voetnoot625
druylen, zotten.
voetnoot626
tatolven, snatergekken (zie WNT en verg. snotolf; het tweede lid zal in deze woorden eer zinspelen op alf dan op Adolf, Rudolf e.d.; vgl.: ‘een troongie ... om ionghe tatolfs te verveerne’, Esb. v. d. Patroon v. d. Alven (Hermans, Red. in N.-Brab. 292); - die ... op haer muylen, die om een woord dadelijk op hun paard zitten, verstoord zijn.
margenoot+
[vo]
voetnoot639
geen vrouwen gheexcludeert; vgl. Galesloot, Inventaire I, xliv: ‘les femmes n'étaient pas tenues de venir en personne faire le relief de leurs fiefs, bien qu'il y ait de nombreux exemples du contraire’. Zij worden vertegenwoordigd door mombers.
voetnoot640
by namen, zoals zij genoemd zijn (?).
voetnoot641
Op en dien, op die voorwaarde, mits, vgl. 811.
[tekstkritische noot]675. corden, G. knorden.
voetnoot644
in hen Redene ... varen, hen in de rede vallen.
voetnoot649
dat ooc ... waren, al waren het ook.
voetnoot651
keeken, kijven.
voetnoot652
al sout qualijc gaen, al zou daardoor het huwelijk mislukken.
voetnoot662
gespan, gezelschap.
margenoot+
[Bvij]
voetnoot666
hersteken, blijkb. voor ersteken, doorsteken (vgl. hd. erstechen).
voetnoot669
lacke dillen, geile meiden.
voetnoot670
genueselt, eufemisme voor wat in G. gevogeld genoemd wordt.
voetnoot671
passen, acht slaan.
voetnoot672
torden, uitwringen.
voetnoot673
gorden, blijkbaar in de tot nogtoe alleen uit Kiliaan bekende bet. van geselen (‘caedere loris’).
voetnoot674
queeken sonder bescheet, zonder oordeel meekwebbelen.
voetnoot675
corden, wsch. met dissimilatie uit korren, brommen, knorren.
[tekstkritische noot]701. knecht en, G. knechten.
voetnoot678
als haar iets hindert waar zij zich over verbijten, over lopen te pruilen.
voetnoot683
Die altijd zeggen dat zij zich gaan verdrinken.
voetnoot686
op hen stincken, hen smaden, op hen afgeven (vgl. WNT, bet. 5).
voetnoot687
Met veel achterdeels, door veel tot hun nadeel te zeggen(?). - resten?
voetnoot688
wincken, aanhalen.
voetnoot689
spreken ten besten, iets ten goede uitleggen, tot verzoening gezind zijn.
voetnoot690
questen, omhaal van woorden.
voetnoot692
mesten, er in groeien, zich verkneukelen.
margenoot+
[vo]
voetnoot696
den sot uuter mouwe ontknoopen, haar boosheid (boosaardige dwaasheid) laten blijken; vgl. vooral de volg. plaats uit Westerbaan waaruit blijkt dat ‘den gek uit de mouw laten’ ook op het tonen van drift kan slaan: ‘Men sagh't en was geen deeg en dat het honen souw, Doch niemant liet de geck noch kijcken uyt de mouw’ (Ged. I, II).
voetnoot699
den pot, het eten.
voetnoot700
knapen, dienaars.
voetnoot705
hen ... besiect maken, doen alsof zij ziek zijn.
voetnoot709
naerder trecken, aanhalen.
[tekstkritische noot]711. niet, H. met. - 741. ander mans, G. haer mans.
voetnoot711
Om dat, opdat; - niet, lees met H. met.
voetnoot718
muylen, een zuur gezicht zetten.
voetnoot719
En niet, als zij niet; - schieten fenijn, giftige opmerkingen maken.
voetnoot720
verheffen, vgl. vs. 417.
margenoot+
[Bviij]
voetnoot723
ruggebout: bout is een oud Bargoens en volkswoord voor stuk drek (vgl. het refrein in Leuv. Bijdr. IV, p. 356 vg., vs. 101), dat onherkend nog voortleeft in de platte zegsw. ‘je kan me de bout hachelen’.
voetnoot724
die haar mannen altijd voorhouden dat het goed, de bezittingen van haar afkomstig zijn.
voetnoot726
prousselen, lees pronsselen, knoeien, frutselen.
voetnoot727
henselven eten en bijten, zich op(vr)eten en verbijten.
voetnoot731
Braseletten, wel een zeer curieus gebruik! Het haarfetichisme schijnt ook al geen moderne uitvinding te zijn.
voetnoot732
bomgat, eig. spongat.
voetnoot734
die het verdriet van anderen uitvoerig bespreken en uiteenrafelen.
voetnoot739
struylen, het geluid (maken) van een straal die ergens tegen botst. Hoewel vooral oostelijk (bij Kil, ‘Sax. Sicamb.’), was het woord toch ook in het vlaams (De Bo) en Antwerps (Corn.-Vervl.) bekend.
voetnoot740
verdooren, het hoofd op hol brengen.
voetnoot744
puylen, stampvol zitten met.
voetnoot745
uutwendich, met uiterlijk sieraad. Over de gevaren van de ‘uitwendigheid’, het pronken met mooie kleren en sieraden, weidt vooral Houwaert in zijn Lusthof der Maagden (boek II) in den brede uit.
margenoot+
[vo]
voetnoot748
ontfangen, t.w. uit handen van den leenheer
voetnoot749
te hande te monde comen, het leen verheffen als er een nieuwe leenheer komt (Fr. relief de main à bouche; zie Tijdschr. XVI, 69).
voetnoot754
hen, haar (van de lenen); - voeten, van lid op lid overgaan.
voetnoot757
bekinnich, erkennende (nl. de leenroerigheid).
voetnoot761
bij den messe, bij het Sacrament der Mis (het Mnl. W. en WNT geven geen voorb. van deze uitdr.).
voetnoot762
verwinnich, verwonnen wordende, er van overtuigd en vand, schuldig aan (vgl. Mnl. W.), nl. daaraan dat hij een leengoed heeft ontvangen maar daarvoor nog geen hulde gedaan.
voetnoot764
in cesse, die een schuldenaar aan hem heeft afgestaan.
voetnoot769
totten ontfange, vgl. vs. 757.
voetnoot771
Voor de rechten, als verschuldigde kosten.
voetnoot772
stadthouderen, het mv. is vreemd, er was maar één stadhouder v. d. lenen; de baljuw, voorzitter van het leenhof van het Kasteel van Gent, had drie plaatsvervangers in de drie districten, die (volgens Berten, Introd. 197) ook de titel van baljuw, niet die van stadhouder droegen; het ontwerp van de Coutumes van 1546 zegt evenwel: ‘vermach oock de zelve bailliu in zyne absentie eenen stedehoudere te stellen’ (Cout. du Viexubourg de Gand); - manschap, als mannen van lene die deel uitmaken van het leenhof.
voetnoot773
te voren, van te voren(? of misschien in soortgelijke zin als bij Van Doesborch, ref. V, 25: geheel beschikbaar?).
voetnoot774
Sietmen dan wel toe, nl. dat ieder die er toe verplicht is leenhulde bewijst, het heergewaad opbrengt.
margenoot+
C[i]Ga naar voetnoot*
voetnoot*
Er staat E.
voetnoot776
executie is userende, de leenhulde afdwingt.
voetnoot780
met, l. niet.
voetnoot784
in desen, wat betreft de leenhulde.
voetnoot785
min dan eens, zelfs niet één maal (bedoeld zal echter wel zijn: slechts één maal).
voetnoot786
Leenjager, hetz. als leenvinder, ambtenaar bij een leenhof die ontduikingen van het leenrecht moet opsporen.
voetnoot787
te hove, bij het leenhof.
voetnoot791
manschappen, vgl. vs. 772.
voetnoot796
kennen, erkennen als leenroerig (onder dit hof).
voetnoot798
onder een andere leenheer pretendeerde te ressorteren.
voetnoot799
stallen, zijn domicilie kiezen.
voetnoot801
in manscappen (l. manscappe), in leenmanschap, als leenhouder.
margenoot+
[vo]
[tekstkritische noot]805. ontfangt, G. ontfangh.
voetnoot805
ontfangt (l. -fangst), nl. van zijn leen als zodanig.
voetnoot809
Hier heeft een overgang van object op subject plaats: verkeeren dus in gedachte aan te vullen met ‘hij mag’.
voetnoot810
tot S. Hubrechts, St. Hubertus werd aangeroepen tegen hondsdolheid en alle soorten van krankzinnigheid: ‘Mit Recht heiszt der hl. Hubertus der Apostel der Ardennen; und es ist daher nicht zu verwundern, dasz in der Lütticher Diöcese nach seinem Tode die Verehrung seines Namens immer mehr zunahm; im 16. Jh. existirten in derselben nicht weniger als 21 Kirchen, welche ihm gewidmet waren’ (Kirchenlexikon 6, 326). Vgl. Gaidoz, La rage et St. Hubert (Par. 1887), en nog de volgende aanhaling: ‘Een goet rijck mans soon wt Veurnambacht in Westvlaanderen, gebeten zijnde van eenen dullen ende verwoeden hont, schicte de vader met twee mannen, om hem te bewaren, in pelgrimagie nae Sinte Huybrechts int wout van Ardennen, daermen seer miraculeuselijck ghenesen wort ende secours crijcht van sulcke quetsuren’, Clucht boeck (Antw. 1576) 121, aangeh. in Tijdschr. v. Nedl. Taal-en Letterk. 10, 141.
voetnoot811
op in dien dat, op conditie dat,indien; - die selve, nl. de boete.
voetnoot814
op dobbel rechten, tegen betaling van het dubbele heergewaad.
voetnoot819
bemanen, belezen, de boze geest uit hem bannen.
voetnoot820
worchperen, hetzelfde wat in het Fr. poires d'angoisse genoemd wordt, de naam van een wrange soort van peer, maar ook een mondprop; vgl. Larousse, Dict. du XIXe. sièle: Poire d'angoisse, Espèce de poire très-âpre, même quand elle est arrivée à sa complète maturité (ook genoemd serre-gueule). Par. anal. Instrument de torture dont on se servait autrefois pour bâillonner quelqu'un. Manger, avaler des pores d'angoisse, éprouver des mortifications sensibles. In Sasbouts Dictionaire (sic) Francoys-Flameng van 1579 wordt poires d'Angoisse vertaald met: Croppeeren, Worchpeeren. Zie ook WNT XII, 898. In welke opvatting worchperen hier echter is gebruikt, is niet duidelijk; wordt misschien bedoeld dat de bedoelde personen niet meegaande genoeg zijn, zich niet willen schikken, of dat ze niet slikken willen wat men hun voorzet? Of bestaat er verband met de benaming dievenpeer voor wrange peer, die bij Van Dale (ed. 1872 e.v.) vermeld wordt?
[tekstkritische noot]836. broers, G. broeders. - 837. hieranne, G. hier inne. - 853. dat, G. dattet; dehet, G. dedet. - 854. vierde, G. vier.
voetnoot825
Levendich lijfs, bij leven (van de ouders).
voetnoot829
vg. Deze regels bevatten een wel fijne ironie: de rechters moeten, zeker, goed toezien dat de rechtmatige erfgenaam zijn deel krijgt, maar als er onenigheid heerst dan zullen zij de zaak ‘neerstich’ uitpluizen en zo komen ook zij aan hunnen ‘rechten deele’.
margenoot+
[Cij]
voetnoot835
het naeste hoyr, de naaste erfgenaam.
voetnoot839
In libro hapsack capite nullo, dergelijke wendingen waren zeer gewoon in de ‘sermons joyeux’, vgl. inzonderheid de in het Tijdschr. v. Ned. T. en Lett. XX, 64 uitgegevene: ‘non scripto est in libro Nullorum’ etc. Van hapzak is geen andere bewijsplaats bekend dan die uit het lied van het loze vissertje (vgl. WNT).
voetnoot841
de kinderen volgen hun vader (in zijn goederen).
voetnoot842
oft geviele: die eendracht is immers niet iets dat dagelijks voorkomt!
voetnoot845
al van eenen hare, alle van dezelfde aard.
voetnoot848
dienen met, mede dienen (in de oorlog nl.); zie over de verplichte opkomst Galesloot, a.w. § VIII van de Inleiding.
voetnoot850
opgeset, opgezeten, met een paard dienende; vgl. vs. 854.
voetnoot851
gemonteert, voor de krijgsdienst uitgerust.
voetnoot852
eerlijck, met ere. De dichter spot hier met de wijze waarop de vazallen, die veel kosten gemaakt hebben voor hun dienst, met een bedankje afgescheept worden.
voetnoot853
dehet, uit fr. dehaii, welgemoed.
[tekstkritische noot]871. die, G. dit. - 880. wert, G. wert en.
margenoot+
[vo]
voetnoot863
grandmercijs, dankje-wel.
voetnoot864
vanden cleynen prijs, gering van aanzien.
voetnoot869
Dees Rijcx regiment, de inrichting van deze staat.
voetnoot872
meest elck, vgl. vs. 7.

voetnoot873
Edele gheesten: hiermede wordt het gedicht aan de Kamer waarvoor het geschreven is opgedragen; in plaats van Edele leze men wellicht Jonstighe, wegens het acrostichon (Johannes).
voetnoot876
vitien, ondeugden.
voetnoot878
die ... den arbeyt spaert: misschien een zinspeling op een devies? Mij is geen Kamer bekend die een spreuk als ‘spaart geen arbeid’ of iets derg. voerde.
voetnoot879
den keest wilt smaken, vat de kern, de zin hiervan.
voetnoot885
een speloncke des doots, zinspeling op een bijbelplaats?

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken