Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schat der gesontheyt (1660)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schat der gesontheyt
Afbeelding van Schat der gesontheytToon afbeelding van titelpagina van Schat der gesontheyt

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.17 MB)

Scans (42.51 MB)

XML (1.35 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/natuurwetenschappen/geneeskunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schat der gesontheyt

(1660)–Johan van Beverwijck–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Van het losen des Kamerganks, waters, &c. als oock van het By-slapen.
Het XVII. Capittel.

 
HEt lichaem is gevoet, het moet sijn afgang hebben,
 
Alwaer het is gevloeyt, daer moet het weder ebben,
 
En als dit in den mensch niet over-hant en gaet,
 
Soo isset aen de maegh en al de leden quaet.
 
Ghy, als dit qualijck wil, so wilt den af-gangh wetten,
 
Door pruymen, lang rosijn, of moes, of violetten,
 
Van beete, van latou, van ander heylsaem krujt,
 
Dat maeckt de wegen glat, en jaeght het swadder uyt,
 
Wilt vorder t' uwer baet in alle vlijt besorgen,
 
En kemmen dan het dient, en wassen alle morgen,
 
Maeckt neus en oiren reyn, en spoelt voor al den mont,
 
Dat is voor eerst de maegh en al het lijf gesont.
 
Noch isset wonder nut om dampen uyt te drijven,
 
De leden alle daegh met doecken af te wrijven:
 
Al dit is wonder nut en even wonder net,
 
Dus siet dat ghy gestaegh op desen regel let.

NU is noch overigh tot onderhoudinge der Gesontheydt, dat het overschot, 't welck alle dage na het verteeren van de Spijse vergadert werdt, afschiet, om het Lichaem zuyver te houden. Daerom is 't dienstig, datmen des morghens op-staende terstont te kamer gaet, op dat de vuyligheydt door het werck van den dag niet en kome te verdroogen, en verstoptheydt te veroorsaken. Indien den buyck wat hartachtig is, soo salmen hem versachten, met in 't beginsel van de maeltijt ofte wat te voren te nemen, lange rosijnen, hanennat, kool-wermis, ofte dat van groen kruyt gemaekt is, als beet, maluwe, violen, ende diergelijcke, pruymen met korinthen gestooft, ofte oock eenigh vleesch-nat met wat senebladeren gheweyckt, een uur voor den eeten genomen.

Soo moet oock het overschot van de tweede tering, die in de lever ende aderen geschiet, als mede van de derde, in elck deel afghezet werden. Ende dewijl dit leste naeulijcks van de Natuere gedaen en wert, soo moet de dagelijcksche oeffeninge haer daer toe helpen. Soo drae dan yemandt op-staet, sal hy sijn hooft kemmen, den mont spoelen, de tanden ende tonge reynigen, oiren ende neusschoon maken, de oogen ende 't gheheele aensicht met kout water af-wassen, het lichaem, en insonderheyt armen en beenen wrijven: en aldus bereyt zijnde hem tot sijn gewoonlijcke oeffeninge begeven.

Hier toe behoort mede het af-schieten van het natuerlijek zaet. Want als het selve in sijn vaten overvloedig is, soo moet het nootsakelijck by tijdts geloost werden, ofte bederven, en een fenijnige natuere aennemen, insonderheyt in de ghene die gesont ende fris van Lichaem, werm ende vochtig van complexie, en

[pagina 198]
[p. 198]

dien volgende van bloedt (het welck de materie van 't zaet is) overvloet hebben. Want in sulke, indien het zaedt niet by tijdts af en schiet, werden veel schrickelijcke en doodelijcke accidenten verweckt, te weten, kortheydt van aessem, swaermodigheydt, loomheyt, geeuwen, zuchten, benau heyt, ydelheydt van hooft, ende diergelijcke. Dan als sy dat quijt werden, soo sijn sy mede van alle die qualijckheyt verlicht, en werden wederom fris ende wel gedaen; te weten, als sy daer van overladen zijn gheweest. Ende men behoort het oock niet eer in 't werck te stellen. Doch men moet de natuere en krachten aen-sien. Want daer den eenen over krocht ende steent, daer gaet den anderen licht mede deur. Men vinter sommighe die in dit werk meer arbeyt, als plaisier vinden, daer andere by-na gestadig op haer neus souden legghen. Waer van ick eenighe mede heb hooren roemen, dat sy den amoureusen Poët niet toe en gaven, die van sijn selven aldus aengaet, 3. Amor. 7.

 
Soo veel daer yemandtelt van onse sangh-godinnen,
 
Soo dickmael gaf ick tol aen die ick plach te minnen:
 
Moy Aeltje, nette Trijn, en Roosje weter van,
 
En yeder houtet vast dat ick het ambacht kan.

Dan dit en is geen ordinaris werck, maer een buytekans geweest, gelijk Sosia by Plutum spreeckt Amphytrione van den langen nacht die Iupiter by Alcamena besteden, om den stercken Hercules voort te brengen.

 
Haec nox scita, exercendo scorto conducto malè.

Maer dit en komt noch niet by 't gene van een sekeren Springer verhaelt wert in de Fransche Proeven van d'Heer van Montaigne 3. des Essais. 5. die hierom van sijn vrou in recht betrocken werde. Waer over de goede Koninginne van Aragon vonnis wijsende, eens soo veel daegs stelt, als de wet-gever Solon in een maent.

De Keyserinne Messalina was hier gantsch onversadelijck, soo dat de Poët Iuvenalis van haer schrijft:

 
Sy was gestaegh aen Venus dans,
 
En eer vertnoeyt, als sat van mans.

Een Dominicaner Monick Thomas Campanella in 't Medicijn-boek onlangs in 't jaer 1635 uyt-ghegeven, stelt de maet voor de gehoude 's weecks na het ghetal der Gratien voor de ongehoude, alsoo seydt hy, sy minder daer toe verweckt werden, soo veel 's maents als de Maent in de tijdt om loopt. Laet dan de Geusen vry stil swijgen, met haer verwijten dat de Monicken onwetende zijn, dewijl zy so naeu weten te bepalen oock die dingen, in dewelcke haer onwetentheyt soo geheel schandelijck niet soude wesen. Maer om de verschillende gestaltenisse der lichaemen, en de verscheyde gematigheyt der menschen en kan hier in geen algemeene wet gestelt werden: dan is altijdt beter sijn natuere te weynigh toe te geven, als te veel, en men vinter seer weynigh, die de stantvastigheyt van de Philosooph Xenocrates navolgen, dewelcke met geenderhande caressen van een schoone en wackere basin tot wellust konde beweeght werden, al wast dat sy haer sulcx wel verstont, en eenen heelen nacht daer toe besteden, gelijck, uyt Laertius schrijft Castiglione in het derde Boek van sijnen Italiaenschen Cortisaen, en is met dese verssen uytgebeelt:

 
Xenocrates die was een streng en eerbaer man,
 
Die met een hoogen moet de wellust overwan:
 
Daer was in sijnen tijdt een van de schoonste vrouwe,
 
Die konde Princen selfs en vorsten onderhouwen:
 
Want dat was haer bedrijf, dat sy tot in den gront,
 
En na den rechten aert, en na de kunst verstont,
 
Sy lagh met hem te bedt bedeckt met syde spreyen,
 
En ging eerst sijn gemoedt met sachte woorden vleyen,
 
Sy streeld' hem na den eysch byna den heelen nacht,
 
En heeft daer op gewrocht als met de gantsche kracht.
 
Sy nam de volle proef van alderhande saken
 
Die in een dertel mensch de lusten gaende maken,
 
Sy pleeghde slim bejagh en alle vrouwen list,
 
Daer noyt een echte wijf of vrijster van en wist,
 
Maer wat sy pogen mocht, sy kon hem niet bewegen,
 
Hy wert tot dertel jock tot mallen met genegen,
 
Hoe sy hem onderging, of watse nam ter hant,
 
Geen teycken in den man van lust of minne brant,
 
Hy bleef gelijck hy was, en van haer dertel woelen
 
En scheen zijn stil gemoedt in 't munste niet te voelen;
 
Dies wort het wijf gestoort, en seyd inschamper jock,
 
Ditlijf en is geen mensch, het is een houten block.

Een ander liefjen, met namen Calisto, meende al vaster in dit ambacht te wesen. Dese, ghelijck AElianus verhaelt in 't 13. Boeck van sijn verscheyde Historien op 't 32 cap. alsse eens tegen den Philosooph Socrates seyde: Ick vermach voorwaer vry wat meerder, als ghy. Want daer gy niemant van mijn volk kont vervremden, soo kan ick, alst mijn lust, alle uwe discipulen van u aftrecken. Maer Socrates gaf haer een goede antwoort. Wat wonder is dat, seyde hy? Want ghy trecktse na een leege en valcke wegh, en ick na de deught, 't welk een steyle en ongebaende wegh is.

De rechte maet in 't byslapen is, tot datmen voelt dat het lichaem hier van verlicht, ende veel luchter wert als te voren, maer die na het werck een swackigheydt voelen, moeten weten dat sy meer doen als sy konnen verdragen, ende haer krachten toelaten, die daer door seer verminderen. Die kout en droogh van complexie zijn, oude en sieckelijcke luyden, en mogen hier niet wel tegen, ja voor de leste en is het niet alleen schadelijck, maer dickwils doodelijck. Want tot een werck, daer uyt een mensch een ander springt, gelijck de Philosooph Democrites sprack, (Plin. 28.6.) behooren al vry wat krachten. Soo dat sulcx best past de gene die kloeck van lichaem zijn, een werme en vochtige complexie, gelijck geseyt is, ende dien volgende veel bloets en zaets hebben, als oock die phlegmatijck (Hipp. 6. Epid. 6.) en sterck zijn en insonderheydt die in de fleur van haer leven zijn, ende daer van seggen wy gemeenlijck: oude luyden mogen het doen maer het is jongeluyden werck.

Niemandt en dient hier toe sijn natuere te verwekken: maer solange te beyden, seyt Aristoteles, tot dat hy daer toe van selfs geprickelt wert. Petronius schrijft van het misbruyck wel te recht.

 
Een die sijn vleys misbruyckt door hitte van de jeught,
 
Die pleeght een vuyl bejag en heeft maer korte vreught;
[pagina 199]
[p. 199]
 
Want schoon hy lust geniet oock by een schone vrou,
 
Wanneer het is geschiet dan is het maer berou.
 
En weest in dit geval geen onvernuftig dier,
 
Maer houdt u lusten in en blust het schendig dier,
 
Het is van outs gemerckt, dat naer een vuyle daet
 
Men dickmael heeft gespeurt uytliefde wrangen haet.

Wat de tijt des jaers belangt, al isser weynig schijn, dat sommighe hare uytpuylende drifte daerna sullen uytstellen: soo en dient hier oock niet overgeslagen, dat het byslapen gesonder is 's winters ende in 't voorjaer, als des somers ofte in den herfst. Het welck na de leere van Celsus in sijn eerste boeck ende Capittel aldus uytgedruckt is:

 
Wilt ghy gebruycken na den eysch
 
De krachten van u jeugdig vleys;
 
Soo houdt, O vrienden, dese wet
 
Die u de kunst voor oogen set:
 
Wanneer de groene lente-fijt
 
Met haer gebloemde wagen rijt,
 
Of dat de stuere Noorde-Wint
 
Een groote meyr te samen bint,
 
Soo dat de jeught glijt op de vest,
 
Dan is een by-slaep alderbest.
 
Maer als een heete sonne brant
 
Komt stralen op het dorre lant,
 
Of dat het jaer ter neder helt,
 
En ons met droeve siekten quelt,
 
Of dat de wint het velt ontbloot,
 
En soeckt u dan geen bed-genoot.
 
Maer hoe het gae, of wieje zijt,
 
De somer is de quaetste tijt;
 
Maeckt dan u leden niet gemeen,
 
Maer leeft gerust, en slaept alleen.

Al schijnt het oock datter verschil is onder de oude Doctoren, of het gesonder is hier toe met een volle, ofte een ledige maegh te komen: soo is even wel het beste gevoelen, dat het niet gesont is terstont na den eten met een vollen buyck, maer 's morghens als de spijse verteert is, het lichaem lucht ende de geest lustig, dit heugelijck werck te beginnen: ende daer dan wat op te slapen: ofte altijdt wat te rusten, sonder terstont op te staen, volgens het Spreeck-woordt, Op gedaen werck is goet rusten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken