Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Een vertelling uit het Drentsche boerenleven (1933)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Een vertelling uit het Drentsche boerenleven
Afbeelding van Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Een vertelling uit het Drentsche boerenlevenToon afbeelding van titelpagina van Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Een vertelling uit het Drentsche boerenleven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.11 MB)

Scans (10.93 MB)

ebook (3.06 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Een vertelling uit het Drentsche boerenleven

(1933)–J.H. Bergmans-Beins–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XXXVI.

Harm Luten komt in den eerstvolgenden tijd niet weer in de nabijheid van den oven. Als er wat te doen is in die buurt, moet Geertje er heen. Wel betrapt hij zich er een paar maal op, dat hij in het middaguur neiging gevoelt om den hof eens door te loopen, maar hij bedwingt zich en gaat een anderen kant uit. Fennechien komt er ook niet.

Nu, zoo net voor het nieuwe ‘verbouw’ haalt men de stoet bij den bakker. De rogge is op en het bakken gaat over. Harm is er blij om, hij kan haar niet verhinderen om naar het baksel te zien, maar nu er niet gebakken wordt, vindt hij 't zoo beter. Als Fennechien Wiecher zou zien en het kind, dan ging ze niet achter den oven staan.

‘Fennechien mus 't bakken maor overgeev'n,’ denkt hij, ‘dan kwam zie ok niet bij d' oven.’

Als hij in die richting een poging waagt, ziet zijn vrouw hem verwonderd aan.

‘Goms, Haarm, waorum zul ik 't bakk'n overgeev'n? IJ zint jao zoo op zölf gebakte stoet verstaon.’

[pagina 187]
[p. 187]

‘Och, wij zint maor met zun klein hoesholleng. 't Is de muite niet weerd, dunkt mij.’

‘No, maor ik geef 't bakk'n niet over. Bakkerstoet is unveurdieleg en lang niet zoo lekker.’

‘Hm,’ zegt Harm, ‘jao, as doe d'r zoo over denkst, jao, dan weet ik 't niet, maor ik daacht zoo, dan huefst ok niet achter nao d' hof hen in.’

‘Is dat dan slimmer as hen 't hoffien?’

‘Slimmer? Wat mienst daor met? Slimmer, waorum zul dat slimmer weez'n? Dat is krek geliek. Maor 't is zun enn'.’

‘Zoo wied kan ik nog wal loop'n. Ik geev' 't bakken niet over.’

‘Dan niet,’ zegt Harm, ‘dan niet,’ en hij moppert nog wat.

't Komt Fennechien verdacht voor, dat Harm haar achter uit den hof wil weren. Wat heeft hij er mee voor? Zou hij begrepen hebben, dat zij vaker dan noodig is naar den oven gaat, als er stoet wordt gebakken? Daar heeft Harm toch geen verstand van. Och, als ze daar staat en alleen is, ziet ze altijd het steegje langs. Daar was de lievelingsplaats van Wiecher. Daar zat hij zoo vaak als het zomeravond was. Vandaar ging hij over het hekje het steegje door naar Roelfien, zonder dat zij het bemerkten. Als zij daar bij den oven staat, kan ze zoo ongestoord en onbespied aan haar kind denken. Soms is het haar alsof Wiecher bij haar is aan den anderen kant van den oven. Dan wacht ze of hij te voorschijn zal komen. Misschien als ze daar is, ziet ze hem voorbij gaan. En als hij dan het kind eens bij zich zou hebben! Nee, het stoetbakken geeft ze niet over, dan zou ze zich zelf de gelegenheid benemen om hem nog eens ongemerkt te zien. Is ze van daar uit haar kleinkind niet gaan zien, zonder dat iemand het ooit heeft geweten? Als Harm er niet wil komen, moet hij dat weten, maar zij wil een reden houden om daar te komen. Als straks het

[pagina 188]
[p. 188]

nieuwe verbouw er is en ze weer rogge laten malen, bakt Fennechien weer stoet.

Harm praat er niet weer over en zijn vrouw houdt zich met reden stil.

Op een middag kan Harm de verzoeking niet weerstaan en loopt den hof rond bij het walletje langs om den oven heen. Hij bekijkt den oven van alle kanten. Het deurtje zit een beetje los en Harm vindt het noodig om er eens aan te trekken. Als het meegeeft, mompelt hij: ‘Daor za'k wal met an moeten, as Fennechien bakken wil.’ Hij neemt zijn mes en morrelt er een beetje mee aan de hengsels, dan probeert hij het hout en komt tot het besluit, dat er maar een nieuw deurtje voor moet. Hij zal het zelf wel opknappen. Roelf Brinks behoeft er niet voor te komen.

Af en toe ziet hij om zich heen, als hij niemand bespeurt, loopt hij naar den hoek van den hof en kijkt spiedend rond. In het diepst van z'n hart leeft een hoop om een klein kinderfiguurtje te ontdekken: een jongetje met rokjes aan en een schortje voor, een kindje met heldere oogen en goudblonde krulletjes. Hij is het zich nauwelijks bewust, dat dit verlangen in hem leeft en hij zal het nooit toegeven, ternauwernood in gedachten.

Als hij niets bespeurt, gaat hij naar huis om hout en gereedschap te halen. Hij vindt heel gauw wat hij noodig heeft en gaat dan weer naar buiten. Het duurt nogal een poosje voor hij klaar is. Voor de middagkoffie lukt het niet. Als Fennechien nu maar niet erg nieuswgierig is. Hij zal haar maar vertellen waar hij mee bezig is, dat is, dunkt hem, het beste, dan voorkomt hij ongewenschte vragen.

Maar Fennechien, die Harm met plankjes heeft zien scharrelen, duurt het te lang voor hij weer komt en als Harm weer eens behoedzaam rond spiedt, ziet hij haar aankomen.

[pagina 189]
[p. 189]

‘Waor blief ij toch d' hiel middag?

De kovvie is klaor en ij zint maor weg. Wat doe'j hier toch?’

‘Och, ik kwam zoo gevalleg deur d' hof en doe zag ik, dat 't ovendeurtien stukkend was en now wil ik dat eem maoken.’

‘O,’ zegt Fennechien, ‘wollen ij dat?’

‘Jao, as doe bakken wist, dan mot h't deurtien toch goed dicht kunnen, aans mislukt toch!’

‘Jao, dat is waor; daor heb ij geliek an, vanzölf.’

‘Vanzölf? Zeker vanzölf. Wat daachst doe dan?’

‘Ikke... niks. Maor as ij now nog 'n toertien wark hebt, mussen ij maor eerst komm'n te kovvie drinken.’

Harm staat op uit zijn geknielde houding en klopt het zand van zijn ‘striepkoorden’ broek.

‘Kwan, dan maor, dan zal 'k eerst met gaon. 'k Zin nog niet klaor d'r met, maor mörgen kan 't aner ok wal.’

‘IJ kunt nao 't kovviedrinken aans gerust weer hen gaon.’

Harm geeft hierop geen antwoord. Hij loopt even voor zijn vrouw uit, met haar naar huis. Beiden voelen zich wat onzeker; zoo'n vaag gevoel van betrapt zijn, bekruipt hen.

Onder 't koffiedrinken wordt weinig gezegd. Harm bepeinst de vraag hoe hij het timmeren van het ovendeurtje het best tot den volgenden middag kan verschuiven en Fennechien zou wel graag weten wat Harm eigenlijk met het herstellen van het ovendeurtje beoogt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken