Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dood van een regisseur (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dood van een regisseur
Afbeelding van De dood van een regisseurToon afbeelding van titelpagina van De dood van een regisseur

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.39 MB)

Scans (9.34 MB)

ebook (3.30 MB)

XML (0.43 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dood van een regisseur

(1968)–J. Bernlef–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

4 juli

Gisteravond zitten lezen in Norman Douglas' Experiments, waarin een kort essay over de Squire voorkomt. Ondanks de ergerlijke oppervlakkigheid waarmee Douglas Waterton meent te moeten beschrijven, ten gunste van zijn eigen litteraire wisecrackerij, staan er toch een paar aardige zinnetjes in, die ik graag noteer:

 

‘Niemand bij voorbeeld zou er ook maar van dromen een krokodil te berijden. Dat is genoeg. Waterton reed op een krokodil.’ Inderdaad is Watertons leven als een kunstwerk: je accepteert het, gaat het niet controleren zoals je een wiskundige stelling controleert op haar waarheid. De waarheid van Waterton is axiomatisch hijzelf.

 

‘De wereld was voor hem een samenstelsel van onverbonden feiten, die hij niet wilde coördineren of verklaren, maar slechts weergeven.’

 

‘Foenixen zijn prachtig maar wij hebben zo nu en dan een Dodo nodig om het landschap wat afwisselend te maken.’ (Was Waterton op Mauritius geweest, wij hadden nu een prachtig exemplaar van de Dodo bezeten, in plaats van de verschrompelde poot en voet in het Zoölogisch Instituut van Oxford.)

 

Werd wakker met een stralende zon en kloppend hart. Ik fluit terwijl ik voor de spiegel mijn overhemd dichtknoop. Ik heb een plan de campagne ontworpen! Zelfs de langharige hond in zijn zwarte ribbellijstje lijkt wel te lachen. Er zijn vanochtend weer opnamen in het slaapkamertje, maar ik ga de stad in. Als ik met een taxi ga neemt de hele expeditie niet langer dan een uur in beslag en hoef ik niet veel van de opnamen te

[pagina 117]
[p. 117]

missen. Het is alleen te hopen dat ze er aan denken de filmster-foto in het kamertje te verwisselen.

Als ik de brede trap van het hotel afga, waar je voetstappen doven in de dikke lopers, besluit ik ook niet in het hotel te ontbijten, maar in een Lyons in de buurt van Vögler's Bookshop een kop koffie te gaan drinken. Terwijl de portier kauwend op een boterham in zijn loge een taxi belt lees ik door de glazen wand de koppen van zijn ochtendblad, waarnaast in een plastic zakje een groene appel ligt. Rook stijgt boven de krant uit en verraadt ergens een onzichtbaar smeulende sigaret, die de portier nu - als op mijn bevel - uit een eveneens onzichtbare asbak neemt en in zijn mond steekt, terwijl hij in de hoorn van de telefoon praat. Dan legt hij de hoorn op de haak, knikt naar mij en wijst met zijn linkerhand naar de uitgang. Ik knik terug en loop naar buiten.

Het is nog vroeg. Waarschijnlijk is er nog niemand van de filmploeg op. Ik heb altijd van escapades gehouden, kleine persoonlijke expedities. Als kind vond ik het alleen boodschappen doen al een feest. De geheimzinnige meestal donkere winkeltjes, waar een oude man gebogen achter de toonbank stond, of als een pissebed uit het muffe vertrek achter de winkel, meestal afgesloten door een glas-in-looddeur of een zwaar gordijn, te voorschijn kroop, vanwaar je de klanken van de radio hoorde, de stem van de omroeper, die ook thuis in de huiskamer had geklonken op het moment toen de portemonnaie, het briefje en de boodschappentas in je handen werden gedrukt en de steeds weer terugkomende zin werd uitgesproken: voorzichtig, niet verliezen. Het leek bijna onmogelijk dat diezelfde stem in dit winkeltje door kon dringen. De spanning wat je zou krijgen: een toffee of een piepertje; de langgerekte bruine sliert van de vliegenvanger die boven het hoofd van de oude man roerloos aan het plafond hing met die ene nog levende vlieg spartelend met zijn tere sprieterige pootjes tussen al die verdorde zwarte lijkjes.

De krant beheerst het ochtendbeeld in Londen. Op iedere straathoek tref je wel iemand aan die een krant staat te lezen, zijn regenjas over zijn arm. De niet-krantelezers lopen in een respectvol boogje om hem heen. Ik zie mijzelf per taxi in de grote spiegel van een herenmodemagazijn passeren, waar in de

[pagina 118]
[p. 118]

etalage een jongeman op pantoffels bezig is een pantalon op kunstige wijze naast een orchidee over een standaard te draperen. De chauffeur, die door een glazen wand van mij gescheiden is, heeft zware wenkbrauwen zie ik in zijn achteruitkijkspiegeltje. Hij rijdt snel en gevaarlijk, als alle taxichauffeurs ter wereld. (Een tijdlang heb ik mijzelf voor de gek gehouden met het argument dat niet wetenschappelijk bewezen was dat roken tot oorzakelijk gevolg had dat je longkanker kreeg, tot ik na een zware verkoudheid een paar dagen niet rookte, omdat het mij absoluut niet smaakte en ik merkte hoe veel gezonder ik me opeens voelde. Ik rook weer alles.) Nog voor openingstijd arriveer ik bij Vögler's Bookshop. Ik betaal de chauffeur en bekijk daarna de wat stoffige etalage van de boekwinkel. Er is een boek omgevallen, een kookboek. Ik loop de straat uit en zie dan in een zijstraatje een groot bord met ‘Sandwichshop’ uit een gevel steken.

De meisjes achter de toonbank in hun witte jurken waarop de nieuwe dag alweer haar eerste vlekken heeft geworpen zien er vermoeid uit, al hebben zij de slaap uit hun ogen gewassen en hun haar tegengekamd tot hoge zwarte of blonde torens op hun hoofd.

Ik bestel een ham and eggs en een koffie. De koffie is slap en er zit al melk in, een irritante gewoonte van veel van dit soort zaken. Ik kijk naar de broche van een van de dienstertjes: een gitaar met twee stijf uitstaande witte linten van elfenbeen. Dan kijk ik naar haar kleine vingers met de bijna vierkante nageltoppen.

Zij bijt ook nagels. Ik bestel nog een koffie en steek een sigaret op. Ik luister naar de gesprekken in de sandwichshop en denk ondertussen mijn eigen gedachten; hoe er nu al dingen aan haar zijn die ik niet vergeten kan. Het gebaartje waarmee ze haar denkbeeldige lange haar (hoe lang geleden afgeknipt?) achter haar oren schuift en dan even met haar nagelloze vingertoppen haar roze oorlelletje aanraakt. Ze doet het vaak, als ze luistert, naar Ted. Gek dat ik haar al half naakt gezien heb zonder dat ik haar ook maar heb aangeraakt; de kleine bruine ronde vlekken om haar tepels.

De boekwinkel is even ouderwets ah het hotel waar ik logeer. De jonge pukkelige bediendes en borstloze meisjes gekleed in

[pagina 119]
[p. 119]

jurken van de vorige en volgende mode lopen boeken af te stoffen of in kasten te zetten. Het boek dat ik wil hebben, hebben ze niet, maar wel een ander boek van dezelfde auteur. Ik ken het niet, maar koop het toch maar. Op de achteromslag staat een foto van de schrijver; een bulldoghoofd met grote droevige ogen. Hij is vergeten, niemand leest hem meer. Het boek dat ik ingepakt onder mijn arm meeneem ziet er dan ook oud en een beetje vergeeld uit. De jongeman die het voor mij te voorschijn haalde veegde eerst het stof eraf en klapte het boek toen een paar keer hard open en dicht om het stof dat zich in de loop der jaren tussen de bladzijden genesteld had eruit te slaan. Hij moest er van niezen, zodat zijn ballpoint uit de borstzak van zijn colbertje viel. De prijs, die drie keer veranderd was, (18/-; 10/6; 6/-) liet ik eruit halen. Ze hoefde deze litteraire zwanezang tenslotte niet te kennen.

Om vijf over tien was ik terug in het hotel. Bij de balie informeerd ik of zij nog in het hotel was. Nee, ze was er niet. Ze had uitgeboekt. Ik keek het meisje van de receptie aan. Ik herhaalde haar naam. Ze knikte. Daar stond ik met mijn boek. Uitgeboekt. Ik ging naar mijn kamer en gooide het pakje op mijn bed.

Dan loop ik weer mijn kamer uit. Op de gang staat een wagentje volgepropt met vuile lakens. Ik loop naar haar deur, naar de deur van kamer 215 en luister. Dan leg ik mijn hand op de deurknop. De deur is open. In de kamer staan de ramen wijd open. De lichtgele gordijnen wapperen naar buiten. De kamer is dezelfde als die ik bewoon, ik bedoel er staan precies dezelfde meubels in, net zo gerangschikt ook. Snel loop ik naar de tafel bij het raam waarop ik een stuk papier zie liggen, een brief? Het is briefpapier van het hotel. Van hieruit kun je ook op de binnenplaats van de fabriek kijken. Een man met een bezem is op zijn gemak bezig de binnenplaats aan te vegen. Op het golfijzeren dak van de fietsenstalling zitten twee duiven. Het is een lijstje dat ze kort voordat ze op reis ging gemaakt moet hebben, geschreven in het onpersoonlijke handschrift dat de meeste Engelsen na de oorlog op school geleerd hebben; duidelijk leesbaar, dat wel.

crême
chocola
[pagina 120]
[p. 120]
een popje voor Esther
gin voor Ted
bloemen (aan het station)
verband
sigaretten en lucifers
bank
postzegels
wenkbrauwpotlood

Ik vouw het papier in vieren. Even aarzel ik. Dan loop ik naar de prullenmand die net als op mijn kamer naast de wastafel staat. Ik gooi het papier erin terwijl ik in de spiegel kijk, naar het marmeren plateau waar een paar van haar haren rond een glas gekruld liggen. In het glas zit een aanslag van tandpasta. Ik pak de haren voorzichtig tussen duim- en wijsvinger en breng ze naar mijn neus. Hoe ik mij ook inspan, mijn verbeelding laat werken: ze ruiken nergens naar, ze brengen mij niet op haar spoor. Toch neem ik mijn portefeuille en leg ze erin. Ik zou de kamer helemaal af willen speuren op zulke sporen, maar er is geen tijd voor en bovendien mag ik niet betrapt worden door de kamermeisjes die ik al zingend hoor terugkomen van hun koffiepauze. Ik haast mij de kamer uit, naar de hal en bestel een taxi naar de studio. Een jongeman in portiersuniform is bezig de bladeren van de palm met een langwerpig kleerborsteltje een voor een af te stoffen.

6e complex, scène 15

Als ik in de studio kom is deze scène net gedraaid. Iedereen zit op kisten en stoelen bij elkaar terwijl Ted de volgende scène bespreekt. Ik controleer snel of de foto... ja gelukkig: Deanna Durbin. Dan wenkt Bryan, die tegen een grote foto van Trafalquar Square geleund staat, mij.

‘Ted heeft om je gevraagd.’

‘Ja, ik ben wat laat, ik had een dringende boodschap.’

‘Heb ik ook wel eens haha.’

‘Hoe is het gegaan?’

‘Heel goed, lekker. Alleen die naaktfoto's...’

‘Hoe bedoel je?’

[pagina 121]
[p. 121]

‘Ik kreeg die doos van Ted. Ik maak hem open. Wat denk je dat er in zit: foto's van een landbouwtentoonstelling, tractors en zo, machines waar je het bestaan niet van vermoed had.’

6e complex, scène 20

Het schrijven van een film is wel heel iets anders dan het realiseren ervan. Je kunt gemakkelijk genoeg schrijven dat iemand drieduizend gulden in klein bankpapier in de lucht gooit, maar waar haal je dat zo gauw vandaan? Het script is niet meer dan een raam waarbinnen gekozen kan worden voor mogelijkheden; mogelijkheden die bepaald worden door allerlei omstandigheden, waarvan geld wel de meest voorkomende is. Een regisseur is een merkwaardig type kunstenaar, die al concessies doende toch tot dat eindresultaat moet zien te komen dat hem bij het bedenken van zijn film voor ogen heeft gestaan.

De oplossing vindt hier producer Roy Clift: het Monopoly-spel. Ik stel voor met Clift mee te rijden om het te halen. Eerst bezoeken we een groot warenhuis, maar daar blijken ze het niet te hebben. Ten slotte komen we na tevergeefs in drie winkels te zijn geweest in een kleine wat achteraf gelegen straat terecht, in een winkeltje dat behalve speelgoed ook papier, pennen, serviesgoed, en zelfs kinderkleren verkoopt. Een jonge vrouw met kort geknipt zwart haar helpt ons. We zien het spel meteen staan als we binnenkomen, bovenop een stapel spellen rechts van de toonbank. Ik pak de doos en zeg:

‘Hier is het al, Roy, we hoeven niet verder meer te zoeken.’

De vrouw glimlacht en pakt de doos van mij aan. ‘Even een volle uit het magazijn halen,’ zegt ze. ‘Dit is alleen maar een lege doos.’

Ze komt achter de toonbank vandaan en maakt links in de hoek van de winkel een luik open, waaruit ze even later te voorschijn komt met een Monopoly-spel. Met een stofdoek veegt ze het deksel af.

Op de terugweg durf ik pas de vraag te stellen die mij al op de heenweg op de lippen brandde:

‘Waar is Eve heen?’

‘Ze is naar familie in... waar was het ook weer... Yorkshire

[pagina 122]
[p. 122]

ergens. Het plaatsje ben ik vergeten. Naar een zuster of zo. Ze komt over twee dagen terug. Eerder hebben we haar toch niet nodig.’

Als Roy en ik weer in de studio komen geeft Vicky net op een van kistjes geïmproviseerd podium een verhandeling over striptease.

 

‘Ik zal u dit zeggen: na een week ben ik op het toneel gekomen, en ik heb iets gevoeld, niet zoals nu; er was een direct seksueel contact tussen de toeschouwers en mij; ik voelde trouwens een zekere exhibitionistische opwinding; dat amuseerde me en ik geloof dat het publiek daarvoor gevoelig was. Ik was niet alleen maar een meisje dat zich uitkleedde en zei: “Goed, dit is nu eenmaal het beroep, een, twee, drie, ik trek mijn handschoenen uit, vier, vijf, zes, ik doe mijn jurk uit.” Er hoort iets te gebeuren in een striptease-nummer.’

Dus, vanaf het begin, is er iets gebeurd?

‘Ik geloof dat er inderdaad tussen het publiek en mij iets is gebeurd.’

U zegt ‘het publiek’. Wat is het publiek voor u, als u op het toneel bent?

‘Het publiek is een soort aanwezigheid, een soort warmte, dat al dan niet de golven terugstuurt, die je het toezendt.’

U gelooft dus dat een striptease-danseres helemaal niet iemand is, die het van buiten doet, Zij moet er in geloven?

‘Ja, en dat is juist wat het vak bederft, het aantal meisjes dat het werkelijk doet alsof ze revue-girl zijn of wat dan ook. Ze beoefenen een vak, dat ze helemaal niet begrijpen.’

Maar wat is de bedoeling van striptease? Wat is dat? Waar dient het toe, volgens u?

‘Striptease is een beetje het vraagteken, maar eigenlijk is striptease meer dan theater, op een bepaald plan.’

U bedoelt, dat het verder gaat?

‘Het gaat op een bepaald plan veel verder, omdat het zich op een puur lichamelijk plan afspeelt, en minder ver op het plan van de uitdrukking, want het is altijd hetzelfde, enfin, het is altijd hetzelfde verhaal, enfin het is geen verhaal... Het is eigenlijk bijna een beetje een heidens offer.’

[pagina 123]
[p. 123]

6e complex, scène 16

Met deze scène wordt pas om half vier 's middags begonnen omdat het bisschopskleed Bryan Miller niet blijkt te passen. De mouwen zijn te lang en de hals te nauw. Op het atelier wordt koortsachtig aan het bisschopskleed gewerkt, dat er schitterend uitziet. Net als het Monopoly-geld heeft het niet meer dan de goedkope schijn van echtheid. Het is duidelijk te zien dat het niet echt is en die eigenschap blijkt Ted steeds meer te willen benadrukken. Hij heeft aparte close-ups van het Monopoly-geld laten maken en nu staat hij er ook weer op dat het bisschopskleed vooral duidelijk te zien moet zijn.

Vicky, die écht dubbel ligt van de lach als Bryan zijn inmiddels vermaakte bisschopskleed aantrekt, drukt de mijter zo diep in zijn ogen dat hij niets meer ziet en zoekend met beide handen voor zich uit over de set loopt en tegen de lavabo stoot (waar het hardgekookte ei door de schok van de linker naar de rechterkant van de la rolt), om dan pas de mijter naar boven te schuiven en zuchtend hartgrondig te vloeken. Als Ted de camera laat stoppen barst een bom van vrolijkheid. Hij nodigt iedereen op zijn kamer uit om een borrel te komen drinken. Als hij mij ziet komt hij breed lachend met uitgestrekte armen op mij af.

‘Jongen hoe vond je Bryan? Hij heeft het helemaal gevonden. Die vloek op het laatst, het was meesterlijk... Soms denk ik wel eens, verscheur dat hele scenario maar en laat het toeval beslissen’

Ik glimlach en zeg:

‘Jij zult dat toeval dan toch zelf moeten herkennen.’

‘Niet zeuren, we gaan een borrel drinken.’

Mais dans mon coeur, une autre flamme...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken