Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dood van een regisseur (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dood van een regisseur
Afbeelding van De dood van een regisseurToon afbeelding van titelpagina van De dood van een regisseur

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.39 MB)

Scans (9.34 MB)

ebook (3.30 MB)

XML (0.43 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dood van een regisseur

(1968)–J. Bernlef–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

14 juli
Le jour de gloire est arrivé.

Ik ben vroeg wakker. Vandaag zal ik mee moeten spelen, als Ted gisteren tenminste meende wat hij zei. Snel sta ik op, was me en kleed me aan. Als ik voor het raam sta, zie ik pas hoe vroeg het nog is. Slierten mist hangen of glijden tussen de bomen. In een onzichtbaar weiland hinnikt een onzichtbaar paard. Maar vogels zijn er al volop. Een kransje spreeuwen hipt rond een hoop paardevijgen en vliegt dan plotseling met luid geschreeuw weg naar het golfijzeren dak van een schuur, de hond snuffelt even aan de paardevijgen en loopt dan op een sukkeldrafje verder over de weg, die nu weer geheel opgedroogd is en waar een stuk krant overheen waait.

Als ik beneden kom zitten de meeste figuranten al met natte nekharen in de gelagkamer de koffie van hun schoteltjes te slurpen, bang te laat te zijn. Ik groet ze en loop daarna naar de tafel waar Ileana, Bryan en Ted zitten te ontbijten.

Voor de deur staat een blauwe verhuiswagen. Met witte letters staat er op Gustaaf Vermeersch: Antwerpen-Brussel-Parijs. Terwijl ik naast Ted ga zitten kijk ik naar de verhuiswagen.

‘Daar zit het decor in,’ zegt hij met zijn vork naar buiten wijzend.

[pagina 169]
[p. 169]

Ileana zit tegenover mij. Ze drinkt koffie. Op haar bord ligt een half afgebeten beschuit. In haar hals zie ik een klein rond rood plekje. Door de witte blouse die zij draagt steken haar borsten uitdagend naar voren. Haar ogen zijn een wonder van make-up. Ze is zo perfect als een Plymouth. Ted moet ze gezien hebben, ze in zijn handen gehouden hebben, die borsten. Ze kijkt mij aan en glimlacht. Ik pak het suikerpotje en doe suiker in mijn koffie. Ik verwonder mij er over dat de ouders van filmsterren, zoals Ileana, vaak mensen zijn die beiden verre van volmaakt zijn. De moeders van filmsterren (een onderwerp apart). Haar taille is smal en daaronder beginnen de brede heupen en de ronde, bijna zware billen, een perfect tegenwicht vormend voor de borsten. Zij vraagt mij naar de suikerpot die ik nog steeds in mijn hand houd. Ik geef hem aan, zo dat mijn hand even een van haar slanke gepolitoerde vingers raakt. Ze neemt de beschuit van haar bord en keert hem boven de pot om, zodat een gedeelte van de suiker terug in de suikerpot valt.

De eerste twee dagen dat ik hier was heb ik regelmatig iedere middag naar post geïnformeerd, maar nu doe ik dat maar niet meer. Misschien heeft ze om een of andere reden mijn brief in Londen niet gekregen, of heeft ze geen tijd mij te schrijven. Nog een week, dan zien wij elkaar weer, in Spa.

De deur van de gelagkamer gaat open en Roy komt binnen, een bruine langharige hond aan een halster met zich meetrekkend. De hond verzet zich lijdelijk, laat zich door zijn poten zakken zo gauw hij binnen is. Roy sluit de deur, lacht breed en bindt de hond aan een poot van de potkachel vast.

‘Hondemepper,’ roept Bryan en maakt een woedende vuist tegen Roy, die een stoel van een andere onbezette tafel vandaan pakt en aan de onze schuift. De hond is gaan zitten en kijkt naar onze tafel, of in ieder geval in de richting van onze tafel. Het is de hond die ik straks voorbij heb zien lopen. Roy vertelt hoe hij hem gevangen heeft. Niet door achter hem aan te gaan hollen, maar gewoon naast hem te lopen. Hij had het halve dorp naast of achter de hond aan gesjouwd, zacht tegen hem pratend. Tot de hond hem zover vertrouwde dat hij hem aan mocht raken en zelfs stil stond af en toe om zich te laten aaien. Toen had hij plotseling de halster om zijn nek gedaan.

[pagina 170]
[p. 170]

Van wie hij was? Geen idee. Vanmiddag zou hij hem weer vrijlaten.

Buiten klinkt een keiharde meertonige claxon. Ted springt op en rent naar buiten. Voor de verhuiswagen stopt een enorme, geheel met modder bespatte witte Plymouth. Het portier draait open en Wynston Feldman laat zich uit de auto op de grond zakken en slaat zijn armen om Ted heen. De twee mannen omhelzen elkaar en komen dan pratend de gelagkamer binnen.

‘Koffie,’ murmelt Wynston zuchtend en nu al bezweet in de deuropening. Hij groet onze tafel met een breed armgebaar en kijkt met zijn kleine diepliggende oogjes snel naar de tafel waar de figuranten hem doodstil opnemen. Als hij mij ziet zegt hij:

‘Zo Hackenbusch. Still there?’ Hij maakt het gebaar van schrijven.

Ik knik.

Om negen uur precies - voor één keer zijn we eens op tijd - vertrekken de auto's, een stoet van vier personenwagens en een verhuiswagen, naar het meer. Daar liggen de drie zeilboten en de motorboot waarmee ik al eerder naar het eiland ben geweest. Het is helder weer, al verschuilt de zon zich achter een hoog wolkendek. Ik kan het eiland duidelijk zien liggen. Op het strand staat een man. Hij staat wijdbeens. Zijn bovenlijf is ontbloot. Hij zwaait. Een paar van de figuranten zwaaien terug, dorpsgenoten zeker. Bij de zeilboten staan drie jongens, precies eender in spijkerbroek en wit T-shirt gekleed. Ze zijn blootsvoets en helpen de props uit de verhuiswagen op de schommelende boten dragen; ouderwetse camera's en lampen, de lange rollen van het decor, houten spanten, ladders, potten verf, een kano, een rood geschilderde bromfiets, een palmboom in een pot die vastgebonden wordt op de voorplecht van een van de zeilboten. Ik loop naar de rand van het meer en zie drie waterhoentjes vlak langs de kant tussen het riet scharrelen. Hier en daar in een inham dobberen wat waterplanten met dikke gele bloemen, dotters. Hoog in de lucht staat een buizerd. Achter mij hoor ik de hond blaffen. Ik draai mij om, maar ik zie hem niet. Ik loop terug naar de motorboot, waar Vic Stevens, de assistent-cameraman en nog wat technisch

[pagina 171]
[p. 171]

personeel bezig zijn de echte camera aan boord te brengen. Om kwart over tien varen wij naar het eiland. Ted blijft aan boord van een van de zeilboten en laat de registratie van de scènes i, 2, en 4 van het 5e complex aan Stevens over.

Als wij bij het eiland zijn help ik met het uitladen van het materiaal. Binnen korte tijd staat de camera op een statief en zoekt Vic gebogen het meer af, waar hij nu een plank in beeld moet hebben die zachtjes op het water dobbert, waarschijnlijk afkomstig van de timmerlieden die onzichtbaar maar luid zingend achter mij in het bos bezig zijn de hut in elkaar te timmeren. De motorboot vaart langzaam het beeld uit. Vanaf het strand is de bedrijvigheid aan de overkant vermakelijk om te zien. De stemmen dragen ver over het water. Ik hoor Wynston schreeuwen, iets zingen zelfs. Aan deze kant van het water vloekt Vic omdat de zon even achter een wolk te voorschijn komt. Na vijf minuten mag ik van hem zwaaien dat hij klaar is. Het lijkt alsof ze aan de overkant bezig zijn alles van de ene boot weer op de andere te dragen. Er lijkt geen einde aan het gesjouw te komen. Vic steekt een sigaret op. Hij bijt op de filter, een teken dat hij nerveus is. Achter ons klinkt het eentonige gehamer van de werklieden. Als ze even ophouden hoor je muziek uit hun transistor, die ze waarschijnlijk aan een of andere boomtak hebben opgehangen. De palm maakt van de meest rechtse boot een surrealistisch voorwerp dat nu gelijk met de andere boten langzaam en enigszins schuin op ons af komt drijven. Er staat niet veel wind. Voorlopig hoeft Vic nog niet te draaien. Tegen de mast van de middelste zeilboot geleund zie ik Ileana in haar kanariegele broek staan. Ook de rode brommer is duidelijk zichtbaar. De meeste mensen zitten gehurkt op de voorplechten. Dan hoor ik naast mij het snorren van de camera, dat even later ophoudt, dan weer begint. De witte zeilen bollen nauwelijks en zelfs de bladeren van de palm staan doodstil, alsof ze van hout zijn. Ik hoor iets achter mij en draai mij om. Twee timmerlieden, beide met ontbloot bovenlijf komen tussen de bomen te voorschijn. Ik gebaar dat ze daar moeten blijven staan. Omdat de jachten zeilboten zijn geworden hebben wij ook het idee met de sloepen overboord moeten zetten. De zeilboten varen nu tot vlak voor het eiland, waar - voor de show - de ankers door de drie in T-shirts gesto-

[pagina 172]
[p. 172]

ken jongens worden uitgegooid. De hond springt als eerste te water en komt zwemmend op ons af. Met opgeschoven broekspijpen stappen de mannen nu van de zeilboten voorzichtig het water in en nemen de apparatuur aan. Landingspoging begonnen. De hond staat zich uit te schudden op het strand en loopt daarna snel het eiland op en verdwijnt tussen de bomen. Vic volgt nu twee mannen die de palmboom tussen zich in sjouwen. Een deel van de bladeren sliert door het water. Op het strand vormt zich een merkwaardige verzameling props. Ileana is op de pot van de palm gaan zitten. Nu worden de lange rollen van het beschilderde decor het strand opgedragen en aan de bosrand neergelegd. Ted zet de rode brommer op zijn standaard in het zand. Wynston Feldman laat zich in het water zakken en waadt met omhooggeheven armen schreeuwend door het water. Ik zie dat Vic hem filmt. Als hij vlak bij het strand is valt hij bijna. Een ogenblik staat hij als een wankelende lillende reus tot aan zijn knieën in het water, dan ploft hij op handen en voeten in het zand. Zittend grabbelt hij in het borstzakje van zijn overhemd naar een sigaret die hij niet aansteekt. Met de king-size sigaret wippend tussen zijn lippen begint hij schreeuwend orders te geven aan een paar van de figuranten die de oude camera in het zand hebben neergelegd. Het gaat Feldman kennelijk aan het hart. Hij is kwaad omdat zij hem niet begrijpen. Met zijn grote handen grijpt hij ten slotte zelf de camera vast en legt hem op een stukje gras onder een boom.

Onder Teds leiding wordt nu begonnen het decor op de houten spanten te timmeren. De timmerlieden helpen mee. Omdat het strand veel te smal is om er de hele straat op te kunnen bouwen laat Ted maar een kant van de straat ontrollen, de kant met de schutting. Hij heeft waarschijnlijk hele andere camera-instellingen in zijn hoofd dan in het scenario worden gesuggereerd. Enfin, de camera kan niet uit zijn ooghoeken kijken. Uit een lange kartonnen doos komen twee politieuniformen te voorschijn, tenminste ze lijken op politieuniformen, donkerblauw met gouden knopen en blauwe epauletten. Twee mannen sjouwen de palmboom in de pot tussen de bomen. Ik loop naar de doos en pak er een uniform uit. Ik houd de broek langs mijn linkerbeen. Iets te groot. De pet past mij

[pagina 173]
[p. 173]

wel. Dan zie ik de riemen liggen, met de holsters en de revolvers. Ik laat de uniformbroek weer in de doos vallen en pak de riem op. Ik haal de revolver uit de holster. Het is de eerste keer dat ik een echte revolver in mijn handen houd. Ik richt op de vlag van een van de zeilboten die op het water dobberen.

‘Pang,’ zegt iemand achter mij. Ik draai mij om. Het is een van de figuranten, een man van een jaar of vijfendertig, die gisteren ook al zo met zijn ogen knipperde.

‘We moeten ons in het pak steken,’ zegt hij, en als ik hem aarzelend aankijk, voegt hij er aan toe, ‘van hem,’ en hij wijst op Ted die met Vic staat te praten. Ze komen naderbij. Ik zie dat Stevens deze scène uit de hand zal draaien. Ted blijft op enige afstand van ons staan en zegt:

‘Jullie kleden je gewoon aan. Als je helemaal aangekleed bent, wissel je van pet, je trekt je revolver en vuurt op elkaar. En lachen. Jij, R., laat je revolver vallen en je grijpt met je beide handen naar je hart en laat je in het zand vallen. Dan sta je weer op en jullie lopen samen naar het einde van het decor, bij die drie struiken verderop. Begrepen?’

Wij knikken terwijl wij verder gaan ons uit - en daarna weer aan te kleden. Het uniform stinkt naar kamfer en is gemaakt van een stugge harde stof die prikkelt op mijn dijen. Aan de ene holster hangt een kartonnen kaartje met de cijfers mc 1367 erop. Ik ruk het eraf en gooi het weg. De camera loopt. De ander heeft het niet in de gaten. Knipperend met zijn ogen gordt hij zich de riem om en klopt met zijn ene hand op zijn revolver. Tegelijkertijd bukken wij ons om als laatste de petten uit de kartonnen doos te pakken en stootten daarbij dreunend met de hoofden tegen elkaar. Met van pijn vertrokken gezichten komen wij gehurkt overeind, ieder met een pet op het hoofd. Als ik door de sterretjes weer kan zien geef ik mijn pet aan de man, die nu met twee petten in zijn hand staat. Ik pak hem de andere pet af en druk hem op mijn hoofd. Dan trekt hij plotseling, razendsnel, zijn revolver. Als mijn vingers om de trekker liggen heeft hij al geschoten. Ik laat mij in elkaar zakken in het zand. Liggend besef ik dat ik vergeten ben naar mijn hart te grijpen. Ik richt mij op mijn knieën op en stop mijn revolver in de holster terwijl ik naar de man met de knipperende ogen kijk die lachend het zand uit de loop van zijn revolver

[pagina 174]
[p. 174]

staat te blazen. Hij neemt de pet van zijn hoofd en geeft hem aan mij. Wij wisselen van pet. Nu pas merk ik dat de pet die ik op had mij te groot is. Langzaam lopen wij naar het punt bij de drie struiken dat Ted, die ik achter mij hoor lachen, heeft aangegeven.

Ik ben woedend. Het is een belachelijke scène. Ik sta erop dat hij hem overmaakt.

Ted schijnt daartoe echter geen aanstalten te maken. Hij staat met Vic aan het begin van de ‘straat’ waar de camera opnieuw geïnstalleerd wordt. Twee mannen staan naast elkaar op ladders en zijn bezig de straat op te knappen; verdwenen raamkozijnen weer te voorschijn te schilderen, een haakje aan een raam, een brievenbus te openen, zodat de bewoners achter de deur eindelijk weer post kunnen ontvangen. De hond loopt door de straat en wordt er door iemand weer uitgejaagd. Ik probeer hem te lokken maar hij doet als of hij mij niet ziet. Ileana zit aan de rand van het smalle strand op een stukje gras en laat haar prachtige benen in het water bungelen. Zij houdt haar gezicht naar de lucht gericht, haar ogen gesloten, zonnend zonder zon. Haar armen achter zich in het zand gestrekt is zij een en al pose, een foto uit Paperboy. Ik wil Ted spreken maar hij is druk bezig en ik weet dat hij dan toch niet naar mij luistert. Maar wacht maar, straks in de lunchpauze zal ik hem eens ernstig over deze scène onderhouden. Er wordt nu een opname gemaakt van Wynston Feldman die met een script in zijn hand aanwijzingen geeft aan een man op een ladder die de appelbloesems aan de bomen schildert. Hij doet het met korte handige streekjes. Daarna wordt dezelfde opname maar nu met Ileana erbij gemaakt. Feldman slaat zijn dikke blote arm om haar schouder en wijst Ileana lachend de man op de ladder. Bryan Miller snijdt met een zakmes een augurk in stukken en eet hem op. Clift zit op zijn hurken naast hem en probeert het zakmes zo in het zand te werpen dat het blijft staan. Het mislukt drie keer, dan blijft het mes even staan om daarna langzaam om te vallen.

1.45 uur, tijdens een geïmproviseerde lunch aan een door May Kaiser in elkaar geflanste tafel, gemaakt uit afvalmateriaal van de timmerlieden die inmiddels klaar zijn met de bamboehut en van wat er van het opgebouwde straatdecor

[pagina 175]
[p. 175]

over is, sta ik naast Ted en Wynston Feldman die in druk gesprek met elkaar gewikkeld zijn, ieder met een broodje rosbief in de hand (ik met een broodje jonge kaas, licht met mosterd besmeerd).

Ik zeg: ‘Je bent tever gegaan Ted.’

Zij kijken mij aan, Wynston met een lapje rosbief als een tweede tong opzij uit zijn mond hangend, Ted met zijn hand door zijn haar wrijvend terwijl hij zijn wenkbrauwen optrekt.

‘Wat te ver Hackenbush,’ vraagt Wynston.

‘Ik bedoel die scène waarin ik voor agent speel.’

‘Die was perfect,’ zegt Ted, ‘het moment dat jullie met je koppen tegen elkaar slaan, een van de beste momenten uit de hele film.’ Wynston Feldman lacht.

‘Op die manier gooi je al je zelfkritiek overboord,’ zeg ik. ‘Het is belachelijk, mislukte slapstick.’

‘Hoe weet jij wat wel en niet op zijn plaats is in deze film,’ zegt Ted geïrriteerd.

‘Ik sta erop, dat die scène of over wordt gemaakt en dan serieus of geschrapt...’

‘Ben je gek geworden,’ barst Ted uit, ‘wat bezielt jou?’

Onverstoorbaar kalm antwoord ik: ‘Ik wens niet voor aap te lopen in jouw film, alleen om jou een plezier te doen.’

Nu mengt Wynston zich met bulderend stemgeluid in het gesprek dat de aandacht van iedereen rond de tafel trekt, zelfs de bruinharige hond komt er op af en gaat op veilige afstand op zijn schoften naar Wynston Feldman zitten kijken die mij met brede armgebaren probeert uit te leggen dat ik niet beoordelen kan wat een regisseur als eindprodukt in zijn hoofd heeft. ‘In het leven loopje altijd voor aap Hackenbush,’ zegt hij ten slotte.

Dan draait ‘Hackenbush’ zich om en met trots geheven hoofd verwijdert hij zich van deze speekselsproeiende blaaskaak terwijl hij tussen zijn opeengeklemde tanden sist: ‘idioot’.

Ik kijk Ted aan die net koffie uit een wit kartonnen bekertje staat te slurpen.

‘Nou,’ zeg ik.

‘Wat nou?’

‘Maak je die scène over?’

[pagina 176]
[p. 176]

‘Geen sprake van.’

‘Dan doe ik niet meer mee.’

‘O.K. O.K. Dan neem ik wel een ander.’

Hij is plotseling heel kalm. Terwijl hij zijn bekertje koffie verder leegdrinkt legt hij zijn vrije hand op mijn schouder. Hij knikt vriendelijk en als ik om me heen kijk zie ik louter vriendelijk glimlachende gezichten met broodkruimels om de lippen, met gevulde wangzakken of van het kauwen vertrokken monden. Zelfs de hond zit te vreten. Iemand heeft hem een stuk van een broodje toegeworpen dat hij nu met schrokkerige bewegingen naar binnen zit te werken. May Kaiser heeft een grote koffieketel in haar hand en ook zij lacht naar mij en zelfs Ileana in haar gescheurde jurk waardoor ik haar linkerdij kan zien glimlacht mij tegen.

Dan voel ik mijn mondhoeken trillen en alhoewel ik het niet wil glimlach ik terug. Ik strek mijn hand naar een broodje rosbief uit en laat mij een witkartonnen bekertje met koffie in mijn hand duwen. Ik loop naar het water en ga vlak langs de waterlijn op het zand zitten en eet mijn broodje op. De zon schijnt bleek vanachter de wolken op het water waaruit zo nu en dan een vis opspringt. Een van de cameramensen laat steentjes over het water zeilen. De zeilboten dobberen achter elkaar; een met een rode, de andere twee met een gele vlag in de mast.

Ik voel mij voldaan dat ik mij uit de film heb teruggetrokken. Wat ook de consequenties mogen zijn, ik voelde dat ik hier niet aan mee kon doen. In de eerste plaats is het een belachelijke scène geworden, in de tweede plaats tast het mijn positie als waarnemer aan.

Om half drie wordt de agentenscène overgespeeld, nu met de jongen die in deze scène voor ‘Acky’ zou spelen in mijn plaats. De scène verandert nu helemaal van karakter. De twee slanke figuranten lijken in hun uniformen, stoeiend met elkaar aan de waterkant op twee homofielen. Ze lachen uitgelaten naar elkaar, stompen elkaar speels in de buik en tegen de borst en gooien hun petten in de lucht. Als wij om vier uur nog net aan het laatste deel van de scène zullen beginnen (het moment waarop de twee agenten de straat inrennen, met getrokken revolvers, terwijl een hond het beeld inloopt) is de hond nergens te bekennen. Feldman loopt te schreeuwen en blaft zelfs door de

[pagina 177]
[p. 177]

megafoon, een oorverdovend geluid dat bij een huizenhoge hond past, maar geen indruk op een echte maakt; hij komt tenminste niet te voorschijn.

Dit is weer een van die momenten waarop de regisseur onder de druk van de omstandigheden zijn script moet wijzigen; waarop hij de zin ‘je bent mooier dan een zomerdag’ verandert in ‘geen regen zal onze liefde verdrinken’; waarop hij nu een hond uit de scène schrapt die even later toch opduikt, scharrelend langs de waterkant met een dode eend in zijn bek, maar dan is het al te laat om de scène nog eens over te maken.

De lichtmeter wijst onder het minimum, de camera's, zowel de echte als de valse, worden ingepakt. Ik vaar nu op een van de zeilboten mee terug. Met een hand houd ik mij aan de mast vast, mijn rechterhand vlak onder de tengere vingers van Ileana. Ik kijk naar het rode vlekje in haar hals, vlak onder de smalle vooruitstekende kaak. De huid is daar duidelijk zichtbaar geïrriteerd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken