Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

Brieven der gemartelde apostelen
Toon afbeeldingen van Brieven der gemartelde apostelenzoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1,98 MB)

ebook (4,53 MB)

XML (0,16 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/brieven


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Brieven der gemartelde apostelen

(1675)–Govert Bidloo–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 60]
[p. 60]


illustratie

Antwoord van Judas Thaddeus, aen Simon Zelotes sijnen broeder.

Judas Thaddeus ofte Lebbeus, in Persien door de Afgodische Priesteren, langs de aerde gesleept, en met stocken, en knodzen dood geslagen.

 
MYn broeder, so gy leeft, so lees mijn laetste lett'ren.
 
Dan so den wraek alrede u 't leven quam verplett'ren;
[pagina 61]
[p. 61]
 
Lees hier de later tijd mijn liefde, en sterven uyt.
 
De schrik dreev' my het sweet by droplen door de huyt,
 
Toen ik uw briev' ontfing, daer ik als gy, gevangen
 
Schier sturv', so wenschte ik u te schrijven, van verlangen,
 
Mijn lieve lot-genoot, wy leefden als een ziel,
 
Maer in een dubbel lijv', ach! of het lot so viel,
 
Of waer gevqallen, dat wy t'samen mochten sterven;
 
Dan God kend best ons best, gy sult geen trooster derven,
 
Noch ik, mijn broeder; sterv' dan wel in God gerust.
 
Mijn Predik-yver noyt van Arabiers geblust
 
Door dreyging, of vervolg; mijn hert door Edessenen
 
Mesopotaniërs, die 't oor aen Gods-dienst lenen,
 
Die aerdig snaren streelt, en kostle tempels bouwt,
 
Noch van Syriers verset, sal de overmoed, verstouwt
 
Door mijne weerlosheyt, lafaerdiglijk vernielen:
 
So scheurt een boose Beer de lijken na 't ontzielen.
 
Gy Persianen, die de Son uw kerk-dienst biet,
 
Vreest gy niet dat de Son, als hy mijn leden siet,
 
Mis-handelt, afgerukt, te pletteren geslagen,
 
Dat hy sal vreesen, oyt in uw gewest te dagen?
 
Of so hy oyt verschijnt, vreest gy niet dat mijn bloed
 
Een weerglans schieten sal, op die vergode gloed?
 
Maer neen, al sou de Son, uw God u eeuwig wijten
 
De misdaet van mijn dood, so soud gy willen quijten
 
Uw dartle schensiekheyt, nu Christenen getuyg
 
Dat ik my willig na Gods welbehagen buyg.
 
't Geloov', daer ik de kerk so hoog heb aengebonden,
 
Sal ik vezegelen, met bloedig blauwe wonden.
 
Ik sterv' dan om 't geloof dat menschen Christnen maekt.
 
Ach! Simon dat gy saegt, hoe uwen Judas blaekt,
 
In yver tot Gods roem, van hemel-kracht gedreven;
 
Uw lijk sal, zijt gy dood, door sulk een vreugt herleven.
 
Of uw Syriers dan noch (ach! of het God so gaf)
 
Het yselijke woord wil van mijn lip niet af
[pagina 62]
[p. 62]
 
Niet hadden wech-gerukt, sal ik mijn schrijven korten:
 
Ach! broeder, mocht ik eens te vollen 't hert uytstorten,
 
Hoe soude ik mijnen arm om uwe schoud'ren slaen,
 
En singende met u voor 't Martel-altaer gaen.
 
Nu big'len van mijn wang kristalle vreugde-tranen
 
Die, daer ik lil als lis, God om ontferming manen,
 
En daer ik met het oog gestrekt ten Hemel leg,
 
Laet 't volle hert nau toe, dat ik al hygend seg,
 
Kom Schepper, kom herschep mijn sterffelijke leden
 
In on verderflijke, ja 't is, schoon ik beneden
 
De Maen woel, of mijn geest al by Gods Eng'len is.
 
Mijn aensicht gloeit van vreugt, 'k voel een ontsteltenis;
 
Maer vol vernoegen, 'k voel, ik smaek; ik kan t'niet noemen,
 
Een vreugt die tong, noch pen kan na waerdye roemen.
 
Mijn voet raekt nauwlijx aerde, en trippelt na de zael
 
Der wrede rechteren, ik sie het Kerk-portael
 
Niet op doen, of verwacht de dood van Priester-handen.
 
Als my uw briev' voorspelde, ik sie de wraek al branden
 
Uyt 't donker oog, ik vol u dan so gy niet leeft,
 
Of gy noch my, so 't God voor ons besloten heeft.
 
Nu broeder trê voor-uyt in de Engele-rey, wy komen
 
Met een gelijke tred, de doods weg sonder schromen:
 
Maer gy ô! broederen, die my eer lang gerooft
 
Uyt uwe kerk sult sien, leert dat gy noyt gelooft
 
Die u door nieuwe leer, en scheuring brengt in lijen
 
Sy vlammen op de staet der opper-kerk-voogdyen:
 
't Zijn ketters, die Gods kerk moet vlieden als de pest.
 
O! broeders ik versoek, blijft by my in het lest.
 
En siet, en hoord mijn dood als Christenen geduldig.
 
Maer kent sich ymant my een laetste lijk-dienst schuldig,
 
Die schrijve op houwt, of steen, Thaddeus die hier rust,
 
Had, doen sijn broeder sturv', in 't leven geen meer lust.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken