De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– Auteursrechtvrij
[pagina 280]
| |
Aan mijn gemaal,
| |
[pagina 281]
| |
ô Zien wy, dankbaar, naar 't voorleden
Die donkre wegen door,
Waarop zich schier en moed, en krachten,
En Reden-zelv, verloor,
Hoe zwart het onweêr saam mocht kruien,
Toch lachte door de donderbuien
Ons van de smart beneveld oog,
Een lichtstraal toe van 's hemels boog!
Toch hebben wy, voor rozenknoppen,
Den lusthof slechts bewaard,
Het onaanzienlijk heidespruitjen
En klaverbloem gegaârd. -
Mocht Floraas pronk ons niet ontluiken,
Toch lonkte ons door de distelstruiken
De veldroos toe met zachten blos,
En de onbesmette sneeuwbloemtros.
Verhief de storm zich al te woedend,
God gaf ons schuts en wijk.
Wy waren, schoon misdeeld aan schatten,
In vriendentrouw toch rijk!
Gods wijsheid heeft ons veel ontnomen,
Maar deed ons rijkdom tegenstroomen,
En zegen, zonder perk of maat,
In 't geen zijn gunst ons overlaat.
Gewis, de vreugd van 't Oudrenharte
Heeft niets dat haar gelijkt!
En de aarde heeft geen heil of jammer,
Dat voor die vreugd niet wijkt.
ô Zien wy op ons tweetal panden,
En vouwen we in 't gebed de handen,
En staamlen Hem 't erkentlijk lied,
Wiens goedheid ons dien rijkdom biedt!
| |
[pagina 282]
| |
ô Treden wy dan weêr bemoedigd
Het nieuwe jaarperk in!
Ja, zalig' zelfs des levens plagen
De gloed der huwlijksmin!
En, wat ons de Almacht moog bestemmen,
Elkaâr aan 't minnend hart te klemmen
En voort te leven in ons kroost,
Strekke alle smart ter zeekre troost!
|
|