Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schat der gesontheyt (1660)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schat der gesontheyt
Afbeelding van Schat der gesontheytToon afbeelding van titelpagina van Schat der gesontheyt

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.17 MB)

Scans (42.51 MB)

XML (1.35 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/natuurwetenschappen/geneeskunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schat der gesontheyt

(1660)–Johan van Beverwijck–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 153]
[p. 153]

Hoe by een yegelijck in 't ghemeen de Gesontheyt moet bewaert worden.
Het eerste Capittel.

 
TReet dieper in de kunst, en leert gemeene gronden,
 
Die tot uws lijfs behoudt de reden heeft gevonden,
 
Leert hoemen spijs en dranck, en lucht gebruyken moet,
 
't En eynd' in u ontsta een fris en jeuchdigh bloet,
 
En om tot uwen dienst een weynigh hier te seggen,
 
En tot het vorder werck de gront te mogen leggen,
 
Soo leert van heden aen, als voor den besten raet,
 
In alle dingh te gaen narechte middel-maet;
 
Geen menschen zy te luy, geen mensch en moet de leden
 
Tot al te grooten werck en stagen last besteden:
 
Hebt niet te schralen Kock, oock niet te gullen keel;
 
En slaept niet al te langh, en waekt niet al te veel,
 
Gewent u niet te licht om op gesette stonden
 
Te drincken machtigh nat, en vast te zijn gebonden
 
Aen regels van de kunst, en neemt geen drancken in,
 
Om, ick en weet niet wat, en uyt een luchten sin,
 
Door vasten, stil te zijn, en door gerust te leven,
 
Wort dickmael sonder meer een koortse wech-gedreven.
 
Weest matigh, dertel volck; ghy kont oock sonder kost
 
Van pijn, van ongemack, van sieckten zijn verlost.

DE maniere en stoffe, waer mede de Gesontheydt onderhouden werdt, is in 't eerste deel wijtloopig verhandelt; endealdaer oock aengewesen wat dingen het zijn, en wat kracht sy hebben om ons lichaem in Gesontheyt te bewaren, oft ongesontheydt en sieckten te veroorsaken. Nu is overigh, dat mede verthoont werdt, hoe, ende d'ander middelen moet gebruycken, om 't lichaem langh in 't leven, ende in gheduerighe ghesontheydt te behouden. Dit werck vereyscht tweedingen. Voor-eerst, dat in het algemeen aengewesen wert, het gene alle menschen onderhouden moeten. Daer na wat een yegelijck in 't bysonder dient waer te nemen, volgens het onderscheydt datter tusschen den eenen mensche en den anderen is, nopende de jaren, de complexie ofte gematigheydt des lichaems, als oock 't verschil van Man en Vrou.

De algemeene leeringen zijn seer weynigh, alzoo alles allen ende eenen yeghelijck niet even nuten is: maer dat den eenen goet en dienstigh is, bevintmen dickwils dat eenen anderen beschadicht en hindert dat den eenen aengenaem is ende heel wel bekomt, dat is een ander heel tegen, ende hy wert daer van beswaert. Hierom seyt onsen Hippocrates in sijn Boeck van de gesonde Dieren, dat de maniere van leven om gesontte blijven, moet gepast werden na den ouderdom van de mensch, den tijt van 't jaer, ende de gestaltenis van 't lichaem. Derhalven sullen wy oock weynigh van de algemeene maniere van leven seggen, maer deselve met een lichten arm over-loopen; en zo der misschien yet mocht ontbreken, dat hier toe scheen te strecken, dat sal hier na in de maniere van leven van een gematight volwasschen mensche verhandelt werden. Want gelijck in andere deelen der Medicijne, zo werdt oock alhier een gematigt mensche als tot een regel gestelt, en hem een bequame maniere van leven voorgeschreven, ende dan salmen daer na beter konnen sien, op wat manier die geregeert moet werdern, welckers lichamen van de gematighde gestaltenis afwijken.

De gemeenste Wet, ende die van een yegelijk moet onderhouden werden, is altijdt ende in alles maet te houden: al wat te veel is, valt onsteghen, en is de natuere vyant, gelijck Hippocrates seyt 3. Aph. 52.

 
Al watter uyt den regel gaet,
 
Dat is voor alle menschen quaet:
 
En daerom dient na-rechten aert
 
De gulde middel-maet bewaert.

Want al-hoewel de ongematighde lichamen door contrarie onghematigheydt tot natuerlijcke stant en gestaltenis, gebracht werden, even gelijck men een krom hout, aen de weder-zyde ombuyght, om recht te maken, soo en schaet evenwel aen geenderhande complexie de ghematigheydt maer 't gene dat buyten de maet gaet, kan aen veleschade doen. Hier komt by de gewoonte, die by-na de andere natuere is, (Arist. 7. Ethic. 11.) ende het gene men van langerhandt gewent is, seyt Hippoc. 2. Aph. 50. al en is 't van 't alderbeste juyst niet, en valt soo moeyelijck niet, als het gene datmen geheel ongewent is.

 
Alwat de mensch staeg weder-vaert,
 
Wort als sijn in-geboren aert.

Na dese twee voorschriften salmen het wit stellen van dese middelen der gesontheydt, die in 't eerste deel beschreven zijn, en na deselve micken en aenleggen een gemeene maniere van leven, die voor allen en eenen yegelijck nut en bequaem is.

Voor eerst wat de Lucht belanght: Voor alle menschen is een klare, suyvere, ende ghematighde Lucht dienstigh en gesont, gelijck een onsuyvere, donckere, en onghematighde schadelijck en on bequaem. Voor lichamen die heel gematigt zijn, is oock de alder-ghematighste Lucht alder-gesontst. Maer de gene, die van de middel-maet wat af-wijcken, is bequaemst soodanige Lucht die van contrarie hoedanigheydt is: ghelijck voor koude lichamen warme Lucht, voor warme koude, voor vochtighe drooge, en voor de gene, die te droogh zijn, een Lucht soo veel te vochtiger, als de ghemadgheyt van de lichamen in drooghe hoedanigheydt uytsteeckt. Evenwel al is sulcke Lucht in onghematighde lichamen bequaem, soo en is nochtans de ghetemperde haer niet schadelijck, ghelijckse voor de ghetemperde lichamen alder-bequaemst is, Dit is de oorsaeck dat de Lenten voor een yeghelijck aengenaem vallen, dewelcke de gematighste zijn van al de ghetijden des jaers, en oock de ghesontste, ghelijck wy uyt Hippocrates hier vooren vermaendt hebben. Elck een moet dan, soo veel als moghelijck is,

[pagina 154]
[p. 154]

kiesen een zuyvere en klare Lucht, als de alderbequaemste, tot behoudenisse der gesontheydt. Want een vuyle en stinckende Lucht, die mistigh en met quade dampen vervult is, en kan niemandt goet ofte ghesont wesen, en moer daerom van een yeghelijck geschout werden. Insonderheyt, indien op eenighe plaetsen de Lucht altijt onghesont, is soo sal de gene, die sijn leven en gesontheyt lief heeft, hem wachten om aldaer te gaen woonen. Maer de gene die nootsakelijck in alsulcke ongesonde plaetsen haer woonplaets hebben, en dat haer gelegentheydt niet toe en laet, om deselve te verlaten, die sullen haer best doen, om de quade Lucht, soo veel als 't mogelijck is, te verbeteren. Het welck geschieden sal met deuren en vensters, die in 't Oosten en Noorden staen, open te setten, endede Son en Winden, daer door te ontfanghen, als oock in de kamers veeltijts vuur te stoken van wel-rieckent hout. Op soodanighe manier heeft Hippocrates de Pest uyt Griecken-lant verjaeght, ende de Lucht met vuuren gesuy vert. En Empedocles, gelijck Plutarchus beschrijft, met het sluyten van een gat in sekeren Berg, die over de gantsche Landouwe een swaren en ongesonden damp uyt-gaf, sloot mede de pest uyt dat Lantschap.

En al-hoewel wy het uytmuyten van de Lucht, in hitte, koude, vochtigheydt en droochte niet geheel en konnen vlieden: soo kan sulcks evenwel ten deele verandert en verbetert werden.

De Lucht die al te kout is, kanmen met goet vuur verwarmen, van eycken-hout, ofte genever-hout, het welck oock een aenghenamen reuck geeft. Soo kanmen oock een Kamer beroocken met nagels te branden, of genever-besien: oft oock op een ysere schop heet ghemaeckt zijnde, te laten druypen van den bruynen Balsem, die veel uyt West-Indien ghebracht werdt. In Duytslant gebruycken sy hier toe de Badt-stoven, soo datse van haren Winter een Somer maken, en dat niet alleen in haer huysen, maer oock midden in 't lant. Gelijck daer sijn de Hoven te Heydelbergh in den Pals, en te Cassel in 't Lant van Hessen, diemen 's Winters met planken besluyt, hebbende op de vierhoecken stoven, die het binnenste matelijck verwarmen, soo dat daer wassen Orangieboomen, Citroen-boomen, Vijge-boomen, Granate-boomen, also groote en goede vruchten dragende, als ick op de Grensen van Provence in Vranckrijck, ofte by Genua in Italien gesien hebbe.

Indien oock de Lucht al te heet was, deselve kan gematight werden, met kout water gestadigh van het eene vat in 't ander te gieten,oft over de vloer te sprenghen, ofte oock linden dat in 't kout water gesteken heeft, in de Kamer op te hangen, ende de vloer te bestroyen met versche Rosen, Wilge-bladeren, Biesen, Wijngaert-rancken, Bloemen van Plompen, en diergelijcke verkoelende kruyden. In Italien werdt over vele Tafelen een deur oft bart boven aen de solder vast zijnde, op en neder gehaelt, by-na ghelijckmen de klock luyt, welcke wint, gelijck als een wayer, groote verkoelinghen aen de gasten geeft.

Al te vochtige Lucht kan met vuur en reuck van verwarmende speçerijen, en wel rieckent hout verbetert worden, ghelijck terstont van de koude Lucht geseydt is.

Al te drooge, wert met nat-maken, ende stroyen van biesen, en andere vochtighe kruyden ghematight.

Ten tweeden, wat Spijs en Dranck aengaet; alhoewel mede een en deselve Spijs een yegelijck niet bequaem en is, en elck sijnen eygen kost heeft, ghelijck hier na geseydt sal werden: soo is nochtans hier oock yet, dat alle en een yder dient wel te onderhouden. Want voor-eerst soo en kan Spijse van quaden gijl voor niemant ghesont sijn. Alsoo moet oock het langh gebruyck van grove, taeye, slijmerighe, koude, heele vette, en scherpe Spijse van een yegelijck gelaten werden. Want van soodanige Kost, alsoo hy niet wel en verteert, noch oock geen goet voedsel en geeft, groeyen veel quade humeuren ofte vochtigheden, oorsaken van menichvuldighe ende vercheyde sieckten. Soo dat de beste Spijse is, en die het beste voedtsel geeft, de welcke niet te dick ofte te taey van gijl en is ofte oock al te dun en te waterigh. Want die te dun is, alsoose weynigh voedsel geeft, ende, ghelijckmen seydt, niet aen de ribben en kleeft, soo maeckt sy de Lichamen slap en magher. Die dan tusschen beyde gaet, dat is de gesontste, en soodanighe maeckt middelmatigh bloet, en een fris, gesondt, en sterck lichaem. Wy moeten dan altijt de gesonde en goede kost voor de quade en ongesonde verkiesen; de beste voor de slechtste. Maer hier dient evenwel oock eenigh oogen-merck genomen te werden op den lust. Want deselve maeckt dat de aengename Spijse sterekelijck van de maegh werdt ingetrocken, wel en vast omhelst, geluckelijck verteert en het quaedt datter in is, overwonnen en verbetert. Daer onaenghename Spijse, hoe goedt datse oock is, alsse sonder smaeck en lust gegeten werdt, doet walgen; en alsoose de Maegh met tegen heyt ontsanght, en niet wel en verteert, soo en konnen daer van niet anders als raeuwe en quade humeuren in het Lichaem groeyen. Ten anderen, dienter op de Gewoonte gelet, gelijck terstont gheseydt is. En het gene wy van de Spijse nu vermaent hebben, moet oock van den Dranck verstaen werden. Hier beneffens staet dit oock by een yegelijck waer te nemen, datmen soo veel van de Spijse nuttight, waer door de krachten verquickt, maer niet overladen en werden, gelijck Cicero seer wel seyt in het eerste Boeck van sijn Officien. Want als men de Spijse gebruyckt op de behoorlijcke mate, en niet te veel oft te gulsich in en slockt, soo werdt de natuerlijcke warmte in goeden stant bewaert, het welck den mensche in een vaste ghesontheydt onderhout, en doet alle werkinghe vlijtigher geschieden. Maer als door te vele Spijfe de natuerlijcke warmte overstolpt werdt, dan is 't datter veel grove en raeuwe humeuren groeyen, ende dat alle wereking he der Zielen, en des lichaems vertraghen, oock een wanckelbare gesontheydt, en veelvoudighe sieckten voort-komen. Also komt mede door te veel vasten het lichaem te verdroogen, en uyt te teeren. Dan hier en is soo dickwils geen swarigheydt afte verwachten, als van het veel brassen en slempen, waertoe den eenen den anderen in Gelaghen en maeltijden dickwils met gewelt parst; gantsch tegen de Gesondtheydt, ende de Tafel-wetten van onsen Poët:

 
De weert, na onsen raet, die moet ten eersten schowen,
 
De Gasten aen den Disch met kracht te willen houwen;
 
De Gasten tegen meugh te porren tot den dranck,
 
De Gasten in het Huys te sluyten tegen danck.
[pagina 155]
[p. 155]

En ghelijck men Water in den Wijn doet, om sijn kracht te breken, soo is oock nut en dienstigh dat het langh sitten aen Tafel niet juyst met drincken, maer met goede ende bequame redenen overgebracht wert, mengende alsoo den fellen Godt Bacchus met desoete Musen en Gratien, gelijck Plutarchus spreeckt, Symp. 1. Deferedenen moeten vermaeckelijck, ende niet al te diepsinnigh wesen, noch oock met subtijle disputen vermenght, op datse de sinnen niet seer en ontroeren, ofte de geesten te veel van de Maeg na de Herssenen op-trecken, en alzoo het verteeren van de spijse beletten. Sulcks is mede in de stichtige Tafel-wetten niet vergeten:

 
Wat is van groote kost? noyt heefter vreucht ontbroken,
 
Daer soete Tafel-praet wert geestigh uyt-gesproken;
 
Daer is in dit geval yet beter als de Wijn,
 
De Tafel even-felfs die kan een Schoole zijn.
 
Doch wacht u over Disch van diep geheym te spreken, &c.

Het is een out seggen, Apoculis absint seria, datmen by den dranck geen groote wijsheyt moet voor-hebben. De Griecksche Orateur Isocrates, over maeltijt versocht zijnde, dat hy wat soude uytleggen van de wel-sprekentheydt, gaf voor antwoort: Het gene de tegenwoordige plaetfe en tijdt vereyscht, en versta ick niet: en 't gene ick versta, en past niet op de tegen woordige tijdt, noch plaetse. Daer zijn veel dingen uyt de Historien, uyt voor-vallende saecken, uyt exempelen van Wijsen voort te brengen, die een stilstant in het drincken maken, en evenwel den geest verheugen, ende ons manieren niet minder stichten. Also plach geseydt te werden van de Maaltijden van den Philosooph Plato datmen van de selve noch 's anderen daeghs vrolijck was De Griecksche Poët Homerus, brenght tot den selven eynde de Musijck en het Gespel over de Maeltijden, niet so seer tot vermaeck, seyt Plutarchus, maer om het gemoet op te wecken, ende de heete kracht van de Wijn te matigen. Darom seyt Aristoxenus, dat de Musijck over de Maeltijden gebracht was, om, gelijck de Wijn het gemoet ende 't lichaem van de gene die daer van te veel drincken, verswackten, dat also de Musijck deselve door haer soet accoort stilde, ende in contrarien stant bracht.

Van de Passien ofte de Bewegingen des gemoets, kan dit in 't gemeen geboden werden, dat een yegelijk vreese, schrick, droefheyt, on matige blyshap en diergelijcke soecke te schouwen, indien hy gesondt van lichaem, en gerust van ghemoet wil blijven. Hier van heeft de vroome Boëthius wel gheschreven 1. Cons. Phil. 7.

 
Pooght ghy een stillen geest, en wel-gestelde sinnen,
 
Pooght ghy een vasten stant in u gemoet te winnen;
 
Siet hier een korte les die wonder veel besluyt,
 
Iaegt hope jaegt den angst, jaegt druck en blyschap uyt.
 
Daer is geen beter wegh om wel te mogen leven,
 
Als aen dit grillig volck een plaets in u te geven;
 
Want konje dat gewoel met wijsen van der hant,
 
Ghy wort gelijk een slaef gehouden aen den bant.

Op den Kamerganck moet mede wel acht ghenomen werden, dat hy sijnen loop houdt, en niet te lang achter en blijft, op dat de hartlijvigheydt, en het inhouden van de vuyligheyt niet en kome de natuerlijcke warmte te overvallen, verdervinge van humeuren te veroorsaken, het verdeelen van het voedsel te beletten, en alzoo aen onse ghesontheydt een groote krack geve.

Van d'ander Niet-natuerlijcke dingen, en kan in 't ghemeen niet veel vermaent werden. Want voor kinderen, jonge Luyden, oude Mans en Vrouwen, en is geen een maniere van oeffeninge, slaep, en diergelijcke te beschrijven. Dan dit salick hier even wel noch aenroeren, datmen, volgens de lesse van Celsus 1. de re Med. 1. wel moet wachten, de behulpselen voor de ongesontheydt en sieckten, niette ghebruyken in tijde van gesontheyt.

 
Het is by wijlen nut met drancken af te drijven
 
Het slijm dat in de maegh of elders plag te blijven:
 
Maer als men dat te veel of sonder regel doet,
 
So wort na rechten eysch het lichaem niet gevoet;
 
En daerom wort de mensch verswackt in al de leden,
 
Dat leert de ware daedt en oock de wijse reden,
 
En swackheyt is de gront, en als een vruchtbaer zaet,
 
Waer uyt de bleecke koorts en ander quael ontstaet.

Want gelijck Galenus welseydt op de 37. Kortbondige Spreucke van Hippocrates in 't 2. Boek, een Medicament oft Purgatie, geen quade oft onghesonde humeuren in een lichaem, dat welte pas is vindende, soo purgeert het de goede, en doet het bloedt en vleesch verteeren, waer op volgen groote krimpingh in den buyck, draeying in 't hooft, en diergelijcke accidenren. Soo dat wy hier uyt konnen sien, wat voor een quade gewoonte dat sommige hebben, die haer sonder eenige noodt dickwils purgeeren, ende buyten reden juyst alle Mey haer lichaem met laten, en purgatien quellen.

 
Al die haer billen
 
Gewennen tot pillen,
 
Die moghen wel stillen
 
Haer malle grillen;
 
't En zy sy willen
 
Haer leven spillen.

Dit is even-eens ofmen schoon en wit linden in de wasch smeet, en liet dat buyten noodt door de Seep en Wasters handen af-vrijven, gelijck Plutarchus dese gelijckenis bequamelijck ghebruyckt. Het is dan beter 't lichaem dagelijcks matelijck te bewegen, op datter geen overtollighe vochtigheden en komen te vergaderen, maer veel eer verdouwt en verteert moghen worden.

 
Die 't lijf gesont behouden wil,
 
En wesen niet geduerigh stil:
 
Maer plegen staegh een matich werck,
 
Dat maeckt de swacke Leden sterck.
 
En wert oock niet te seer gevoet,
 
Dat is voor ziel en lichaem goet.

En indiender een weynigh onghesontheydt schijnt onder de Leden te willen komen, soo is dese raet van Hippocrates den besten, dat door stilte en vasten veel groote sieckten voorgekomen werden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken