Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Een vertelling uit het Drentsche boerenleven (1933)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Een vertelling uit het Drentsche boerenleven
Afbeelding van Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Een vertelling uit het Drentsche boerenlevenToon afbeelding van titelpagina van Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Een vertelling uit het Drentsche boerenleven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.11 MB)

Scans (10.93 MB)

ebook (3.06 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Een vertelling uit het Drentsche boerenleven

(1933)–J.H. Bergmans-Beins–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

VII.

Veel geschiedenissen zijn er nog in 't oude landschap, die van geslacht op geslacht bewaard blijven; die niet in boeken zijn geschreven, maar door overlevering voortleven.

Heksen- en spookgeschiedenissen, ze zijn er genoeg en worden opgehaald en verteld als een los daarheen gesproken woord aanleiding geeft. Gretig worden ze beluisterd, verwerkt en overdacht door jong en oud en velen zijn er, die, zoo ze er al niet aan gelooven, ze toch bewaren als een erfstuk uit oude tijden, als een herinnering aan voorouders, die ze niet vergeten.

Roelfien denkt er over als zij gaat slapen. Voorloopen, voorspooksels, zij kent ze, ook de verhalen, die iedereen kent; maar ze heeft ze altijd aangehoord als iets, dat zoo wat gelijk staat met de sprookjes van Moeder de Gans die ze op school hoorde vertellen. Nu is het haar opeens of er een voorspelling ligt in de op straffen toon gesproken woorden van Harm: ‘Trouw en bouw met uws gelijk’. Ze heeft het Harm Luten wel vaker hooren zeggen, maar 't heeft haar nooit getroffen, als iets wat voor haar be-

[pagina 34]
[p. 34]

teekenis kon hebben. En nu willen ze niet uit haar gedachten. Is zij niet bezig deze woorden op zij te schuiven, waar ze toegeeft aan haar liefde voor Wiecher, die zeker haars gelijke niet is. Zal de uitspraak van Wiecher zijn vader ‘dat brek jou op’, bewaarheid worden? Zou het haar ook zoo gaan en zou een huwelijk met Wiecher, dien zij toch zeer zoo lief heeft, haar ‘opbreken’? Steeds meer komt het in haar gedachten, maar ze kàn het niet aannemen. Immers al haar geluk verwacht ze van Wiecher en door Wiecher. Wat zijn haar ouders voor haar, vergeleken bij Wiecher? Hoe meer zij met hem omgaat, hoe hechter de band wordt, die haar aan hem bindt. Wiecher opgeven - ze kan het niet meer. En als zij 't hem in 't begin van hun omgang met angstig kloppend hart als iets noodzakelijks voorhield, dan vreesde ze zijn instemming. Nu spreekt ze er eigenlijk niet meer van. Wiecher wil er ook niet van hooren, hij weet maar al te goed, dat ze geen van beiden meer anders kunnen. En waarom? Houden niet zijn ouders van Roelfien als van hun eigen kind en zullen zij hem Wiecher, hun eenig overgeblevene van vele kinderen, het geluk weigeren om wat geld? Neen, Wiecher is overtuigd, dat, als eenmaal de tijd van spreken komt, er niets te vreezen valt. Nu nog niet; het is zoo mooi, dat niemand er van zal weten, dat het alleen tusschen hem en Roelfien is, dat geluk, dat groote geluk, dat al zijn denken inneemt. Roelfien mag vreezen voor moeite en zorgen, Wiecher weet beter; met vreugde zullen ze de jonge vrouw ontvangen, die hun kind gelukkig zal maken.

En Roelfien zorgt en Wiecher droomt voort zijn schoone droom, die hem steeds meer omvangt, die hem opneemt uit z'n werk en hem het hoogste geluk zoo nabij en zoo zeker voortoovert. Niet zoo heel lang meer, denkt hij, neen, dezen winter nog, misschien niet eens, en dan zal hij het zeggen en als dan Mei in

[pagina 35]
[p. 35]

't land is, als alles weer nieuw leven krijgt, dan zal er ook nieuw leven en nieuw geluk in Luten oude huis komen.

Dan zal hij Roelfien halen en haar voor altijd bij zich houden, dan zal hun kleine kring vermeerderd worden met een, die leven en geluk zal verspreiden. O, Wiecher verlangt er zoo naar en hij is zoo zeker van wat hij wenscht.

Voor wie gelukkig is, heeft de tijd vleugels. Veel te kort is hij, Wiecher, de tijd met Roelfien doorgebracht en de uren niet in haar gezelschap, snellen om, door de gedachten die hen begeleiden aan de vreugde van het weder samenzijn.

Zoo wordt het winter. Hoe vaker Roelfien bij Luten kwam, aangemoedigd door vader en moeder beiden, hoe meer gelegenheid ze heeft met Wiecher te wezen.

Met Kerstmis er is ‘voorstelling’ door de rederijkerskamer; daar gaat al het jonkvolk heen. Ook Wiecher en Roelfien zijn er, Roelfien in gezelschap van Sina en Wiecher tusschen zijn vrienden.

De bovenzaal van ‘Het Witte Paard’, de oude herberg aan den Brink, leent zich vrij goed voor deze gelegenheid. Al vroeg in den avond komen de bezoekers opdagen. Als men de breede, donkere trap, slechts spaarzaam verlicht door een olielampje, opklimt, geeft een deur rechtstreeks toegang tot de ‘zaal’.

Dadelijk aan de rechterhand is de deur die naar ‘achter 't tooneel’ leidt. Hier verdwijnen de ‘speulers’ zoo gauw ze boven zijn.

Voor het tooneel hangt het, gordijn driemaal opgebonden met dikke koorden, beschilderde voordoek. Dicht bij het tooneel staan een tiental rijen banken, dat is de tweede rang. Daarna komen de stoelen, waartusschen tafeltjes zijn geplaatst, dat is de eerste rang. Heelemaal achterin staat een reusachtige kolomkachel met een groote turfbak er achter. De

[pagina 36]
[p. 36]

bezoekers die er dicht bij zitten, nemen de zorg voor de verwarming op zich.

In den muur tegenover de deur zijn een viertal ramen, waarvoor optrekgordijnen. Ook aan weerszijden van de kachel is een raam met een neergelaten rolgordijn. In den wand tegenover de vier ramen, is in 't midden ‘de tapkast’. Hier troont de waardin in haar Zondagsche kleeren met oorijzer en kanten muts.

Een groote koffiepot met drie kranen staat op een komfoor te pruttelen, voor degenen, die op de banken gezeten zijn en een ‘lös’ kop koffie bestellen. De vrouwen worden allen van een warme stoof voorzien. Voordat de voorstelling begint, komen op de tafeltjes de koffiepotten met theeblad en toebehooren. Na de pauze verdwijnen deze, om plaats te maken voor ‘'n zeupien’ bij de meesten. Enkelen drinken een glas wijn, maar dat is een uitzondering.

De kleine pauzes worden gevuld door hoornmuziek en gezang van 't publiek.

De zaal loopt spoedig vol en een vroolijk geroezemoes van stemmen klinkt op.

Jongens en meisjes zitten van elkaar gescheiden, eveneens de getrouwde paren. Een clubje, niet dadelijk meespelende leden der Rederijkerskamer, zit heelemaal achteraan in den hoek. Ze maken allerlei grapjes en voeren het hoogste woord.

Wat naar het midden zit een groep meisjes, waarbij Roelfien en Sina.

‘O, Sinao,’ zegt Roelfien, ‘ik zin er zoo met verlegen, ik duur haost niet met Wiecher gaon en ik kan hum toch ok niet ofzekgen.’

‘Dat zul ok wat wezen,’ zegt Sina, ‘waorum zust hum ofzekgen, heb ij roezie had?’

‘Nee, maor ik duur niet um de praoterij, dan is 't misschien gaauw rond en wat dan?’

‘Dat zal zun vaort niet loopen. Al giest een keer

[pagina 37]
[p. 37]

bij Wiecher, daor hueft toch nog gien praot van komm'.’

‘Ik kan 't ok niet laoten,’ zegt Roelfien.

Als het spelen is afgeloopen, komen de leden der Rederijkerskamer op het tooneel te zitten en krijgen de bezoekers ruimte om te dansen. Ze zitten in groepjes bij elkaar en schertsen en zingen als er niet wordt gedanst. Allerlei oude en nieuwe liederen worden gezongen:

 
Toen ik op Neerlands bergen stond
 
Keek ik het zeegat in,

klinkt het uit een hoek van de zaal. Een oogenblik wordt meegezongen, dan is er een ander, die meer gevoelt voor 't vrouwtje van Stavoren en dan klinkt het door allen meegezongen:

 
Komt, luistert naar mijn lied,
 
Hetgeen u zal verklaren,
 
Wat eenmaal is geschied
 
Voor meer dan duizend jaren:
 
Toen 't oud en grijs Stavoren
 
Nog bloeid' op Frieslands grond
 
En van zijn macht deed hooren
 
De heele wereld rond.

Nadat eenige van de talrijke coupletten zijn afgewerkt, is er een die een ‘stukje ten beste’ wil geven. Hij komt op het tooneel en houdt zijn voordracht.

Luid handgeklap getuigt van de instemming van 't publiek. Nu staat er een op en met zijn glas in de hand zingt hij:

 
Hoe lieflijk is de morgenstond,
 
Als 't haantje kraait heeft goud in den mond.
 
Wie had dat ooit gedacht,
 
Dat de liefde, o, ja, de liefde,
 
Mij zoo ver had gebracht.

Dadelijk vallen allen in: ‘Eenentwintig, tweeëntwintig, drie-, vier-, vijf- zes, zevenentwintig, achtentwintig, negenentwintig, dertig’.

[pagina 38]
[p. 38]

Waarop het refrein klinkt en de anderen al tellend bij elk tiental, afgewisseld door 't refrein, tot honderd zingen.

Jan Gerken meent, dat het wel wat lang is, als het tot honderd moet duren met de liefde, waarop Willem Dekens voorstelt, het op de helft te maken, maar Sina is van meening, dat je niet later dan tot dertig moet wachten, wat de meesten met haar eens zijn.

‘Now, Wiecher,’ zegt Jan Gerken, ‘dan moet ij gaauw d'r an geleuven, want ij zint zoowat darteg.’

‘Dan moet wij 't maor in de maand' doen,’ zegt Wiecher, ‘want ik gleuv', dat ij d'r ok nietwied of zint.’

‘Dat is zoo,’ zegt Jan, ‘en wij hebt beid' nog niks gien vaastigheid.’

‘Ik zal vanaovend ies oet kieken,’ zegt Wiecher, ‘maor ik wil niks gien beloften doen.’

‘IJ kunt altied nog veranern, daorum neemt maor ien. Dat verplicht je tot niks.’

‘O,’ zegt Wiecher, ‘'t is goed, dat ik 't weet.’

Roelfien zit met kloppend hart te luisteren. Telkens vreest ze, dat er iemand zal zijn, die haar aankijkt of Wiecher zeggen zal, dat hij wel ‘vastigheid’ heeft.

Maar niemand denkt daaraan en als later Wiecher zich bij Roelfien voegt en na een oogenblik praten zijn stoel tusschen schuift en gaat zitten, is er niemand die vermoedt, dat dit afgesproken werk is en Jan Gerken is overtuigd, dat zijn woorden Wiecher, die nooit veel om meisjes geeft, hebben aangezet om nu maar eens een te vragen en dat Roelfien toevallig de uitverkorene is; meer om dat ze zoo ‘eigen’ bij zijn ouders is, dan wel omdat hij haar boven anderen stelt.

Wiecher brengt Roelfien naar huis en zooals 't gebruik wil, gaat hij een poosje met haar naar binnen. Wiecher lacht om de goedgeloovigheid van zijn vriend.

‘Die Jaan, die mient, dat ik maor zoo in 't wild weg ien vrueg,’ zegt hij, ‘en hie is d'r nog groot op ok.’

[pagina 39]
[p. 39]

‘Gelukkeg maor, Wiecher, as hie 't ok begrepen hadd', dan was 't gaauw reur west.’

‘Dan kaanst now wal gerust weez'n, want gienien hef d'r ok nog maor um daacht.’

‘Hè, wat zul 't toch mooi weez'n, as zie 't wussen en dat alles met genugen gung.’

‘Wat mienst dan, dat het niet met genugen is? Ik verzeker dij, dat ik met veul genugen bij dij zin, met slim veul genugen.’

‘Ach, Wiecher, dat weet ik wal, maor ik mien van je aolden.’

‘Dat is niet neudig, dat die hier met genugen zitten zult. Die hebt in dat opzicht heur genugen had en wij zint wal zoo wied hen komm', dat wij 't met 'n beiden wal ofkunt.’

Roelfien lacht. Wiecher weet altijd wel een antwoord, dat er naast is, maar Roelfien neemt dat niet kwalijk, ze weet wel hoe hij 't meent en het is beter dan dat hij haar bezwaren zou deelen.

Als Wiecher naar huis gaat, is Roelfien's hart lichter dan in langen tijd. Ze is wel overtuigd, dat niemand haar ontijdig verraden zal en ze wil immers niets liever, dan gelooven wat Wiecher haar zegt: ‘Zien volk zult hum niet weigeren, wat zien hart zoo begeert.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken