Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 2 (1859)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 2
Afbeelding van De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.93 MB)

Scans (4.98 MB)

XML (0.93 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 2

(1859)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Jozef.

I.

 
De goede Jozef was bemind
 
Van alle brave menschen,
 
En Jakob zelf kon in dees zoon
 
Geen grooter deugden wenschen.
 
 
 
Van zes paar broeders was dit kind
 
Op één na 't jongst geboren;
 
En dezen zoon had Jakob zich
 
Ten lievling uitverkoren.
 
 
 
Hy groeide in deugd en godvrucht op,
 
Was zedig, ingetogen,
 
En hield in alles wat hy deed,
 
Zijn plicht, en God voor oogen.
 
 
 
Gehoorzaam was hy, zacht van aart,
 
Voor iedereen dienstvaardig,
 
En, meer dan al zijn broeders saam,
 
Zijn ouders liefde waardig.
[pagina 269]
[p. 269]
 
Uitstekend was hy door zijn schoon
 
Van de andren onderscheiden.
 
Zijn ouders leefden in dit kind:
 
Hy was de vreugd van beiden.
 
 
 
De luister van zijn braafheid blonk
 
Zijn broedren hel in de oogen;
 
Zy konden in hun nijdig hart
 
Zijn voorrang niet gedogen.
 
 
 
Nog nooit had hy een plicht verzuimd
 
Waardoor hy Jakob griefde;
 
Des schonk hy hem een kostbaar kleed,
 
Ten teeken van zijn liefde.
 
 
 
Nu steeg der broedren haat ten top;
 
Dien Jozef niet vermoedde,
 
Om dat zijn eigen argloos hart
 
Geen nijd of wangunst voedde.
 
 
 
Eens had hy 's nachts een vreemden droom,
 
Daar hy geen erg in stelde,
 
Maar dien hy gul en onbedacht
 
Zijn broederen vertelde.
 
 
 
Ik dacht, wy waren verr' van hier,
 
(Dus liet zich Jozef hooren)
 
Te zamen bezig in het veld,
 
Aan 't binden van het koren.
 
 
 
Als zich mijn schoof van de aarde hief
 
En staan bleef voor mijne oogen,
 
Terwijl uw schoven al te saam
 
Zich voor de mijne bogen.
[pagina 270]
[p. 270]
 
De jongling zweeg; maar nijd en spot
 
Was in hun oog te lezen.
 
Hoort, riepen zy, eens zal hy heer,
 
En wy zijn knechten wezen.
 
 
 
Van nu af rees hun bittre haat
 
Nog hooger dan te voren,
 
En in hun boezem had de nijd
 
Zijn wis verderf gezworen.
 
 
 
Nu zochten zy met ongeduld,
 
Maar konden niets ontdekken,
 
Waaruit men met een schijn van recht
 
Zijn braafheid kon bevlekken.
 
 
 
Een tweede droom dien Jozef had
 
En argeloos verhaalde,
 
Was oorzaak dat hun wreed gemoed
 
Zijn ondergang bepaalde.
 
 
 
Ik droomde, zei hy, dat de zon
 
Zich met de maan verneêrde,
 
En, neêrgebogen aan mijn voet,
 
My plechtiglijk vereerde.
 
 
 
Elf sterren zag ik nevens haar
 
Vernederd aan mijn voeten,
 
En met het eigenste eerbewijs
 
My als beheerscher groeten.
 
 
 
Hou op, riep Jakob ernstig uit,
 
Wat zoude ons overkomen?
 
Mijn zoon, wat beeldt uw hart zich in?
 
Wat is de zin dier droomen?
[pagina 271]
[p. 271]
 
Hoe! zoude uw moeder, zoude ik-zelf,
 
En al uw broedren, buigen,
 
Om u, als onzen Vorst en Heer,
 
Onze eerbied te betuigen!
 
 
 
Doch Jakob voelde in zijn gemoed
 
Wat deze droom mocht spellen,
 
En zag de wangunst uit het hart
 
Van 's jonglings broedren wellen.
 
 
 
Hy wilde de onmin door dien droom
 
Niet meerder op zien stijgen;
 
Daarom gebood hy hem met ernst,
 
Van zijnen droom te zwijgen;
 
 
 
Maar bad Gods raadsbesluiten aan
 
In stilte en vol vertrouwen,
 
En hoopte, in dees zijn lievling eens
 
Een gunstling Gods te aanschouwen!
II.
 
Nog naauw was Jozef zestien jaar,
 
Toen hem zijn vader zeide
 
Dat hy naar Sichem trekken zou,
 
Waar zijne kudde weidde.
 
 
 
Uw broeders, sprak hy, trokken heen
 
Om 't wollig vee te drijven,
 
En nog zijn zy niet weêrgekeerd;
 
Ik weet niet waar zy blijven.
[pagina 272]
[p. 272]
 
Vertrek, mijn zoon, vertrek in vreê,
 
En breng hun mijnen zegen.
 
Gods Engel moge uw leidsman zijn;
 
Hy veilig' u de wegen!
 
 
 
Nu reisde Jozef heen, met spoed,
 
En vond, na lang te dwalen,
 
Zijn broedren by de lammrenkooi,
 
In Dothans vruchtbre dalen,
 
 
 
Met blijdschap kreeg hy hen in 't oog,
 
En haastte om hen te naderen:
 
Ach! weinig dacht hy, dat hy viel
 
In handen van verraderen.
 
 
 
Ja, weinig dacht dit Jakob-zelf.
 
En wie, wie zou 't vermoeden,
 
Dat broeders wrok en haat en nijd
 
In hunne boezems voedden.
 
 
 
Zy zagen Jozef reeds van verr',
 
En, door hun haat gedreven,
 
Besloten zy een gruweldaad
 
Die ieders hart doet beven.
 
 
 
Ai zie, daar komt de droomer aan,
 
(Zoo riepen ze al te gader)
 
Daar nadert hy, die heer wil zijn
 
Van ons en van zijn Vader!
 
 
 
Nu spoedig hem ter dood gebracht,
 
En in een kuil gesmeten!
 
Dan zeggen wy, hy werd in 't woud
 
Van tijgers opgegeten.
[pagina 273]
[p. 273]
 
Onnooslen! als of God niet wist
 
Wat menschen doen of laten!
 
Eens komt de misdaad toch aan 't licht;
 
En 't liegen kan niet baten.
 
 
 
Doch Ruben, de oudste van hun al,
 
Ontroerde van hun woorden,
 
En sprak: wat gruwel zou het zijn,
 
Indien wy hem vermoordden!
 
 
 
ô Laten wy met 's broeders bloed
 
De handen niet bevlekken:
 
Want, hoe gy ook die daad verborgt,
 
Het zou zich toch ontdekken.
 
 
 
Maar zie hier juist een put naby:
 
Laat hier hem nederzinken:
 
Dan sterft hy toch van hongersnood,
 
Of zal er in verdrinken.
 
 
 
De goede Ruben zeî dit slechts
 
Tot redding van zijn broeder:
 
Want, dacht hy, vindt mijn raad gehoor,
 
Dan ben ik zijn behoeder!
 
 
 
Dan keere ik weder naar dit oord
 
Als de andren het begeven,
 
En red, nog eer de schemer daalt,
 
Des armen Jozefs leven!
 
 
 
Gelukkig volgden zy dien raad;
 
En, zonder iets te schroomen,
 
Was Jozef in dit oogenblik
 
Blijmoedig aangekomen.
[pagina 274]
[p. 274]
 
Hy sprak zijn broeders minzaam aan,
 
En reikte hun de handen;
 
Maar zie, de wreedaarts grepen hem,
 
En knelden hem in banden.
 
 
 
Ze ontnamen hem zijn prachtig kleed,
 
En hoorden naar geen kermen;
 
En, wat hy weenend bidden mocht,
 
Zy toonden geen ontfermen.
 
 
 
Ach! (riep hy) wat misdeed ik u,
 
Waar - waarom moet ik sterven? -
 
Waar - waarom in dien donkren kuil
 
Door u mijn leven derven? -
 
 
 
Maar al zijn smeeken was om niet;
 
In hun versteende harten
 
Verheugden zy zich in zijn angst,
 
En spotten met zijn smarten.
 
 
 
Zy lieten nu d'onnoozlen knaap
 
In deze diepte neder,
 
En keerden blij en wel te vreên
 
Naar hunne kudde weder.
III.
 
Doch, Ruben, die van Jozefs hoofd
 
Het onheil af wou weeren,
 
Dacht, spoedig, langs een andren weg
 
Tot hem terug te keeren.
[pagina 275]
[p. 275]
 
Helaas! den droeven jongling stond
 
De wreedste dood te wachten:
 
Want nutloos was zijn bang geschrei
 
En ongehoorde klachten!
 
 
 
Toch hoopte hy met vasten moed
 
Het daglicht weêr te aanschouwen,
 
En dacht dat God hem redden zou:
 
Want onschuld geeft vertrouwen.
 
 
 
Intusschen was het naberouw,
 
Vermengd met duizend vreezen
 
Dat eens hun misdaad wierde ontdekt,
 
In Judaas hart gerezen.
 
 
 
Juist zag hy reizigers van verr'
 
Den weg naar Dothan rijden;
 
En dacht een gunstig middel uit
 
Om Jozef te bevrijden.
 
 
 
Mijn broeders, sprak hy, Jozefs dood
 
Bezwaart my 't bang geweten:
 
Ik voel my door die euveldaad
 
Mijn hart van één gereten.
 
 
 
Die droomer, ik beken het u,
 
Verdient dat wy hem haten;
 
Maar vreezen wy, dat God zijn dood
 
Niet ongestraft zal laten!
 
 
 
Al kwam die misdaad nooit aan 't licht,
 
Toch drukt zy ons op 't harte;
 
En zeker baart zy, vroeg of laat,
 
Des wroegens bittre smarte!
[pagina 276]
[p. 276]
 
Nog kunnen we ons van hem ontdoen,
 
Zie hier een middel open!
 
Ginds zie ik koopliên op den weg;
 
Komt! dat wy hem verkoopen.
 
 
 
Dit stonden zy eenparig toe.
 
Geen tijd wierd meer verloren;
 
En Jozef werd van hunnen haat
 
Een ander lot beschoren.
 
 
 
Ras werd hy uit den kuil verlost
 
Waarin hy lag begraven,
 
En werd den reizigers verkocht,
 
Die handelden in slaven.
 
 
 
Inmiddels keerde Ruben weêr
 
Langs afgelegen paden,
 
Steeds vreezend, dat zijn broederen
 
Zijn oogmerk mochten raden.
 
 
 
Vol hoop genaakte hy den kuil,
 
En boog zich neêr op de aarde,
 
Maar schrikte, toen hy nederzag
 
En Jozef niet ontwaarde.
 
 
 
Hy riep hem; maar de put-alleen
 
Gaf weêrklank op zijn woorden.
 
Toen dacht hy: Ach! hy werd verlost,
 
Alleen om hem te moorden.
 
 
 
Van droefheid was hy radeloos,
 
En spoedde jammrend henen
 
En riep zijn broedren toe, van verr',
 
Met hartverscheurend weenen.
[pagina 277]
[p. 277]
 
Zegt, riep hy, zegt, wreedaardigen,
 
Waar Jozef is gebleven?
 
Ik vond hem in den kuil niet meer;
 
Gy bracht hem wis om 't leven!
 
 
 
Nu hoorde Ruben al te wel
 
Wat gruwel zy bestonden,
 
En waarom hy den jongeling
 
Niet weder had gevonden.
 
 
 
Ach, nu verweet hy 't zich te laat,
 
Dat hy niet eerder spoedde,
 
En voor zoo wreed een slaverny
 
Den armen knaap behoedde!
IV.
 
Nu dachten Jakobs zonen haast
 
Naar Hebron heen te trekken,
 
En vonden zaam een middel uit
 
Om hun vergrijp te dekken.
 
 
 
Men slachtte een geit, en doopte 't kleed
 
Dat Jozef was onttogen,
 
In 't uitgestorte geitenbloed,
 
Dat schijn gaf aan hun logen.
 
 
 
Nu werd een vreemdling met dat kleed
 
Van Sichem heen gezonden,
 
Die d' ouden Jakob melden moest
 
Dat hy het had gevonden.
[pagina 278]
[p. 278]
 
De vreemdling kwam te Hebron aan,
 
Waar Jozefs vader woonde;
 
En spoedde zich naar Jakob heen,
 
Aan wien hy 't kleed vertoonde.
 
 
 
De Wreedaart sprak: Ik vond dit kleed
 
Bebloed en vol van scheuren;
 
Droeg niet uw zoon dit fraai gewaad
 
Van velerhande kleuren?
 
 
 
De grijze Jakob stond ontroerd
 
Toen hy het kleed ontwaarde,
 
En stortte met een luid geween
 
Wanhopig neêr op de aarde.
 
 
 
Ach! riep hy, Jozef leeft niet meer!
 
Mijn kind is my ontnomen!
 
Ach! zeker is hy in het woud,
 
Door tijgers omgekomen.
 
 
 
Mijn Jozef! Jozef, ô mijn zoon!
 
Nooit zult gy wederkeeren;
 
En ieder dag, zoo lang ik leef,
 
Zal mijnen rouw vermeeren!
 
 
 
Zoo treurde Jakob dag en nacht,
 
En zag zijn andre zonen
 
(Die eindlijk waren weêrgekeerd)
 
Geveinsde droefheid toonen.
 
 
 
De Valschaarts deelden Jakobs rouw,
 
Maar niet met ware smarten:
 
En weenden om huns broeders dood,
 
Met blijdschap in hun harten.
[pagina 279]
[p. 279]
 
Mijn kindren, riep de grijzaart soms,
 
Vergeefs is al uw pogen;
 
Ik zal zoo lang ik hier nog leef,
 
Mijn tranen niet meer droogen.
 
 
 
Mijn kindren! ach ik zoek geen troost.
 
Niets wensch ik dan te sterven.
 
Welhaast zult gy, door Jozefs dood,
 
Uw droeven Vader derven.
V.
 
Gedenken wy nu Jozefs lot;
 
En zien we wat gebeurde,
 
Terwijl de vader om zijn dood
 
Nog onvertroostbaar treurde!
 
 
 
De jongling werd op nieuw verkocht
 
In afgelegen landen,
 
En raakte, door Gods albestier,
 
In beter meesters handen.
 
 
 
Het was de Hoovling Potifar,
 
De Gunstling van den Koning,
 
Die Jozef aannam in zijn gunst,
 
Zijn braafheid tot beloning.
 
 
 
Hy kreeg den trouwen Jozef lief,
 
Om 't volgen van zijn plichten;
 
En echter wist men dien aan 't Hof
 
Van ontrouw te betichten.
[pagina 280]
[p. 280]
 
De schuldelooze jongeling
 
Verloor zijns meesters achting;
 
En werd van Potifar gestraft
 
Voor plicht- en deugdbetrachting.
 
 
 
Hy werd, in spijt van zijn beklag,
 
In ketenen gesloten;
 
En, hoe hy voor zijne onschuld sprak,
 
Hy was en bleef verstoten.
 
 
 
Maar, als de brave wordt verdrukt,
 
Neemt God hem in zijn hoede:
 
En dus was Jozef in zijn lot
 
Gerust en blij te moede!
 
 
 
Zijn onschuld zegevierde in 't eind,
 
In spijt der lasterlogen;
 
En eindlijk rees hy door zijn deugd,
 
Tot aanzien en vermogen.
 
 
 
God schonk den jongling wijs beleid
 
En doorzicht boven maten,
 
Daarom werd hem 't bestier vertrouwd
 
Van al des Konings Staten.
 
 
 
Eens dreigde een zware hongersnood,
 
Dien Jozef aan zag naderen.
 
Dus liet hy, eer dat tijdstip kwam,
 
Een rijken voorraad gaderen.
 
 
 
Nu faalde 't in Egipten niet
 
Aan overvloed van koren;
 
Terwijl zich wijd en zijd in 't rond
 
Des hongers klacht deed hooren.
[pagina 281]
[p. 281]
 
Ook werd het land van Kanaän,
 
Waar de oude Jakob woonde,
 
Ten prooi van dezen hongersnood,
 
Die arm noch rijk verschoonde.
 
 
 
Men dacht, dat uit Egiptenland
 
Nog bystand was te hopen;
 
Des togen Jakobs zonen heen,
 
Om granen daar te koopen.
 
 
 
Ach, dikwijls zeiden ze onder weg,
 
Door hongersnood bevochten:
 
‘Dit hebben wy aan hem verdiend,
 
Dien wy zoo wreed verkochten.’
 
 
 
't Gebrek was nog de minste straf,
 
Hun opgelegd te dragen;
 
Maar 't pijnigen van 't zelfverwijt
 
Gaat boven alle plagen.
 
 
 
Zy hadden dag of nacht geen duur,
 
En alle tegenheden
 
Beschouwden ze als een straf van God,
 
Om 't geen ze aan Jozef deden.
 
 
 
Zoo drukt het smartlijk naberouw
 
Met onverdraagbre smarte;
 
En, denkt de booswicht straf te ontgaan,
 
Hy draagt haar toch in 't harte.
[pagina 282]
[p. 282]
VI.
 
Ras kwamen ze in Egipten aan,
 
Vol hoop en vol vertrouwen;
 
Maar dachten in een machtig prins
 
Hun broeder niet te aanschouwen.
 
 
 
Zy ijlden met geschenken heen
 
Om d' Ondervorst te groeten,
 
Maar kenden hunnen broeder niet,
 
Schoon knielende aan zijn voeten.
 
 
 
Aan Jozef waren zy niet vreemd.
 
Hy kende zijn verraders;
 
Maar dacht slechts in dit oogenblik
 
Aan 't wederzien zijns Vaders.
 
 
 
Te braaf, te deugdzaam, was zijn hart
 
Om aan hun haat te denken,
 
Ofschoon hun leven en hun dood
 
Thands afhing van zijn wenken.
 
 
 
Maar minzaam sprak hy ze allen aan
 
Toen zy voor hem verschenen,
 
En kon zich voor hunne oogen niet
 
Onthouden van te weenen.
 
 
 
Mijn broeders! riep hy eindlijk uit:
 
'k Ben Jozef! 'k ben uw broeder!
 
Hy, dien gy eens als slaaf verkocht,
 
Had de Almacht tot behoeder!
[pagina 283]
[p. 283]
 
Mijn broeders! schroomt mijn byzijn niet,
 
Maar treedt vrijmoedig nader.
 
'k Ben Jozef, en mijn ziel verlangt
 
Naar tijding van mijn Vader.
 
 
 
Ach broeders, vreest niet dat mijn hart
 
De minste wraakzucht voede;
 
Maar dankt Hem die my heeft gered,
 
En 't kwade keert ten goede!
 
 
 
Ach zegt my, leeft mijn Vader nog?
 
Meldt, meldt hem dat ik leve,
 
En God schelde u de misdaad kwijt,
 
Gelijk ik ze u vergeve!
 
 
 
Nu stortte Jozef hun aan 't hart
 
Met broederlijke liefde,
 
En dacht niet aan 't voorleden meer,
 
Hoe ook hun haat hem griefde.
 
 
 
Zijn broeders stonden sprakeloos,
 
Beschaamd door zoo veel goedheid;
 
En hy genoot in 't needrig hart
 
Des weldoens hoogste zoetheid!
 
 
 
Hy zond hen nu naar Jakob heen,
 
Van weldaân overladen
 
Door hem, dien ze in zijn vroege jeugd
 
Zoo liefdeloos verraadden.
 
 
 
De droeve grijzaart die uit rouw
 
Welhaast ten grave daalde,
 
Geloofde in 't eerst het wonder niet
 
Waarvan men hem verhaalde.
[pagina 284]
[p. 284]
 
Doch, toen hy de eergeschenken zag,
 
Door Jozef hem gezonden,
 
De buigende ezels opgelaân,
 
Die voor zijne oogen stonden,
 
 
 
Toen hield zijn bange twijfel op,
 
En dankend viel hy neder,
 
En riep: ô God! mijn Jozef leeft!
 
Ik zie hem hier nog weder!
 
 
 
Vol vreugd verliet hy ras zijn huis,
 
En toog met al zijn zonen,
 
Naar 't zegenrijk Egiptenland,
 
Waar God zijn deugd zou lonen.
 
 
 
Daar vond hy nu den lievling weêr,
 
Wiens dood hy steeds beschreidde,
 
En wiens geluk zijn' ouderdom
 
De hoogste vreugd bereidde.
 
 
 
Aanbidlijk is 't bestier van God!
 
Den braven schenkt Hy zegen;
 
En redt die op zijn hulp vertrouwt,
 
Langs de onverwachtste wegen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken