Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Stroomgebied. Een inleiding tot de poëzie van de naoorlogse dichtersgeneratie (1954)

Informatie terzijde

Titelpagina van Stroomgebied. Een inleiding tot de poëzie van de naoorlogse dichtersgeneratie
Afbeelding van Stroomgebied. Een inleiding tot de poëzie van de naoorlogse dichtersgeneratieToon afbeelding van titelpagina van Stroomgebied. Een inleiding tot de poëzie van de naoorlogse dichtersgeneratie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.33 MB)

Scans (14.57 MB)

ebook (4.81 MB)

XML (0.80 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Stroomgebied. Een inleiding tot de poëzie van de naoorlogse dichtersgeneratie

(1954)–Ad den Besten–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 83]
[p. 83]

Deel II
In het bijzonder

[pagina 84]
[p. 84]

Nog een verantwoording

In mijn algemene inleiding heb ik al uiteengezet dat dit boek een premature aangelegenheid zou worden. Dat voel ik nog eens te meer, nu ik de schetsen heb voltooid die hierachter volgen. Op het moment dat ik dit schrijf zijn sommige dichters, blijkens recente publicaties, eigenlijk al weer verder dan toen ik mij ‘in het bijzonder’ met hen bezighield. Ik hoop dan ook dat ik niemand te zeer heb gefixeerd. Het prerogatief van de toekomst boven het verleden, zoals ik het besef, impliceert dat ik liever de toekomst voor iemand openlaat dan hem op zijn verleden vast te nagelen. Moge ik niemand de toekomst onmogelijk hebben gemaakt.

Die wens spreek ik met te meer klem uit op grond van een heimelijke vrees, die mij onder het werk nogal eens heeft bekropen. Ik moet nl. bekennen, dat ik het voortdurend als een last heb gevoeld, als rechter zèlf partij te zijn in het geding, waarin ik ieder van de hier vertegenwoordigde dichters persoonlijk betrok. Ik kan wat dat betreft alleen zeggen, dat ik mijn best heb gedaan hen zo onbevooroordeeld mogelijk te benaderen.

Waarom ik deze reeks individuele beoordelingen schreef, is overigens met een paar woorden te zeggen. Ten eerste om de gelijkschakelende tendens die iedere ‘algemene’ beschouwing nu eenmaal eigen is te neutraliseren, - en dat was, gezien mijn opmerkingen over de gedifferentieerdheid van onze na-oorlogse poëzie en de algemene inleiding die ik niettemin daarop liet volgen, bepaald noodzakelijk. Ten tweede om een poging te doen, de critische praemissen die ik aan de orde stelde ook metterdaad waar te maken. Dat zal er wel toe hebben geleid, dat ik allerlei dichters ‘véél te serieus heb genomen’. Zo zullen er ongetwijfeld ook nu weer cijferzuchtige lieden zijn, die op grond van het aantal pagina's dat ik aan iedere dichter spendeerde zullen gaan afmeten, welk belang ik aan elk van hen, vooral ook in verhouding tot elkaar, toeken. Soit! Het is blijkbaar niet aan iedereen gegeven gevoel te hebben voor andere, genuanceerder, overwegingen dan de logisch voor de hand liggende.

Dat ik veel dichters in de bloemlezing opnam, en dus ook hier behandel, over wie ‘binnen tien jaar niemand meer spreekt’, zal wel waar zijn. Maar is dat een reëel bezwaar? Juist tegen de algemeen-literaire achtergrond die zíj helpen bepalen komen de corypheeën des te beter uit; het is m.i. een misverstand dat cultuur slechts zou bestaan bij gratie van de kopstukken, - aan hen wordt alleen de uiteindelijke betekenis van die cultuur gemeten. Trouwens, ik heb ondubbelzinnig genoeg niet alleen mijn voorkeuren, maar ook mijn verwachtingen t.a.v. de toekomst onzer poëzie uitgesproken; en daarvan zal ook in het vervolg van dit boek nog wel een en ander blijken.

Overigens is met het oog op mijn bloemlezing niet alleen opgemerkt dat ik te véél dichters een kans gaf, maar ook dat ik bepaalde auteurs ten onrechte zou hebben verwaarloosd. Nogmaals: soit! Ik moet trouwens zeggen dat alleen het argument, dat Gerard Diels had moeten worden opgenomen, enige indruk op mij heeft gemaakt. Ik meen dan ook dat het goed is het weglaten van deze dichter iets beter te motiveren dan ik het in mijn inleidinkje tot de bloemlezing deed. Vooral omdat zo nog eens op een andere manier de vooronderstellingen van deze uitgave in het vizier komen.

[pagina 85]
[p. 85]

Wat Diels betreft liggen de zaken als volgt: Had ik een bloemlezing uit de poëzie van het ‘modernisme’ moeten samenstellen, - ik zou stellig niet aan deze dichter zijn voorbijgegaan; waarschijnlijk zou ik met Gorter zijn begonnen en verder via Van Ostayen, Marsman, Pierre Kemp, Achterberg en Diels bij Rodenko, Lodeizen, Lucebert etc. zijn terechtgekomen. Een dergelijke opzet zou zonder twijfel zin hebben, maar enerzijds achtte ik het - ook gezien mijn opdracht - niet míjn taak zulk een werk tot stand te brengen, anderzijds zou op deze wijze, nogal willekeurig, slechts één der ‘lijnen’ zijn getrokken, die in onze nieuwe poëzie zichtbaar zijn. Een lijn bovendien, die zich zeker niet zo duidelijk aftekent als wel eens wordt beweerd. Een tweede lijn, bij Nijhoff beginnend en over Vasalis en Hoornik op dichters als Van der Graft en Schulte Nordholt uitlopend, zou ermee zijn afgesneden en afgewezen. Om van andere lijnen - zoals die welke bij Herman van den Bergh zijn aanvang heeft en eigenlijk pas na de tweede oorlog door een Van Tienhoven en een Van der Molen weer werd opgenomen - maar te zwijgen. Dat zou misschien nog tot dááraan toe zijn, wanneer deze en andere dichters ondubbelzinnig tot één van die ‘richtingen’ behoorden, maar dit is, zoals ik in het eerste deel van mijn boek aantoonde, allerminst het geval. Met andere woorden: ik zou een dergelijke, uiteraard simplificerende opzet niet voor mijn rekening kunnen nemen, temeer omdat de vernieuwing der poëzie die ik voorsta niet een specifiek ‘literaire’ is, maar vooral een vernieuwing van menselijke gezindheid.

Door de aanzienlijk oudere Diels in mijn boek op te nemen en, zoals werd gesuggereerd, min of meer programmatisch aan het hoofd van de troep te plaatsen, zou ik ongemerkt een andere inhoud aan het begrip ‘moderne poëzie’ hebben gegeven - nl. een uiterlijke, verstechnische - dan de innerlijke, ‘klimatologische’, die ik alléén meen te kunnen verantwoorden. Waar nog bij komt, dat de poëzie die ik besef als de enig zinvolle in deze tijd werkelijk niet in de eerste plaats te maken heeft met de keuze van bepaalde poëtische tradities en uitdrukkingsvormen, maar veeleer met wat daarachter moet liggen: de persoonlijke inzet van de dichter; zij kan, naar ik hopelijk heb duidelijk gemaakt, zowel in het avantgardistische kamp ontstaan als onder de meer traditie-getrouwen.

Hoe dan ook, in dit boek is Gerard Diels evenmin vertegenwoordigd als in de bloemlezing. Zou ik hèm uitvoerig hebben behandeld, waarom dan niet ook - liever zelfs! - Tergast, en niet te vergeten Gerrit Achterberg, die met heel wat meer recht aan de kop van het peleton zou kunnen gaan? Het komt mij namelijk voor, dat Diels juist in zijn modernistisch woord- en beeldgebruik een sterk aesthetische, barokke instelling op de dingen verraadt, die zijn gedichten iets statisch en monumentaals geeft, - een instelling in ieder geval die mij niet ‘van deze tijd’ lijkt en zèlfs niet in overeenstemming wat onze jonge avantgardisten - i.c. de. Atonaal-dichters - nastreven.

 

Zakelijk nog dit. Ik sloot de hier volgende reeks beschouwingen af op 1 October 1953. Dat verklaart waarom ik t.a.v. een enkele dichter misschien niet helemaal ‘bij’ ben op het ogenblik dat dit boek verschijnt. Ik heb mij moeten verzoenen met de gedachte dat het ‘met de dag veroudert’. Slechts in mijn bespreking van Guillaume van der Graft heb ik werk, dat op de genoemde datum nog niet was verschenen, betrokken; het was mij onmogelijk te doen alsof ik deze, reeds persklaar aan de drukker overhan-

[pagina 86]
[p. 86]

digde bundel niet kende. Verder heb ik mij beperkt tot degenen, die ik ook in de bloemlezing (eerste druk) opnam; ik maakte slechts één uitzondering: voor de dichter Coert Poort, die juist omstreeks de verschijningsdatum van Stroomgebied met een kleine bundel tot dusver ongepubliceerde verzen debuteerde en die ik dus om redenen van uitgeversbelang nog niet in de bloemlezing kon vertegenwoordigen.

Dat ik de dichters chronologisch naar hun geboortejaar de revue laat passeren, behoef ik hier niet meer opnieuw te motiveren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken