Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Opera op de zinspreuk: Zonder spijs, en wijn, kan geen liefde zijn (1686)

Informatie terzijde

Titelpagina van Opera op de zinspreuk: Zonder spijs, en wijn, kan geen liefde zijn
Afbeelding van Opera op de zinspreuk: Zonder spijs, en wijn, kan geen liefde zijnToon afbeelding van titelpagina van Opera op de zinspreuk: Zonder spijs, en wijn, kan geen liefde zijn

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.28 MB)

Scans (1.65 MB)

XML (0.06 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

blijspel / komedie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Opera op de zinspreuk: Zonder spijs, en wijn, kan geen liefde zijn

(1686)–Govert Bidloo–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige
[pagina 3]
[p. 3]

Vertooners van de opera.

Venus.
Cupido.
Mercurius.
Iris.
Ceres.
Bacchus.
Sylenus.
Megera.
Jupiter.
Juno.

Reyen van Bachanten.  
Menaden.  
Landlieden.  
Boschnimphen. } zwygende.
Razernyen. } zwygende.
Minnegeden. } zwygende.

Danszen.

1.ste.Van Cupido, Hymen, Comus en Minnegoden.
2.Satyrs.
3.Een van 't gevolg van Bacchus, Botrys.
[pagina 4]
[p. 4]
4.De Jeugd.
5.Landlieden.
6.Kupido. Hymen 2. Landlieden. 2 Satyrs. en 4 Minnaars.

 

De sieraden, en veranderingen der Tooneelen werden op de vereischte Plaatzen beschreeven.

 

Het Tooneel in het vermaakelyke dal van Ida veranderd zynde; ziet men op het eerste Tooneel.

 

Een Dans van Cupido, Hymen, Comus, en eenige Minnegoden.

 

Ten eynde van den dans verschynt op het tweede Tooneel.

[pagina 5]
[p. 5]

[Opera op de zinspreuk: Zonder spijs, en wijn, kan geen liefde zijn]

Venus.
 
Houd op! houd op van danssen,
 
Verwerpt, vertreed uw kranssen;
 
Nu Ceres my verlaat;
 
Nu Bromius my haat,
 
Gevoel ik dat myn gloed,
 
Eerlang verflaauwen moet,
 
Ach! zoonen wilt uw blyde toortzen,
 
De stichters van de minnekoortzen,
 
Vry dooven, wyl ons 't vuur ontbreekt,
 
Waar door men liefde, en leeven queekt,
 
Breekt uw pylen, breekt uw boogen,
 
Liefde heeft nu geen vermoogen,
 
Ach! 't heel al kan niet bestaan!
 
Zoo dit twisten voort moet gaan.
Cupido.
 
Wat reden heeft de Veldgodin,
 
Om van uw byzyn haar te onthouwen?
 
Wie heeft de Moeder van de Min,
 
Met Bacchus twist, en haat gebrouwen?
Venus.
 
Proserpina die altyd wrokt,
 
Om datz' in 't blomryk veld, gelokt
 
Geschaakt wierd door den Koning
 
Der onderaardsche wooning,
 
Maakt haar Moeder
 
Staag verwoeder,
 
Als zy haar denken doed, hoe bang zy riep
 
Toen zy haar dochter, zoeken liep:
[pagina 6]
[p. 6]
 
Want schoon zy wierd een Konings Vrouw,
 
Noch haat zy my om Plutoos trouw.
 
Die zouder te vryen of streelen,
 
Haar als een schaaker quam steelen.
Cupido.
 
Wat oorzaak wend toch Bacchus voor?
 
Waar om men ook zyn gunst verloor.
Venus.
 
Dat ik toen Jupiter quam daalen....
 
Maar ach ik kan u niet verhaalen
 
Al 't ongelyk, en al de spyt,
 
Die my de razerny vol nyd
 
Nu lyden doed;
 
Uw Moeder moet,
 
Die Zon en Maan,
 
In vlam deed staan,
 
Die 't al kon braân,
 
Van kouw vergaan,
 
Ach! 't is gedaan!
Cupido.
 
Wie zweeft daar gints op lucht, en wind?
 
Wie daald daar neder zoo gezwind?
 
Die komen wis met nieuwe maaren.
Venus.
 
Meêr leed, en ongeluk verklaaren.
[pagina 7]
[p. 7]

Derde tooneel.

Aan de eene zyde van het Tooneel ziet men nederkomen Mercurius, aan de andere Iris, gezeeten onder een Regenboog, deeze neêrgevloogen, en gedaald zynde, zegt
Mercurius.
 
Wat doet Vrouw Venus hier alreê?
 
Daar zelf de Zon pas boven zee,
 
En zyn azuure kimmen,
 
Begind te klimmen?
Venus.
 
Ik zogt, ô Hemelboô dit dal,
 
Om of misschien, my 't goed geval,
 
Hen hier liet vinden,
 
Die my eer minden.
 
Ik weet dat in dit geurig groen,
 
De Landman pleeg zyn beê te doen,
 
Aan Ceres Altaaren,
 
Om weelderig' airen.
 
Dat Bacchus op het druivefeest,
 
Hier dikmaals is verheugd geweest.
 
Ik smelt van druk!
 
Om 't ongeluk,
 
Dat zy my verlaaten,
 
En schuwen, en haaten.
Mercurius.
 
Jupyn bewoogen,
 
Zend my uit den hoogen,
 
Om, zoo het mooglyk is,
 
Weêr een verbintenis,
[pagina 8]
[p. 8]
 
Met u en de andere op te rechten,
 
En alle twist, en haat te slechten.
Iris.
 
Zo zond ook Juno my aan u,
 
Terwyl zy nu
 
De trouw weêr wil doen leeven,
 
En u uw luister geeven.
 
'k Zal uit haar naam met Ceres spreeken,
 
En licht haar haat, en gramschap breeken.
Mercurius.
 
Het zoet van Herses minnevlam,
 
Die door uw gloed aan 't blaaken quam,
 
Verplicht my, om altyd
 
Te toonen lust, en vlyt,
 
Wanneer'er zaaken
 
Uw eer, of welstand raaken.
 
Ik zal by Bacchus..... maar ik hoor,
 
Van ver den stoet
 
Die hem begroet,
 
Zyn blye Satyrs danszen voor.
 
Hoor hoe ze tieren!
 
Zie hoe ze zwieren!
 
Wyl ieder waggelende tred,
 
Een blyk van zyn bevelen zet.
 
De fluit, schalmey, en bom,
 
De Ruispyp, en de trom
 
Vervullen 't dal alom
 
Met klank en wederklankken,
 
Hoor hoe zy hem bedankken,
 
Bekranst met wyngaardrankken.
[pagina 9]
[p. 9]
Cupido.
 
Haaten deeze goden u
 
Werd men voor de liefde schuw
 
Zoo moet alles wêer vergaan,
 
Tot een mengklomp overslaan,
 
Smoor uw druk, ga uw schoon gezicht verbergen
 
Tot men u om uw byzyn wêer kom vergen.
 
Haat Inachus die u haat
 
Wil niet bezwyken!
 
Doe Ceres ook blyken,
 
Dat haar gramschap u niet eens ter herten gaat.
Iris, tegen Venus.
 
Vertrek, en keer zoo schoon gesiert,
 
Als gy op Paphos word geviert.
Venus.
 
Ik volg uw raad.
Venus met Cupido, Hymen en Comus en Minnegoden binnen.

Vierde tooneel.

Mercurius, Iris.
Mercurius.
 
Kom Iris, laat
 
Ons van ter zy op alles merken,
 
Om, volgens 's Hemels wil, wat goeds te werken.
Mercurius en Iris verschuilen zich elk aan een zy van het Tooneel.
[pagina 10]
[p. 10]

Vyfde tooneel.

Bacchus verschynt, zittende op een waagen, voortgetrokken van Indianen, omringt van Satyrs, Bacchanten, Menaden, Dryaden. Achter hem komt Sylenus, Botrys, en ander gevolg.
Bacchus.
 
Dat nu het oost myn magt getuig,
 
De druif hier om den olm zich buig,
 
Dat boomen, en velden
 
Myn zegening melden!
Hier veranderd het boschtooneel in Wynstokken, en Wyngaardprielen.
 
Zatte Satyrs dat uw geest,
 
Zich verheug' op Libers feest,
 
Zich verzaade in lekk're vochten,
 
Uitgedrukt in kop, en schaal:
 
Toont de kracht van myn onthaal,
 
Huppelt wringt uw lyf in bochten.
Dans van Satyrs.
 
Na den Dans zingt
Eene der Bacchanten.
 
Op Menaden, op Bacchanten!
 
Wilt uw groene veldhut planten,
 
Daar de lommer der olyf,
 
Dekt Inacchus gladde lyf.
 
Op Menaden;
 
Op Dryaden,
 
Op al wat in bosschen woont,
 
Bromius, of Ceres kroont.
[pagina 11]
[p. 11]
Rey van Bacchanten, en Menaden.
 
Stut geen klank, zingt hem dank!
 
Op Menaden,
 
Op dryaden,
 
Op al wat in bosschen woont!
 
Bromius of Ceres kroont.
Sylenus.
 
Daar wy Liber zien verschynen,
 
Leeft terstond,
 
Lucht, en grond,
 
Laat nu Venus zuchten, quynen,
 
En verteeren, daar de wyn,
 
Ons bevryd van minnepyn.
Tweede der Bacchanten alleen.
 
Iö Evan groote Vader!
 
Iö Evan uit uw Ader
 
Vloed dat Zielverquikkend nat,
 
Daar geen druk, of ramp op vat.
 
Liber, Bromius, Inacchus!
 
Evöe, Iäcchus, Bacchus,
 
Zoon van Semele gebaard,
 
Gy zyt eer en offer waard.
Rey van alle.
 
Dat Jupyn ons aan kom schouwen!
 
Daar wy 't Hooge feest gaan houwen.
Eene der Menaden.
 
Vry van onrust, en 't geweld,
 
Daar de liefde elks hert mêe queld,
 
Dat zich naar haar wetten steld,
[pagina 12]
[p. 12]
 
Vry van kommer, en verdriet;
 
Is het leeven,
 
Ons gegeeven,
 
Door den gever van den Wyn,
 
Laat ons hem dan dankbaar zyn!
 
Nu men deeze vreugd geniet.
Deze der Menaden nevens de 2de der Bacchanten.
 
Klagen, hoopen, smeeken, vreezen,
 
Is het lot,
 
Van oprecht verlieft te weezen.
 
Venus spot,
 
Met haar slaaven, en slavinnen;
 
Die dan op elkander winnen,
 
Als z'elkaar doen derven
 
Lust en rust,
 
Tot des eens of anders sterven.
Eerste der Menaden.
 
Weg dan liefde, en minnepyn,
 
Laat de klaare wyn;
 
Laat de gloed, en glans der drup'len,
 
Die in 't kristallyn
 
Spelen, springen, schuimen, hup'len,
 
Dryven, dringen uyt ons hert,
 
Alle zotte minnesmert.
Een uyt het gevolg van Bacchus, houdende een drinkvat in de hand.
 
Syleen!
 
Hier is alle smaak by een.
 
Dit 's de nektar, daar de goden,
[pagina 13]
[p. 13]
 
Elk op nooden;
 
Dit 's de rechte Hyppocreên,
 
Daar poëten,
 
Zoo veel door te zwetzen weeten.
 
Hier in zit Democritus,
 
Hier in zit Heraclitus,
 
Plato en Hippocrates,
 
Seneca, en Bartholus,
 
Geeven hier door les op les,
 
Eer dan Vader Bacchus dus.
by drinkt.
Sylenus mede gedronken hebbende.
 
Al die niet meugen,
 
ô! vrolyke god,
 
Die lekkere Teugen,
 
Zyn suffend, of zot.
 
Uw kannen te leegen,
 
Uw glazen te veegen
 
Is 't eenige goed,
 
Is 't eenige zoet.
 
ô! Botrys wil Bacchus met danssen Begroeten,
 
Ik kan, ik kan niet mêer staan op myn voeten,

Zesde tooneel.

Dans van Botrys, dronke zynde.
Na den dans verschynt Mercurius by de voorgaande.

Sevende tooneel.

Mercurius.
 
Dat Zon, en dau den Wyngaard zegen,
 
En Bacchus alle vreugd bejegen!
[pagina 14]
[p. 14]
Bacchus.
 
Heb dank Mercuur.
Mercurius.
 
Dit vrolyk uur,
 
Dit weeldrig woud,
 
Daar zich de blydschap zelve onthoud,
 
Is recht bequaam,
 
Om aangenaam,
 
Den boodschap u te zeggen,
 
Die my Jupyn beval u voor te leggen.
Bacchus.
 
Vertrekt myn reyen,
 
Tot ik u roep om my te rug te leyen.
Al het gevolg van Bacchus, nevens de Satyrs, Botrys, en Sylenus vertrekken.

Achste tooneel.

Mercurius, Bacchus.
Bacchus vervolgt.
 
Wat wil de vader van zyn zoon?
 
Hy wederstond nooit zyn geboôn.
Mercurius.
 
Dat hy met Paphos Koningin,
 
Een nieuwe vrindschap weêr begin.
[pagina 15]
[p. 15]
 
De liefde doe weêr leeven,
 
Wien 't leeven wil begeeven.
 
Die dwaalende in den rouw,
 
Doed sterven vreugd en Trouw.
Bacchus.
 
Gedenkt Jupyn myn vader niet,
 
Hoe Semele het leeven liet?
 
Kon Venus 't vuur niet smooren,
 
Ach! ging zy niet door haar verlooren!
Mercurius.
 
Haar eyd'le wensch; niet Venus gloed,
 
De blixem; niet Jupyns onthaalen.
 
Deed haar zoo duur haar min betaalen,
 
Maar denk! hoe wierd dien schaâ geboet.
 
Jupyn heeft u voldragen;
 
Gebaard, ter min besteed,
 
Wil toch geen wêerstand waagen!
 
Daar gy zyn wil nu weet.
Bacchus.
 
Deed ik wel eer op woeste baaren,
 
Het zee volk myn gezach ervaren;
 
Kon ik die myne magt,
 
En feesten heeft belacht,
 
In vuile dieren verkeeren!
 
Venus zal zelf my ongewrooken, niet onteeren.
Mercurius.
 
Ay! zie met welk een welbehaagen
 
Voert Ceres Iris op haar waagen.
 
De Landman vol eenvoudigheid,
 
Zyn offer aan haar voeten leid,
[pagina 16]
[p. 16]
 
Laat ons uit deeze groente zien,
 
Hoe zy haar dank en ootmoed biên.
Bacchus.
 
Dat al wat ik hier Teelde aanstonds verdwyn!
 
Ik wil niet dat zy merk dat wy hier zyn.
Bacchus en Mercurius zich ter zyde begeevende, veranderd het Tooneel in zyn eerste gedaante.

Negende tooneel.

Na, en onder maatgespel verschynt Ceres op een waagen versierd met landbouwtuig, Koorenairen, en Bloemen. Zy werd getrokken en omringt van landlieden, zoo mans als vrouwen, en boschnimphen, by haar zit Iris, voor haar gaan kinderkens dragende een bekranst Altaar, en offergiften.
Ceres.
 
Gy die 't gewoel van Hof, en stad ontvlied,
 
En stille vreugd, en vrede op 't land geniet,
 
Daar voog'lezang 't musiek verstrekt,
 
Dat met den dag den slaaper wekt,
 
Reist! reist! terwyl ik 't veld ga groeten,
 
Die al uw arbeid wil verzoeten.
 
Wat leed kan toch u landman quellen,
 
Als ik den kooren air doe zwellen.
 
Het vêe en veld,
 
Door my werd teeld, en groey besteld?
 
Geen storm, of kryg den lust,
 
Op 't vette land ontrust.
[pagina 17]
[p. 17]
Gevolg van Ceres.
 
ô! Ceres behoedster,
 
En eenige voedster
 
Van al onze vreugd,
 
En tierige jeugd.
 
Zie hoe wel wy alles meenen,
 
Op ô! Landliên rept uw beenen.
Dans van Landlieden.
Een van de Landmannen.
 
Volgen wy de Veldgodin!
 
Spyt de Moeder van de Min,
 
Wy zyn ontslagen
 
Van pyn, en klagen,
 
Van al 't zuchten,
 
Ongenuchten
 
Staat nu stom,
 
Vryheid,
 
Blyheid,
 
Keert weêrom.
Onder, en na eenig tusschenspel, werd een Offerhande aan Ceres gedaan.
Ceres.
 
'k Ontsang deeze eerste vrugt van 't veld,
 
Dees melk op myn Altaar gesteld,
 
Dees kom,
 
Met gom,
 
En bloed der dieren,
 
Komt jaarlyks vieren
 
De vruchtb're Moeder, en haar kroost.
 
Der Landliên heul, en troost.
[pagina 18]
[p. 18]
 
Uw plechtigheid heeft my voldaan,
 
Verwagt my in de gindze Laan.
Al het gevolg van Ceres vertrekt.

Tiende tooneel.

Ceres, Iris.
Ceres.
 
Durft Iris my die vriendschap vergen;
 
't Verzoek van Juno noem ik tergen.
 
Vergeet zy 't leed, en al 't verdriet,
 
Door Venus haat geschied;
 
Ik niet.
Iris.
 
Voldoe myn beê, ay! zyt vernoegd,
 
Terwyl 't uw wysheid voegd.
Ceres.
 
Wiens gloed, en schicht,
 
Staag onrust sticht,
 
Boelagie wekt,
 
Een Toorts verstrekt,
 
Die 't hert verbrand,
 
't Gemoed vermand,
 
Die list, en logen leert,
 
Werd nooit van my geëert.
Iris.
 
Vergeet uw leet.
Ceres.
 
Myn Kind te schaaken!
 
ô! wat spyt,
[pagina 19]
[p. 19]
 
Ik ben haar quyt,
 
Die my dikmaals kon vermaaken.
 
Cyane die naar wou helpen,
 
Dorst de roover overstelpen,
 
En verkeeren in een vloed,
 
Die voor eeuwig vloeien moet,
 
Als de traanen die zy schreide.
 
Toen hy haar ter hel in leide.
Iris.
 
Juno ziet geen vlam opvaaren,
 
Van trouw Altaaren.
 
Zy eischt, dat gy om haar op Jupiters gebod,
 
Vereent met Venus, en u leed wyt aan het lot.
Ceres.
 
ô! Noodlot voor wiens onbedwingbaare armen
 
Noch mensch, noch God,
 
Zich kan verweeren, noch beschermen,
 
Zoo uw gebod
 
My doemde 't leet te smaaken,
 
't Geen ik gevoelde in 't schaaken
 
Van Proserpyn,
 
Zal ik te vreede zyn;
 
Maar sta dan ook ten minsten toe.
 
Dat ik myn wraak, aan Venus, en haar kind voldoe

Elfde tooneel.

Mercurius, en Bacchus, komen by Ceres en Iris
Mercurius.
 
Wy hebben schoone landgodin,
 
Uw klachten aangehoord,
 
Ay! wees toch niet verstoord!
 
Voldoe des Hemels Koningin!
Veldgewas en vrolyke &C. werd door Ceres gezongen.
[pagina 20]
[p. 20]
 
Voldoe Jupyn,
 
Wil vrolyk zyn,
 
Een zaak, door 't lot geschied,
 
Hersteld toch gramschap niet.
 
Veldgewas, en vrolyke airen,
 
In de schuuren te vergaaren,
 
Beemd, en boom, en huis, en stal
 
Vol te vinden, overal,
 
Zal de menschen meêr vernoegen,
 
Als van minnebrand te zwoegen,
 
Daar men door een felle vonk
 
Van een minnelyke lonk,
 
Aangestooken. 't Hert moet winnen,
 
Van die zelf dien drift niet minnen,
 
Of moet quynen tot zyn graf,
 
Is dan liefde vreugd, of straf?
Iris, en Mercurius.
 
Laat ons met geen droeve maaren
 
Wederom te rugge vaaren.
Bacchus.
 
'k Durf myn vader niet weêrstreeven,
 
'k Wil geen stof aan Juno geeven,
 
Tot misnoegen, wrok of haat,
 
Twist is, zelf by Goden, quaad.
Mercurius, en Iris.
 
Zou de voeder van de blydschap
 
Zou de queeker van de lust
 
Langer leeven ongerust,
 
En vermaakt zyn met Partyschap?
 
Kom dan, kom ook Ceres kom
[pagina 21]
[p. 21]
 
Heet de Min weêr wellekom.
Ceres.
 
'k wil dat Venus eerst beken,
 
Dat ik hoog beledigt ben.
 
Dat zy voel, wanneer wy wyken,
 
Liefde eerlang den vlag moet stryken.
 
Dat zy. .... Maar de lucht
 
Leeft van zoet gerucht.
Iris.
 
Al de wolken die hier zweeven
 
Geeven
 
Geur, en gloed, wyl 't pluimgediert,
 
Voor, en om den Zetel zwiert.
Ceres.
 
Komt herwaards aan wil my geleien
 
Komt myn reyen!
Bacchus.
 
Wilt gy scheyen,
 
Zoo zal ik haar niet verbeien.
Mercurius tracht vergeefs Bacchus, Iris, Ceres op te houden.
 
Blyf, laat ons uw vrede maaken,
 
Waar na goôn en menschen haaken,
 
Sta toch stil.
 
Doe myn wil;
 
Wees toch niet te zeer verbolgen,
 
Wil Jupyns beveelen volgen.
Alle binnen.
[pagina 22]
[p. 22]

Twaalefde tooneel.

Venus versiert met roozenhoed, en riem, daald onder maatgespel, omringt van Cupido, Minnegoden, Duiven, Musschen, en Zwaanen, in een Wolk op 't aardryk.
Venus.
 
Helaas! nu is myn hoop verlooren!
 
Men vlucht daar ik verschyn,
 
ô! schand! ô! weê! ô pyn.
 
Wat moet ik lyden! zien en hooten!
 
Wat baat my riem, en roozenhoed,
 
En in een glans van ster, en straalen,
 
Op 't quynende aardryk neêr te daalen!
 
Daar ik uw byzyn missen moet,
 
ô! god die tweemaal zyt gebaard,
 
En u godin van vruchtbaare aard.
Cupido.
 
Gaan Satyrs nu schuilen
 
In holen, en kuilen,
 
Wanneer de Min
 
Treed boschwaards in?
 
Zy pleegen te schuilen,
 
In holen, en kuilen,
 
Wanneer de Min,
 
Hen hun vrindin,
 
Of minnejagt liet schuilen,
 
In holen, en in kuilen.
[pagina 23]
[p. 23]

Dertiende tooneel.

Mercurius, en Iris, met Bacchus, en Ceres, nevens hun gevolg wederom uitkomende, staande Venus by de wolken.
Mercurius tegen Bacchus.
 
Begroet elkander.
Iris tegen Ceres.
 
't Moet geschiên.
Venus.
 
Mag ik myn vrinden weder zien!
 
Godheên, die voorhêen, ons teder
 
Hebt bemint,
 
Hebt bezint.
 
Toon ons d'oude vrindschap weder.
 
'k Voel de minnebrand verdooven,
 
Wanneer gy my wilt van uw byzyn berooyen.
 
Maar ach! wat daad verschoont de liefde niet,
 
Die weeld'rig niet als op 't beminde ziet.
 
Ik weet waar om gy zucht;
 
Ik weet uw ongenucht,
 
't Is niet myn schuld,
 
Hebt geduld,
 
Tot gy 't zelf eens hooren zult.
Ceres.
 
Myn dochter riep toen zy verzonk....
Venus.
 
Gedenk, wie zy haar liefde schonk?
 
Geen laag geboorn' of sterflyk held,
 
Dwong haar met vuurig mingeweld,
[pagina 24]
[p. 24]
 
Maar hy die met zyn yz're staf,
 
All' afgeleefde kan regeeren,
 
Gelukkig maakt, of doemt ter straf,
 
En eeuwig ziet zyn ryk vermêeren.
 
Noch schaakte hy de schoone niet,
 
Als om voor gemaalin te houwen.
 
Staak toch uw klachten en verdriet,
 
En wil myn byzyn niet meêr schouwen!
 
Uw dochter wierd toen van princes,
 
Een magtige godes.
 
Ay dat zy Plutoos vlam dan lesch!
Ceres.
 
Mars dreigd altyd myn oegsten,
 
Te schenden, en verwoesten.
Venus.
 
Ik zal'er voorzyn wees te vreên,
 
Ik zal hem straks gaan tegen treên,
 
Hy zal, verdagvaard,
 
Alhier ter stêe,
 
Zyn slagzwaard
 
Wel houden in schêe.
Een uit het gevolg van Bacchus.
 
'k Wed Ceres zoo veel dorst niet heeft, als toen
 
z'om Proserpyn liep dwaalen,
 
't Schynd Bacchus nu dien haast niet heeft, die hem
 
deed Thescus bruid onthaalen,
 
Met alle minlykheid.
 
Maar best den vinger op de mond geleid,
 
'k Heb geen lust in een Haagdis te verkeeren,
 
Noch om 't zwemmen als een Dolphyn te leeren,
[pagina 25]
[p. 25]
 
Of al 't water moest ook zyn,
 
Veranderd in wyn.
Mercurius, en Iris, een weinig ter zyden.
 
‘'t Zal gaan, zy beginnen,
 
‘Elkaar weêr te minnen.
Bacchus.
 
Myn moeder is door uw gedood,
 
Gy moest haar toen zy....
Venus.
 
Zy genoot
 
De omhelzing van Jupyn,
 
Noch konze niet te vrede zyn,
 
Voor dat hy haar in vuur quam naaken,
 
Geen beê kon hen hier vry van maaken,
 
Des moest Jupyn dit weig'ren, of,
 
Zyn lief verteeren zien tot stof.
 
Geen liefde, maar die dwang,
 
Veroorzaakt' ons haar ondergang.
 
Gedenk, gedenk ô! Liber hier tegen,
 
Wat heb je al zoet, wat al vreugd verkregen!
 
Erigone viel door my in uw schoot,
 
Toen gy u in een druive bos besloot
 
De schoone Ariadne viel Bacchus te beurt,
 
Wat heb je bemint, wat heb je gekeurt,
 
En niet verkregen?
 
Laat Bacchus dan Venus verlegen?
Mercurius.
 
Godheên, goedheên voor de menschen,
 
Kom voldoed elkanders wenschen,
 
Weest verheugd,
[pagina 26]
[p. 26]
 
Wekt weêr vreugd,
 
Daar al d'aard door leeven moet,
 
Koesterd weeld' en minnegloed,
Iris.
 
Zoo zal 's Hemels Koningin,
 
Haar bodin,
 
Bly onthaalen,
 
In haar zaalen.
Bacchus.
 
't Is laag genoeg gewrokt.
Ceres.
 
Haar weezen elk tot vrindschap lokt.
Een uit het Gevolg van Ceres.
 
Laat de Liefde weder bloeijen,
 
Laat ze groeijen,
 
Ons verquikken, als men laat,
 
En vermoeid van 't bouwland gaat.
 
En by hekken, heggen, stallen,
 
Graag blyft praaten, kussen, mallen,
 
En elk graag zyn liefje meld,
 
Hoe zyn hertje al is gesteld.
De 4. eerste verssen werden herhaelt door de Rey van Ceres.
Sylenus.
 
A! 't krakeelen ‘ Moet verveelen,
 
ô! dit is maar tydverzuim,
 
'k Had wel ruim
 
Drypaar stoopjes kunnen likken,
 
ô! men zou van dorst hier stikken,
 
Maak je reê,
 
Tot de vreê,
[pagina 27]
[p. 27]
 
Al 't krakeelen ‘ Moet verveelen.
Mercurius.
 
Maar zacht, het aardryk lilt,
 
Wie of het breekt, en tilt?

Veertiende tooneel.

Megere by de voorgaande van onderen opkomende, nevens eenige der Razernyen.
Megere.
 
Myn oog kan niet verdragen,
 
Het licht zoo hoog aan 't dagen.
 
Hier pleeg ik dag op dag,
 
Te toonen, wat de twist vermag,
 
Men waant my hier tê zyn
 
Bodin van Proserpyn,
 
Maar neen, Megere leeft,
 
Als zy maar liefde, en eenigheid weêrstreeft.
 
Heeft om't geven van een gouwe vrugt,
 
Gantsch Griekenland, en Azie gezucht.
 
Deeze twist zal al bederven,
 
Wat van leeven weet, of sterven.
 
Waar vind ik Ceres? waar Inachus?
Bacchus, en Ceres te zaamen.
 
Verzink voor Ceres, en voor Bacchus,
 
Zy zyn uw haat'lyk byzyn moê!
Mercurius.
 
'k Bezweer u by die Slangeroe,
 
Vertraag niet, zink terstond weêr neder,
 
En keer in eeuwigheid niet weder.
Megere verzinkt, en de Razernyen vertrekken.
[pagina 28]
[p. 28]

Vyftiende tooneel.

Mercurius, en Iris tegen Venus.
 
Dit 's ô! schoone Vrouw
 
't Eynd van al uw rouw.
 
Liefde moet
 
Door haar gloed
 
Triumpheeren,
 
En regeren,
 
Spyt de nyd,
 
Voor altyd.
Bacchus.
 
Strooit nu bladen, druiven, bloemen,
 
Drenkt met appeldrank, en wyn,
 
De aarde daar wy vrolyk zyn,
 
En vereenigt Venus roemen.
Eene der Bacchanten.
 
Schud de Tirssen, schud de Lanszen,
 
Satyrs wilt van vreugde danszen,
 
Zoekt by heggen, en by haagen,
 
Bosch- Rivier- en Veldgodin,
 
Tot vernoeging van uw Min,
 
Twist is uit het veld geslagen,
Deeze bovengezongene woorden werden herhaald door een Rey van Bacchanten, en Menaden.
Ceres.
 
Kom eenvoudig Landzaat kom,
 
Sta niet stom.
 
Heet de Liefde wellekom!
 
't Vermoogen dat de ziel bekoord,
[pagina 29]
[p. 29]
 
Wie blyft verstoord,
 
Die in de geurige waaszem
 
Van haar heigenden aaszem,
 
Onder 't gloeien van die blinkende oogen.
 
Gevoeld naar min'lyk vermogen.
Een uit het gevolg van Ceres.
 
Wie moet
 
Den gloed
 
Vol wondere krachten,
 
Van Venus niet achten?
 
Wy zingen altyd
 
Megere ten spyt,
 
Wie moet
 
Den gloed
 
Vol wondere krachten,
 
Van Venus niet achten!
Deeze zang werd herhaald door 't gevolg van Ceres.
Mercurius.
 
'k Zag op Ida twist beginnen.
 
Nu de Tweedragd overwinnen.
Cupido.
 
Dat Cestus nu weêr straalen geef!
Ceres.
 
De Roos weêr op uw hair herleef,
 
De Duif met minzaam trekkebekken,
 
De lust tot lieven op ga wekken!
 
'k Wil ô! blye Citharè,
 
Altyd meê
 
Zingen om uw Altaar steê.
 
Als gy pleegd om 't myn te doen
[pagina 30]
[p. 30]
 
in het groen.
 
'K wil het vrolyk menschdom voên,
 
En als Bacchus leeven geeven,
 
Om de Liefde te doen leeven.
Bacchus.
 
Wil musch en zwaan,
 
Nu wederslaan
 
In uw gareelen.
Iris.
 
ô! Citharè
 
Vergeet uw wee!
 
Vang aan te queelen,
 
Te lacchen en te streelen.
 
Ik zal aan Juno dit met vreugd vertellen.
Mercurius.
 
Jupyn niet lang my om 't verhaal te van d'uitslag te quellen.
 
Maar wyl dees wolk verdwynd
 
Verschynt
 
Een nieuwe glans,
 
Wat godheid daald van 's hemels trans.
De Wolk daar Venus mede nedergedaalt is verdwynende ziet men Iupiter, en Iuno tredende uit een blinkenden Hemel.

Sestiende tooneel.

Mercurius vervolgt.
 
't Is der Goden Koning,
 
't Is Jupyn.
 
juno laat haar wooning
 
Om te zyn,
 
Daar zy 't vuur van twist siet smooren,
 
Laat ons hun bevelen hooren.
Jupiter.
 
Gy godhêen, die my kent voor opperhoofd
[pagina 31]
[p. 31]
 
Nu gy gehoorzaam zyt aan myn geboden,
 
En uwen Zegening aan d'aard belooft,
 
Zal dag op dag de weelde en lust u nooden,
 
Op 't ziele zoet,
 
't Geen vrindschap voed.
 
Dat uw vereeniging dan eeuwig duur!
 
Daar de altydteelende natuur,
 
Die leevens gloed,
 
Door blaaken moet.
Juno.
 
Dat uwe gloed
 
Op myn altaaren wêerschyn geef.
 
En Trouw, en vreugd in ieders hert herleef!
Jupiter, en Juno te zaamen.
 
Treed vernoegd in 's Hemels zaalen.
 
Daar men u zal blyd' onthaalen.
 
By al 't hooge godendom
 
Venus Ceres, Bacchus kom.
 
Leef, en zweef.
 
Vol jeugd
 
Vol vreugd!
 
Zing nu elk uw blydschap zing!
 
Zaamen uw vereeniging.
Ceres.
 
Dat de vrindschap eeuwig duur.
 
Daar natuur,
 
Daar 't heel al is aangelegen,
 
Laat ons vreugd, en vryheid pleegen,
 
Nu wy weer vereenigt zyn
 
En door Juno, en Jupyn.
Dit werd herhaald door Ceres, Bacchus en Venus.
[pagina 32]
[p. 32]
Venus.
 
'k Zie dit dal reeds bloeyen, en bloozen.
 
Mirten, palmen roozen
 
Dekken d'aard, wyl 't pluimgediert,
 
Minnedeuntjes tiere liert.
 
Danst myn zoonen,
 
wilt nu toonen,
 
Dat myn vreugd,
 
U verheugd.
 
Spant uw boogen,
 
Treft wêer herten
 
Gaat wêer tarten,
 
Al wat leeft,
 
Moeder heeft
 
weêr vermogen.

Zeventiende tooneel.

Hier op verschynen Cupido, Hymen. 4 minnaars.
Na deeze gedanst hebben werd door at die op het Tooneel zyn gezongen.
 
Nu mag d'aarde vrolyk weezen
 
Zonder voor de twist te vreezen,
 
wyl de vader van de wyn,
 
En de vrugtb're veldgodin,
 
Met de moeder van de min,
 
Voor altyd vereenigt zyn.
Onder het herhaalen van deeze zang, werd een dans gemengt, en de gordyn geslooten.
[pagina 33]
[p. 33]
Geeyndigt zynde de tusschen-maaten der speeltuigen, vervolgt
Ceres.
 
Denkt niet myn deugd'lyke onderzaaten,
 
Dat wy geneugte en vrindschap haaten,
 
ô! Neen, 'k haat Venus, door wiens snood beleid
 
Lichtvaardigheid,
 
En dertelheid,
 
Op 't aard'ryk is verspreid;
 
Die eerst den menschen in gedachten bragt,
 
Dat Jupiter om d'eeden van de Minnaars lacht.
Een der Landlieden.
 
Hoe zelden zietmen bedyen,
 
Met oprecht, en trouw te vryen!
 
't Schynt dat het vrouwelyk gemoed,
 
Door beloften, en linkze streeken,
 
Meêr dan door oprechte gloed,
 
Is te winnen, en te breeken.
 
Maar ô! schoone landgodin,
 
Ban niet heel en al de min,
 
't Was wel eer uw hals vrindin.
[pagina 34]
[p. 34]
 
Heeft het opperhoofd der goden,
 
U zyn min niet aangeboden,
 
Toen, hem Venus 't hert ontstak,
 
En van uwe schoonheid sprak?
Tweede der Landlieden.
 
Spreekt men noch voor Mavors boel?
 
Dat men tegenspraak,
 
Noch gewoel,
 
Om haar vrindschap maak:
 
Laat Ceres begaan,
 
Zoo zy 't zal verstaan.
Iris.
 
Ongenuchte en haat te stooren,
 
Is ieders plicht;
 
Gy zult licht.
 
Als gy Venus ziet, veel tot haar onschuld hooren.
[pagina 35]
[p. 35]
Ceres.
 
Ik ga op Jupiters verzoek een dor gewest begroeten,
 
En keer naauw wederom na 't zeeg'nen van dat land,
 
Of moet die droefheid hier helaas! helaas! ontmoeten,
 
Dat myn geliefde kind geraakte in Plutoos hand.
 
'k Raâ niemand voor Venus te spreeken,
 
Ik wil my wreeken.
 
Mag ik myn kind, van twalef, maar ses maanden zien!
 
'k Zal Venus voor eeuwig myn byzyn verbiên.
 
Zoo zal zy leeren,
 
Godinnen ontzien, en eeren.
Eerste der Landtlieden.
 
Die goden, en menschen, groot, en kleen,
 
Door haar aanloklykheên,
 
Wist te bekooren,
 
Gaat dan verlooren !
Iris.
 
Flora quynt, Hebe klaagt,
 
Ieder weent,
 
Ieder steent,
[pagina 36]
[p. 36]
 
Nu Venusstar niet daagd.
 
Maar 'k hoop voor haar een beter lot.
Eerste der Landlieden.
 
Vaarwel dan vrindelyk genot
 
Van eensgezinde wil, van herten te winnen,
 
Die wy beminnen!
 
Vaarwel dan liefde ik volg vol trouw,
 
De Hooftvoogdes van d'akkerbouw.
Ceres.
 
Men voege zich ter dienst voor my bereid,
 
Dees tegenspraak heeft my reeds al verdrooten
 
Komt feestgenooten!
 
Brengt aan de gift myn altaar toegeweit.
 
Laat in uw bede en zangen,
 
Danssen, en spel,
 
De landbouw lof ontfangen,
 
En zeg Venus vaarwel.
Hier op zingt, gaande tot den Altaar van Ceres al het


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken