Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 2 (1859)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 2
Afbeelding van De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.93 MB)

Scans (4.98 MB)

XML (0.93 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 2

(1859)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Bartiméus de blinde.Ga naar voetnoot*
Naar Marcus. X.

 
Behoeftig, hulpeloos en blind,
 
Met armoeds schamel kleed omtogen,
 
Zat Bartiméus aan den weg
 
Ten voorwerp van het diepst meêdogen:
 
Maar, drong zijn oog geen lichtstraal in,
 
Het Eeuwig Licht doet heldre stralen,
 
Tot heerlijkheid van Gods genâ,
 
In 't duistre hart des blinden dalen.
 
 
 
Terwijl hy naar een liefdegift
 
Zijn dorre handpalm smeekend rekte,
 
En niets meer wachtte en niets meer vroeg,
 
Dan 't luttel dat tot nooddruft strekte:
 
Terwijl hem rijk en arm wellicht
 
Voorby toog zonder hulpbetooning,
 
Werd kostbrer schat hem toegebracht
 
Dan rijkaart schenken kan of koning.
 
 
 
Ja, ging hem rijk en arm voorby,
 
Onmachtig toch om hulp te bieden;
 
Hy nadert, die het licht beveelt,
 
En nacht en nevels weg doet vlieden, -
 
Hy nadert: en waar is hy ooit
 
Den lijdenden voorby getreden,
 
En sprak geen reddend machtwoord uit,
 
En schonk geen uitkomst op gebeden?
[pagina 509]
[p. 509]
 
Aan elken voetstap dien hy hoort
 
Bleef 't luistrend oor des blinden hangen,
 
Als plotsling op den Palmstadsweg
 
De kalme stilte werd vervangen
 
Door 't onverwachte volksgewoel
 
En 't dof gemurmel van de scharen
 
Die 's Heilands stap zijn nagevolgd,
 
En dringend om hem heen vergâren.
 
 
 
De droeve hoort zijn heilgen Naam;
 
Van mond tot mond herhaald met zegen,
 
En 't scheen of reeds in de enkle klank
 
Een zoete balsem is gelegen!
 
Nu riep zijn biddend hart tot God
 
In stille hoop en zielsvertrouwen:
 
‘Ach mocht mijn lang verduisterd oog
 
Den Zoon van David mede aanschouwen!’
 
 
 
ô Sloeg Hy slechts één enklen blik
 
Van verre op my verlaatne neder!
 
Voorzeker schonk Hy met dien wenk
 
Het lang beweende daglicht weder.
 
‘Ontferm u mijner, Davids Zoon!
 
(Dus riep hy uit in zielsgebeden,)
 
Ai zie my door der scharen drang
 
Verhinderd tot u toe te treden!’
 
 
 
Vergeefs bestraft hem 't ongeloof;
 
Om niet wordt hy vermaand tot zwijgen:
 
Hoe meer de wrevel zich verheft,
 
Hoe luider hy zijn klacht doet stijgen.
 
Gy, Kristen die uw Heer belijdt,
 
Zwijg meê niet, schoon men smade en laster',
 
Maar hou u in des afvals drang
 
Om 's Heilands kruishout vast en vaster!
[pagina 510]
[p. 510]
 
‘Ontferm u mijner, Davids Zoon,
 
Gy hulp en toevlucht aller armen!’
 
Dus roept hy luid en luider uit;
 
‘Ach wil u mijner toch erbarmen!’
 
Intusschen treedt de Redder toe,
 
En, aangeroepen van den droeven,
 
Zou Hy gevoelloos van hem gaan,
 
En niet tot zijn behoud vertoeven?
 
 
 
Doch, wat weêrhield den blinde thands
 
Om dringend door den volkshoop henen
 
(Gewis toch van zijn liefde en macht,)
 
Aan Jezus voet om hulp te weenen?
 
Wat vragen we? In de zonde blind,
 
Ellendig, machtloos, en verloren,
 
Wat zondaar kan tot Jezus vliên
 
Eer hy zijn roepstem hem doet hooren?
 
 
 
Hy roept u, op! heb goeden moed,’
 
Dus hoort hy eindlijk tot zich spreken,
 
En voelt zijn hoop en kracht gesterkt,
 
Geloovend reeds in 't reddingsteeken.
 
Ja, Jezus die hem tot zich riep,
 
Roept nooit dan tot behoud en zegen.
 
En, met genezing in de hand,
 
Komt Hy den kranken lijder tegen.
 
 
 
Hy riep hem! Wat behoefde er meer
 
Om 's blinden wanklen voet te schragen?
 
Hy rijst en ijlt hem in 't gemoet
 
En denkt niet om gelei' te vragen.
 
Als Jezus roept, dan strekt Hy ook
 
De hand toe om ons op te richten,
 
En voert ons tot zich door Zijn Geest
 
Die 't zoekend hart weet vóór te lichten.
[pagina 511]
[p. 511]
 
Den mantel die den blinde dekt
 
Verwerpt hy thands, als overbodig,
 
Ja, als belemrend in zijn spoed.
 
Niets heeft hy buiten Jezus noodig:
 
Een oogwenk slechts, en biddend staat
 
Timéus zoon voor 's Heilands oogen,
 
Geloovend dat Hy helpen wil,
 
En zeker van Zijn Alvermogen.
 
 
 
Gy zondaar die tot Jezus vliedt,
 
Kom tot Hem als deze arme blinde,
 
Ontbloot van al wat eigen heet!
 
Op dat uw ziel den vrede vinde!
 
Geen Farizeeusche mantel dekk'
 
Uw naaktheid voor den Hartdoorgronder,
 
Het kleed van Zijn gerechtigheid,
 
Daar schuilt men eeuwig veilig onder.
 
 
 
Ach, immers onze beste dosch
 
Heeft onäfwaschbre luipaardsvlekken,
 
ô Smeeken we om dat Hoogtijdkleed
 
Dat smet en naaktheid kan bedekken!
 
Wie niet van alles afstand doet,
 
Kom niet tot Hem om heil en leven
 
Die alles wat Hy ons verwierf
 
Om niet, en uit genâ wil geven!
 
 
 
Aandoenlijk klonk de liefdevraag
 
Van Davids Zoon den blinde in de ooren;
 
Zy laat geen zweem van twijfling toe,
 
Ja, vergewist hem van 't verhooren!
 
‘Rabboni! dat ik ziende word'!’
 
Dus andwoordt hy in 't volst vertrouwen. -
 
‘Ga heen!’ zegt de eeuwge Zondaarsvriend,
 
‘Gy zijt door uw geloof behouên.’
[pagina 512]
[p. 512]
 
Het scheppend machtwoord: ‘daar zij licht!’
 
Wrocht nogmaals licht uit stikziend donker;
 
De blinde hief het oog tot God,
 
En nimmer dankbrer loflied klonk er.
 
Wat zal hy, nu hy is gered?
 
Hy volgt den dierbren Hulpverleener,
 
En looft den Spruit van Davids huis
 
In d' aangebeden Nazarener!
 
 
 
1830.

voetnoot*
Nagelaten Gedichten, 85.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken