Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Eefje wint een weddenschap (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Eefje wint een weddenschap
Afbeelding van Eefje wint een weddenschapToon afbeelding van titelpagina van Eefje wint een weddenschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.81 MB)

Scans (17.40 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Illustrator

Herry Behrens



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Eefje wint een weddenschap

(1969)–Frederik August Betlem–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 124]
[p. 124]

Hoofdstuk 17
...dat een einde maakt aan het avontuur. Maar nog niet aan het verhaal.

Als ze bij het huis komen, is alles rustig. Even nog houden ze krijgsraad, dan splitsen ze zich: Van Oven neemt de achterkant voor zijn rekening, meneer Wenkebach met de vier jongelui de schuur. Liever had Legras ze helemaal buiten schot gehouden, maar ze hebben het strenge consigne, geen vinger uit te steken. Alleen moeten ze opletten en waarschuwen zodra er iets is, dat niet in de haak lijkt.

Stan trilt als een espeblad. Ze kan er niets aan doen, 't is oververmoeidheid zeker, en dan de spanningen van de laatste uren. Ook heeft ze een brullende honger.

't Is jammer, vindt Dasselaar, dat ze niet met méér zijn, dan konden ze het huis omsingelen, nu blijft er altijd een kans op ontkomen, al is die gering. Want er is ook nog de hond ... En dan stappen ze het erf op, Legras en hij.

De voordeur is gegrendeld. Zoekend kijkt de eerste naar een bel, maar reeds dreunt Dasselaars stevige vuist neer op het houten paneel, twee, drie keer achtereen. Ze wachten.

Legras is een beetje nerveus, waarom hij zichzelf uitlacht. Hij, een oude rot in het vak? En z'n weddenschap heeft hij toch verloren. Maar hij heeft een persoonlijke vete tegen de man die zijn vriend Wenkebach zo smadelijk heeft bedrogen. ‘Te goed van vertrouwen geweest,’ zegt die gelaten. ‘Maar wat drommel, wanneer je de vent in eigen dienst hebt gehad, al is dat dan alweer een paar jaartjes geleden, wie denkt er dan aan zo iets? Een béétje vertrouwen mag er toch wel zijn?’ Ondertussen kijken ze elkaar aan met iets van ongerustheid in hun ogen en net tilt Dasselaar voor de vierde keer zijn arm op, als van binnen slepende voetstappen naderen. Een lichtje flakkert langs een van de zijramen.

[pagina 125]
[p. 125]

‘Attentie,’ zegt Dasselaar, ‘het spel gaat beginnen.’

Dan knarst er een slot en de deur kiert open. Erachter zien ze de schim van een vrouw. ‘Wie daar?’ vraagt ze een beetje angstig, maar haar gezicht is, in tegenspraak met die angst, brutaal en haar ogen nemen de beide mannen uitdagend op.

‘Politie,’ klinkt het antwoord kortaf.

‘Jawel, en?’

Ai, daar staan ze ... feitelijk met hun mond vol tanden, door twee simpele woordjes: jawel, en? Want de vrouw heeft gelijk: ze komen hier zonder iets. Zonder een bevel tot inhechtenisneming, zonder een bevel tot huiszoeking zelfs. Een gevoel van machteloosheid besluipt hen. Zijn ze gerechtigd, met geweld desnoods, binnen te dringen?

Gerechtigd of niet, ze zullen het doen, denkt Legras - de schuur levert voldoende bewijs. En dat de vrouw hun zwakte vermoedt, spreekt al direct in haar nadeel. Ze blijven dan ook volkomen kalm. Tenslotte hebben ze meer met dit bijltje gehakt. ‘We kunnen wel even binnenkomen zeker?’ zegt Dasselaar en plaatst meteen zijn voet tussen de deur.

‘Dat had je gedacht,’ antwoordt de vrouw. ‘In het holst van de nacht? En bij een vrouwspersoon allenig?’

‘Dat staat te bezien,’ meent Dasselaar te moeten betwijfelen. ‘Je man d'r niet?’

Een seconde weifelt ze, maar ze hebben het al gemerkt.

‘Ga 'm maar eens roepen,’ zegt Legras gemoedelijk, ‘we moeten 'm maar even hebben.’

Voor vrouwen als deze zegt dat voldoende.

‘Hij heb' niks gedaan,’ verdedigt ze bij voorbaat. ‘Hij is de hele nacht ordentelijk thuis geweest, en...’

‘Da's braaf van 'm,’ vindt Dasselaar, wie het oponthoud aan de deur gaat vervelen. ‘We komen ook alleen maar even 'n kop koffie met 'm drinken, anders niet. Nou, hoe zit het?’

‘Je komt 'r niet in,’ zegt de vrouw gedecideerd, maar meteen klinkt achter haar een stem:

‘Wat is 'r aan de hand Leen, gaan 'es opzij?’

De man die voor hen staat, is een vreemde.

[pagina 126]
[p. 126]

‘De here' benne van de plisie,’ zegt Leen. ‘Ze motte' jou!’

‘Nou?’ vraagt hij. ‘Ha' je ze dan niet netjes in de voorkamer kenne' laten? Is dat 'n manier, zo an de deur? Verekskuseer, heren.’ Hij wendt zich overdreven hoffelijk tot de beide mannen op de stoep. ‘Me' vrouw weet niet hoe het hoort, met permissie. Kom binnen.’ Ze weifelen.

De man is erger dan de vrouw, denkt Legras - geslepener, hij weet hoe hij politiemensen moet aanpakken, zodat ze geen vat op hem hebben. Zij is enkel brutaal, maar met hem zullen ze moeten oppassen.

In de kleine woonkamer blijven ze staan.

‘Er houdt zich hier een man verborgen,’ begint Dasselaar, de koe bij de horens vattend, ‘beschuldigd van diefstal van 'n grijze Simca. Ik heb een bevel tot arrestatie.’

Hij heeft een vinnig: ‘Laat zien’ verwacht van de vrouw, maar beiden zwijgen ze. Het zal hun ook een zorg zijn... ze weten van niets.

‘Een man? Wat voor een man? Hoe heet die?’

‘Veerkamp,’ zegt Legras. Hij heeft de naam van meneer Wenkebach.

Nooit van gehoord. Bovendien zijn dat dingen, waarmee ze zich niet ophouden. Hierzo, Teun, mag 'es een haasje stropen of een enkel k'nijn, daarvoor is-ie wel met de plisie in aanraking geweest ja, maar voor de rest? Niettemin, als de heren ze niet geloven... ze staan vrij om het huis te doorzoeken.

Dus niets, denkt Legras, dat is een strop.

Maar op hetzelfde ogenblik snerpt er buiten een fluitje en horen ze de opgewonden stemmen van de jongens.

‘Daar gaat-ie,’ zegt Dasselaar en wil naar de deur rennen. De hond volgt hem op de hielen.

Over de gezichten tegenover Legras gaat een nerveuze trilling.

‘Moment,’ zegt hij. ‘Dasselaar, stuur Van Oven even hierheen, voor je iets onderneemt.’

Geen tel later dreunt de stevige veldwachter de kamer binnen.

‘Tot uw orders, m'neer Legras!’ Hij salueert gewichtig, blij dat er eindelijk iets te doen valt.

[pagina 127]
[p. 127]

‘Hier blijven,’ beveelt Legras met een handgebaar naar de beide mensen. ‘Arrestanten, begrepen?’

De man wil protesteren, maar Legras snijdt zijn woorden af met een driftig:

‘Mond hou'en. Op het bureau kun je je verdedigen, niet nu. Denk erom, Van Oven, je bent verantwoordelijk.’

De veldwachter haalt zijn revolver te voorschijn. Het is een breed machtsvertoon.

‘Zo,’ zegt hij, ‘dan zullen we die verantwoording ook maar dragen.’ Dan zet hij zich schrijlings op een stoel voor de deur. Legras glimlacht. ‘De beste positie,’ zegt hij, ‘die je kunt innemen, alleen ... ik wou er nog even door.’

Als hij buiten staat - het heeft met elkaar maar enkele seconden geduurd - vindt hij daar Dasselaar, die popelt van ongeduld.

‘Welke richting?’ vraagt hij kort.

‘Door het zijraam,’ vertelt meneer Wenkebach, en Eefje vult opgewonden aan: ‘We zagen 'm vluchten, de hei op.’

‘Ik had 'r wel zo achteraan gewild,’ betuigt Reinier spijtig, en weer glimlacht Legras.

‘Je zou het niet ver gebracht hebben,’ veronderstelt hij. ‘Naar alle waarschijnlijkheid had de man je onderweg neergeslagen. Een kat in het nauw doet rare sprongen.’

‘Maar nou zijn we 'm kwijt!’ De verontwaardiging trilt in Eefjes stem.

‘Welnee!’ Dasselaar schudt zijn hoofd. ‘Die komt niet ver!’ En dan neemt hij de hond mee naar het zijraam. Het staat wijdopen.

‘Zoek, Hector!’

Even een snuffelen, dan gaat het dier ervandoor, zonder aarzeling dit keer. Ze volgen hijgend. De riem waarmee Dasselaar hem vasthoudt, staat strak en als een koord gespannen. De bewolking is afgedreven, helder staat de maan aan de hemel. Vlugger gaat het en vlugger, bijna kunnen ze het dier niet bijhouden. Meneer Wenkebach komt maar moeilijk mee.

En dan haakt Dasselaar de riem los. ‘Zoek!’

Als een pijl uit een boog schiet de hond weg. ‘Die redt het wel

[pagina 128]
[p. 128]

alleen,’ meent Dasselaar geruststellend.

‘Maar als de man hem nu kwaad doet?’ Het is Stan die dit oppert.

‘Het omgekeerde is eerder het geval,’ glimlacht de ander. ‘Heb je weleens geprobeerd een politiehond van je af te houden? Nou, dan moet je 'es een demonstratie komen bijwonen wanneer ze worden afgericht.’

‘Inderdaad,’ knikt Legras, ‘dat is de moeite waard. Ik zal jullie weleens een introductie bezorgen bij de Haagse Hondenbrigade, help me maar onthouden.’

‘Maar als de man dan gewapend is?’ aarzelt Alexander.

‘Dan is er een kans dat hij de hond treft,’ geeft Dasselaar toe. ‘Maar meestal, nog voor hij gelegenheid krijgt om zijn arm op te tillen, heeft het dier hem al te pakken. En weet je waar? Precies bij z'n elleboog, zodat z'n spieren als het ware worden verlamd. Het voordeel van politiehonden bij een achtervolging is, dat ze zo vlug zijn ... zowel in de aanval als bij de verdediging. Hoor,’ zegt hij dan, als in de verte verheugd blaffen hem waarschuwt, ‘onze man is gevonden. Reken maar dat die geen voet meer durft verzetten.’

‘Nee,’ zegt Eefje met ontzag, want ze denkt aan daarstraks, toen zijzelf... Ze stond gewoon te trillen op haar benen. Toch heeft het dier haar niets gedaan. Ze vertelt dit aan Dasselaar, terwijl ze snel verder gaan, op het geluid af.

‘Nee, natuurlijk niet,’ meent die, ‘een politiehond bijt niet zonder noodzaak. Wanneer onze vriend daarginds zo verstandig is te blijven staan, zal hij geen schrammetje oplopen. Maar o wee, wanneer hij ervandoor wil.’

‘En ik dan?’ vraagt meneer Wenkebach. ‘Mij beet hij wel.’

‘Maar dat spreekt vanzelf,’ meent Dasselaar. ‘Het dier dacht dat u uw dochter te hulp wilde komen, ontzetten, en zij was op dat moment zijn arrestant. Overigens heeft hij niet doorgebeten, want dat mag hij evenmin.’

En dan zien ze in de verte de man staan, roerloos, zijn armen geheven in de lucht. Als ze dichterbij komen, herkent Eefje de chauffeur die haar heeft gereden. Zoals hij daar staat, is er

[pagina 129]
[p. 129]

van zijn brutaliteit niet veel meer over.

‘Ziezo,’ zegt Legras, en er klikken handboeien om de polsen die de man bereidwillig naar voren heeft gestoken, ‘jij bent voor 'n poosje van de baan. Als we alles bij elkaar optellen?’ ‘Koest,’ beveelt Dasselaar de hond, die gromt, ‘'t is goed, Hector, je bent braaf, je hebt je best gedaan. Jij hebt je hapje straks verdiend ... trouwens, de baas ook.’

Hij denkt, nu alles zo goed als achter de rug is, aan het gedekte tafeltje in het café. Zou de waard nog op zijn?

Legras glimlacht.

‘Dat hebben we allemaal,’ zegt hij, ‘maar in de eerste plaats deze jongedame hier!’ Zijn hand komt neer op Eefjes schouder. ‘Ze ziet compleet scheel.’

Maar voorlopig zijn ze toch aan lekkere hapjes nog niet toe. In optocht gaat het terug naar het huis, met de hond als hekkesluiter.

Ze vinden er alles zoals ze het verlaten hebben, en man en vrouw wisselen een snelle blik wanneer ze hun ‘collega’ ontdekken, geboeid tussen de anderen in.

Een verloren zaak, wil die zeggen. Niettemin begint de man te protesteren, zodra hij het puntje van Legras' neus maar ziet. ‘'t Is wat moois,’ zegt hij, maar het klinkt weinig overtuigend, ‘ik mag m'n neus geeneens snuiten van die snij er daar, en ik ben verkouwe'...’

‘Niks!’ woedt Van Oven vervaarlijk - ‘niks verkouwen, ik ken die smoesjes. Handen hoog!’

‘Laat maar zakken,’ grinnikt Legras, ‘en snuit je neus!’ Wat de ander doet met veel vertoon en nadrukkelijk gewapper van een rode zakdoek. Dan klikken ook daar de boeien; de vrouw laten ze ongemoeid, hoewel ze zich natuurlijk voor medeplichtigheid zal hebben te verantwoorden.

‘Ziezo, en nu nog even de schuur,’ zegt Legras, en hij denkt aan de gezichten van hun mannetjes, wanneer ze zullen zien hoe Eefje daar heeft huisgehouden. Iets waarvan ze natuurlijk geen steek zullen begrijpen en dat ze ook niet kunnen begrijpen. Hij zal wel zo verstandig zijn het hun niet te vertellen ook.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken