Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3 (1860)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
Afbeelding van De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.38 MB)

Scans (6.83 MB)

XML (1.18 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3

(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 180]
[p. 180]

Moederlijk genoegen.Ga naar voetnoot*

 
Verkwikkend valt, ô Zon, uw straal
 
Op 't nat bedaauwde veld,
 
Wanneer ge in purpren Koningspraal
 
Auroraas koets verzelt.
 
Maar meer verrukkend was, mijn Wicht,
 
Dat uur vol zaligheên,
 
Wanneer u 't eerste morgenlicht
 
Aan mijne borst bescheen!
 
 
 
Hoe eindloos streelend is 't voor 't oog,
 
Als, dwalende in de nacht,
 
Hem, die zich op zijn pad bedroog,
 
De morgen tegenlacht!
 
Maar 't haalt nog by die wellust niet,
 
Die 't Moederhart ontspruit,
 
Als zy voor 't eerst dat oogjen ziet
 
Dat hare Telg ontsluit!
 
 
 
De morgenster is minder zoet,
 
Die 't minnend paar zich toont!
 
Dat haar als Dagheraut begroet,
 
Die hunne min bekroont,
 
Dan my, ô lief beminlijk Wicht,
 
Die straal vol tooverkracht,
 
Die me uit uws Vaders fier gezicht
 
In 't uwe tegenlacht!
[pagina 181]
[p. 181]
 
Daar 'k u, ô dierbre zuigeling,
 
In mijnen arm omvat,
 
Bezit geen Vorst in d' aardschen kring
 
Een grooter, kostbrer schat!
 
Men roem de pracht van 't Morgenland,
 
Het goud van Indus kust,
 
Gy zijt me, ô tederst Liefdepand,
 
Een grooter oogenlust!
 
 
 
Die lach, die op uw lipjens speelt,
 
Herroept me uws Vaders lach,
 
Waardoor 'k zoo gantsch, zoo onverdeeld,
 
Mijn hart veroverd zag.
 
Zoo ziet men u, ô Zilvren Maan,
 
Van d' achtbren Hemeltrans,
 
In 't beekkristal te spieglen staan,
 
Met de eigen praal en glans!
 
 
 
Hoe heilrijk in de zandwoestijn
 
Moet laafnisvolle bron
 
't Van dorst versmachtend harte zijn,
 
By 't blaakren van de Zon!
 
Maar 't is voor my nog meer geluk,
 
Als mijn zoo dierbaar kind,
 
Wanneer ik 't aan mijn boezem druk,
 
Zijn voedend teugjen vindt!
 
 
 
ô Dat u, eens, onnoozel Lam,
 
Des Warelds bittre kelk
 
Zoo schaadloos aan de lippen kwam
 
Als zuivre Moedermelk! -
 
Dan ach! - hoe schittrend ze ooit mocht zijn,
 
Vergiftigd was heur dronk;
 
En, hoe genegen 't lot ook schijn,
 
't Is alsem, wat zy schonk!
[pagina 182]
[p. 182]
 
Mocht gy dien teug, aan elk bereid,
 
Dien alsemdronk ontvliên,
 
Die u des Warelds ijdelheid
 
Zoo streelend aan zal biên!
 
Dan ach! mijn ziel ontroert, mijn Wicht,
 
Daar ze aan het lokaas denkt,
 
Dat op de onzalige aard, zoo licht
 
De deugd des harten krenkt!
 
 
 
Ach, kon mijn hart u veilig hoên
 
Voor dat vervoerend zoet! -
 
Voor driften die verwoestend woên! -
 
Voor 's boezems teêrsten gloed! -
 
Ja, voor dat zacht gevoel van 't hart,
 
Tot heil ons meêgedeeld,
 
Maar, dat zoo zelden iets dan smart,
 
Dan ramp en onheil teelt!
 
 
 
Ach! dat ik u dien Englenlach,
 
Die me op uw mondj' ontmoet,
 
Nooit minder schuldloos sieren zag!
 
Wat waar dat uitzicht zoet!
 
Dan ach! zie de onbewolkte Maan:
 
Hoe blank zy ons beschijn',
 
Zoo ras haar de aard voorby zal gaan,
 
Zal zy bezoedeld zijn.
 
 
 
Ik ijs, mijn Wichtjen! - maar, wat beeft,
 
Wat ducht het Moederhart? -
 
Hy die u schiep, mijn dierbre! leeft;
 
Hy deelt ook vreugd en smart. -
 
Zijn Englen zweven om u heen!
 
Voorzienigheid, uw zorg
 
Is my voor 't pand, U afgebeên,
 
Voor zijn geluk, ten borg!
 
1798.
voetnoot*
Poëzy (van Mr. w.b.) III, 61.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken