Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Stroomgebied. Een inleiding tot de poëzie van de naoorlogse dichtersgeneratie (1954)

Informatie terzijde

Titelpagina van Stroomgebied. Een inleiding tot de poëzie van de naoorlogse dichtersgeneratie
Afbeelding van Stroomgebied. Een inleiding tot de poëzie van de naoorlogse dichtersgeneratieToon afbeelding van titelpagina van Stroomgebied. Een inleiding tot de poëzie van de naoorlogse dichtersgeneratie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.33 MB)

Scans (14.57 MB)

ebook (4.81 MB)

XML (0.80 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Stroomgebied. Een inleiding tot de poëzie van de naoorlogse dichtersgeneratie

(1954)–Ad den Besten–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 127]
[p. 127]

C. Buddingh'
Geb. 7 Augustus 1918 te Dordrecht

Publicaties
Het geïrriteerde lied, ged. 1941; De laarzen der Mohikanen, ged. 1943; Vier gorgelrijmen, ged. 1944; Twintig sonnetten, ged. 1945; Water en vuur, ged. 1951.

Omstreeks het begin van de tweede wereldoorlog is het de Dordtenaar C. Buddingh' geweest, die het door Hoornik c.s. geafficheerde ‘romantisch rationalisme’ op een nogal uitzonderlijke wijze realiseerde. De romantiek uitte zich bij hem in een duidelijk bijvallen van het surrealisme, die fascinerende mogelijkheid tot ontsnapping aan de realiteit van alle dag: het rationalisme kwam tot uiting in een even duidelijk cerebrale inslag. En deze constituanten zijn altijd bepalend gebleven voor zijn poëzie, met dien verstande dat zijn surrealisme hem steeds minder ging dienen om aan de werkelijkheid te ontvluchten dan om een dieper werkelijkheidsbesef te winnen.

Ziehier dan de reden waarom ik deze dichter, die reeds in de Criterium-groep een min of meer definitieve plaats had, toch tot de na-oorlogse dichtergeneratie zou willen rekenen, waarin hij trouwens naar de leeftijd heel goed past. Het lijkt mij onmiskenbaar dat zijn recente werk, in casu de bundel Water en vuur, qua levensgevoel en problematiek uitermate verwant is aan wat anderen ons de laatste jaren hebben gegeven. Zij het dan dat de evocatie van dit levensgevoel telkens uitloopt op iets wat men bij onze overige jonge dichters zelden of niet aantreft: aanklacht en appèl. Daaruit - en daaruit niet alleen - blijkt dat Buddingh' sterk geïnspireerd is op W.H. Auden en de ‘Dertigers’ uit de engelse literatuur.

 

Wanneer ik naar een term zoek om de bundel Water en vuur te karakteriseren, dringt zich telkens weer de definitie ‘asfalt-poëzie’ aan mij op. Ik ben intussen graag bereid dit woord voor een beter in te ruilen, want de associatie is wellicht tè particulier en het zou, sec gebruikt, de grootst mogelijke misverstanden kunnen wekken. Ik bedoel er namelijk allerminst mee te zeggen, dat deze poëzie haar impulsen ontleent aan wat ik onder ‘asfalt’ versta, maar integendeel dat ze negatief aan het asfalt is georiënteerd, zich ertegen afzet en verweert. En asfalt betekent dan voor mij het symbool van een cultuur die tot civilisatie is vervlakt en gedevalueerd.

Is in deze vervlakking niet de kern van de ontreddering van onze hedendaagse wereld en ons hedendaags menszijn gelegen? Buddingh' vermoedt het, meer nog: hij is ervan overtuigd. En hij levert er een trefffende illustratie van in het grote openingsgedicht van zijn bundel, At the jazz-band ball, waar hij onze civilisatie op een zeldzaam scherpe en satyrische wijze aan de kaak stelt:

 
De band, vier blanken en een bastaardneger,
 
speelt schril de laatste foxtrot-hit: ‘Waar werd
 
oprechter trouw’, music by Irving Berlin,
 
lyrics by Vondel; en de paren op
 
de volle dansvloer neuriën het mee:
 
waar werd oprechter tritratrouw gevonden.
[pagina 128]
[p. 128]

En dan roept het verdere van dit gedicht in fascinerende beelden de situatie voor ons op waarin wij ons thans bevinden: de situatie waarin de klassieke symbolen van het leven nog slechts ter decoratie dienen en innerlijk volkomen zijn uitgehold: Desdemona, Laokoön, Theseus, Ariadne... Wat hebben wij van het leven gemaakt? Een ‘triest défilé van lege zielen’. Iets onwerkelijks en onwaars, waartoe men nauwelijks meer een verhouding kan hebben. Vandaar dat in Buddingh's gedichten telkens het ‘eiland’ actueel is. Een eiland niet buiten de wereld weliswaar - want het leven, de aarde is hem lief -, maar slechts afzijdig van het dom rumoer der mensen, een kleine plek om opnieuw te beginnen en zichzelf te zijn:

Verlangen
 
O, om ergens maar onder een boom te liggen,
 
waar nog nooit een vliegtuig de lucht heeft besmeurd,
 
en vreesloos en stil als de avond valt
 
naar de jam-session van de vogels te luistren.
 
 
 
De leegte die in mij en om mij gaapt
 
met rust en vrede en rust te vullen,
 
en argeloos als een kinderballon
 
door de ijlblauwe tijdeloosheid te zweven.
 
 
 
Maar de waanzin der wereld is enkel per touw,
 
per pistool of per gaskraan voorgoed te ontvluchten,
 
en dan wordt de vergetelheid weer een gevangenis:
 
ik zou haar als weekend-huis willen bewonen.

Kòn het gedicht wel anders eindigen dan op deze cynische wijze? Want dit eiland in de wereld is een illusie, - Buddingh' wenst zich niets wijs te maken. En hij voelt zich op een nog smaller basis aangewezen, de integriteit van zijn eigen ik. Hij is zèlf een eiland ‘in de sombere archipel van de mensen’... Een eiland, - maar... er waaien zaden over uit andere streken en zetten er vrucht. Elke droom van een nieuw en ongerept begin is vergeefs:

 
Ik zou alle groei uit mij willen rukken
 
om mij kaal en naakt opnieuw te beplanten
 
met de woorden en beelden van mijn geliefde,
 
maar de wortels vormen tesamen mijn hart.

Er is geen andere mogelijkheid dan deel te hebben aan deze wereld van waanzin en ontreddering en hij kan alleen maar verlangend afwachten, of misschien nog eens weer ‘uit d'oceaan van wee en verdwazing’ de ‘windstille plateaux’ zullen oprijzen van die

 
eilanden in de tijd, waar de mens rust en
 
vrede kon vinden, waar de storm der eeuwen
 
dofgrommend aan voorbijging.

Dit afwachten gaat bij Buddingh' overigens niet met weemoedige berusting gepaard. Hoe zou men het na de agressieve inzet van de openings-gedichten

[pagina t.o. 128]
[p. t.o. 128]


illustratie
MICHAEL DEAK




illustratie
MIES BOUHUYS




illustratie
W.J. VAN DER MOLEN




illustratie
WILLEM FREDERIK HERMANS
(Foto E. van Moerkerken)




illustratie
BERT VOETEN


[pagina t.o. 129]
[p. t.o. 129]


illustratie
HANS WARREN




illustratie
J.W. SCHULTE NORDHOLT




illustratie
COERT POORT




illustratie
H.J. VAN TIENHOVEN


[pagina 129]
[p. 129]

uit Water en vuur ook kunnen verwachten! Als hij dan aan deze wereld moet deelhebben, dan zal het zijn als de ‘ziener’, de ‘vates’. En zo klinkt overal in deze bundel zijn profetische aanklacht tegen onze ‘cultuur’.

 

Ik schreef zoëven dat ik de benaming ‘asfalt-poëzie’ voor Buddingh's werk graag wilde laten vallen. Welnu, dat lijkt mij ook om een tweede reden beter. Als ik goed zie, is het nl. niet alleen het asfalt, de voor ieder waarneembare verwording van onze cultuur, waartegen hij zich keert. Welbeschouwd woelt de revolte dieper en is ze gericht tegen onze hedendaagse cultuur zelf. Dat treedt duidelijk aan de dag, wanneer men nagaat op wiens of welks gezag deze dichter ‘profeteert’. Het blijkt het gezag van de elementen te zijn, de elementen die wij met onze nivellerende civilisatie en civiliserende cultuur hebben gebreideld en gesupprimeerd. In een gedicht over (aan) Henry Moore staan deze regels:

 
De elementen vlaagden als een storm
 
door 't woud van de cultuur en toen zij even
 
uitbliezen sloot gij hen in 't marmer op.
 
 
 
Daar revolteren zij tegen uw vorm....

Hier spreekt Buddingh' kernachtig uit wat hij tegen onze cultuur heeft: zij is te zeer uitgebalanceerd, te statisch, te zeer àf, - een eindpunt. Wij laten niet meer toe dat de elementen revolteren in de vormen die wij scheppen. Of met andere woorden: wij zijn steeds meer bezig cultuur gelijk te stellen met cultivatie en perfectionnisme. En kan het wel anders dan dat zij, op deze wijze verstaan, verwordt tot civilisatie? Dáártegen dit dichterlijk verzet. Het is het elementaire waarvoor Buddingh zich inzet: water en vuur, storm. En hij weet met stelligheid: wanneer onze cultuur daaraan niet vrijwillig ruimte laat, zullen de elementen zichzelf ruimte verschaffen, en met een nietsontziend geweld: ‘geen enkel hart dat het vonnis ontloopt / van de vierschaar der elementen’. Zijn visie op de toekomst is dan ook verre van optimistisch: de ondergangsvisioenen zijn talrijk in Buddingh's laatste bundel. En de enige mogelijkheid om althans aan de angst voor dit einde te ontkomen is de sprong in de elementaire diepte van hartstocht en vitaliteit:

 
een wolk die over de aarde drijft,
 
de hand die tekent, die zaait, die hamert,
 
tot een krampachtige angstklauw verstijfd.
 
Geen gier die zich vetmest aan de krengen
 
geen jakhals die zich laaft aan het bloed,
 
enkel stilte, azoïsche stilte,
 
enkel stilte en puin en roet.
 
En de wuivende parken der liefde
 
de blauwe vijver, het geurend prieel,
 
verdwenen met haar reseda-ogen
 
en het rose satijn van haar keel.
 
Vrienden, broeders, nòg glanzen zij, duik van de
 
plank van uw angst in 't bassin van haar schoot,
 
pluk, pluk de druiven van haar omhelzing:
 
de klok wijst kwart voor de dood.
[pagina 130]
[p. 130]

Is dit carpe diem Buddingh's laatste woord? Het schijnt zo, want met deze regels eindigt de bundel Water en vuur. Maar het besef: ‘de klok wijst kwart voor de dood’ zou immers óók kunnen betekenen, dat er nog tijd is, dat het nog geen ‘vijf voor twaalf’ is. En deze veronderstelling vindt m.i. steun in diverse andere gedichten. Vooral ook in het vers Verwilderd voorjaar, dat Buddingh' na verschijning van Water en vuur publiceerde. Geen sterk gedicht, maar een ondubbelzinnige belijdenis van geloof aan de zin van het leven, - het vitale, expansieve leven wel te verstaan; men kan ook zeggen: geloof in wat de mens als mens bepaalt - de dichter noemt het m.i. wat ongelukkig ‘de rede’ -, in de energie die hem uitdrijft om met de dingen bezig te zijn in arbeid, kunst, wetenschap etc.:

 
de wil waarmee de troglodiet
 
zich tot Shakespeare en Bach opstiet,
 
dwars door de mammoetknoken.

Nietwaar, een dergelijk profetisch, cultuurcritisch elan waren we in Nederland sinds Marsman niet meer gewend, zij het dan dat bij verschillende jongeren - ik denk nu vooral aan Lucebert, Elburg en Kouwenaar - cultuurcritische (res)sentimenten in het spel zijn. Trouwens... misschien wel méér dan dat; maar bij geen van hen, ook niet bij Jan Elburg, is het tot dusver gekomen tot de heldere bewustheid, waarmee Buddingh' niet alleen zijn plaats in de wereld bepaalt, maar ook zichzelf interpreteert.

Dat heeft intussen ook wel zijn bezwaren. Ik heb bv. lang niet altijd vertrouwen in de poëtische oprechtheid van de beelden, waarin deze dichter zijn onderbewust deelhebben aan de ontsteltenis van deze tijd gestalte geeft: het bedachte ligt er soms net iets te dik op, - ik ruik rhetoriek. Met andere woorden: zijn verzen zijn heel vaak niet... elementair genoeg. Aan de andere kant spreekt juist de mentaliteit die daarachter ligt mij aan: de weigering om zich willoos door het onderbewuste te laten drijven en zich aan de toevallige suggesties daarvan te verslingeren. Om het scherp te stellen: het gaat Buddingh' er om, de noties en associaties uit zijn basfonds niet te vertrouwen, vóór zij zó zwaar zijn geworden en zó dicht, dat zij bewust kunnen worden gewogen en gekend, en dan ook gebruikt.

 

Intussen heb ik bij een heel interessant aspect van Buddingh's dichterschap nog niet stilgestaan. Een aspect waaraan men, de serieuze gedichten van Water en vuur lezend, niet in de eerste plaats zou denken, zij het dan dat daarin soms plotseling een atmosfeer-zuiverende humor bovenkomt. Ik bedoel de z.g. ‘gorgelrijmen’, waarschijnlijk wel de beste nonsenspoëzie die in ons land werd (wordt) geschreven. Het zijn fantaisistische grapjes, verwant aan wat in Frankrijk Derème en meer nog aan wat in Duitsland Morgenstern presteerde, maar niettemin van een heel eigen genre en vol van een authentiek esprit. Enkel gevolg gevend aan de associaties van klank en woord roept Buddingh' de meest ongedachte fabeldieren in het aanzijn en laat ze middenin onze gerationaliseerde samenleving los. Genoegelijk lopen ze al onze waarschuwingsbordjes en hekjes omver, en men denkt er geen ogenblik aan, ze dat te verbieden: ze bestaan immers niet! Ja, dat zou men denken. Maar intussen brengen ze heel argeloos de meest gevaarlijke

[pagina 131]
[p. 131]

verschuivingen in het wereldbeeld van een redelijk denkend mens teweeg. Het opmerkelijke is namelijk dat ik hoegenaamd niemand ken, die niet op een of andere wijze de suggestie van deze gorgelrijmen onderging. En wie eerlijk was moest achteraf erkennen dat er dus iets fundamenteels bij hem in beweging was geraakt. Inderdaad, - ik geloof dat er geen beter middel bestaat om van de hoogheidswaan van ons rationaliserend verstand te genezen, dan ons met deze kolder bezig te houden. Poëzie als Buddingh's gorgelrijmen hebben een heel eigen waarde en verdienste, en waarachtig niet alleen maar ter verpozing van de aandacht! Hoewel ik juist met het oog dáárop even één van deze versjes citeer:

De gringergoriaan
 
De gringergoriaan ontstaat,
 
Als men een traptree overslaat,
 
 
 
Uit zeven delen traptreezucht
 
En evenveel gewone lucht.
 
 
 
Hij klemt zich aan uw broekspijp vast,
 
Doch voelt zichzelf als overlast,
 
 
 
Zodat hij ijlings sublimeert
 
En dan dus niet meer existeert.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Het geïrriteerde lied

  • over De laarzen der Mohikanen of niet goed, geld terug

  • over Water en vuur


auteurs

  • beeld van Michaël Deak

  • beeld van Mies Bouhuys

  • beeld van W.J. van der Molen

  • beeld van Willem Frederik Hermans

  • beeld van Bert Voeten

  • beeld van Hans Warren

  • beeld van J.W. Schulte Nordholt

  • beeld van Coert Poort

  • beeld van H.J. van Tienhoven