Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3 (1860)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
Afbeelding van De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.38 MB)

Scans (6.83 MB)

XML (1.18 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3

(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 588]
[p. 588]

De kerk.Ga naar voetnoot*

 
Hoe zoet, als de eenzame avondster, met glinsterend gewemel,
 
Den statig stillen nachtkaros vooruit treedt aan den hemel,
 
En 't licht zich met de schemering 't gebied op aard betwisten!
 
Hoe lieflijk is het dan voor 't hart van d'opgewekten Christen,
 
In d' afgelegen bergvallei dees tempelwand te naderen,
 
Wiens needrige ingang is begroeid met mosch en klimopbladeren,
 
Maar, waar de Hemel nog in spreekt tot Godgezinde harten!
 
Gewijde bosschen, zijt gegroet, en gy, ô veld van smarten,
 
Verblijfplaats van de stille doôn, in 't needrig dorp bezweken:
 
U zeegnend, zet mijn voet zich voort langs ieder grafsteenteeken.
 
Wee hem die 't stof ontheilgen kon, dat, in dees aard geborgen,
 
In diepen sluimer de aanbraak wacht van d' eindeloozen morgen!
 
Ik boog mijn kniën by hun zerk in teedren weemoed neder;
 
Mijn voetstap klonk van alle zij' door 't hol gewelfsel weder.
 
Wat nacht! wat stilte in 't heilligdom! Naauw ziet mijn oog de stralen
 
Die 't matte lamplicht van omhoog op 't outer neêr laat dalen.
 
Zy eenig schijnt, daar alles slaapt, als 't zinnebeeld dier Goedheid
 
Die waakt en ieder bede aanvaardt die 't menschdom aan haar voet leidt.
 
Dan, naadren wy! Niets treft mijn oor. By 't heiligdom betreden
 
Weêrgalmt het voorhof, dof en hol, mijne afgepaste schreden.
 
Geheiligde outers, heilge wand! hier eenzaam, durf ik 't wagen,
 
Mijn smarten en mijn boezemgloed den Hemel voor te dragen.
 
Hier ja, vertrouw ik Hem dat leed, in deze stille choren,
 
Dat slechts de Hemel kennen zal, en gy alleen zult hooren.
 
 
 
Dan hoe? ik durf, ô groote God, tot uw altaar genaken,
 
En brengen in dit heilig oord een hart, van liefde aan 't blaken?
 
Een hart, van liefde en smart verscheurd? ik waag, het uit te spreken,
 
En 'k beef niet dat uw heiligheid de ontheiliging zal wreken
[pagina 589]
[p. 589]
 
Van 't U gewijd aanbiddingsoord? - ô Neen, wat zoude ik vreezen?
 
De gloed die my het hart verteert, kan niet dan schuldloos wezen.
 
Zy wekt mijn kaak geen schaamteblos, de deugd deed haar ontgloren,
 
En zuiver is ze als 't voorwerp-zelf aan wie ze is toegezworen,
 
Die liefde die my heilig is, trotste alle lotbeproeving.
 
Veredeld door standvastigheid, gelouterd door beproeving,
 
Bekenne ik haar voor al wat leeft: ja, 'k riep haar zonder sidderen,
 
Algoedheid, by deze outers uit, bestemd voor uw aanbidderen.
 
Ja, trots het huiverend ontzag, gevoeld op dezen drempel,
 
Bestond mijn mond Elvires naam te fluistren in Uw tempel;
 
En deze naam, te rug gekaatst langs al de grafzerksteenen,
 
Gelijk de klaagtoon van een schim die zuchtende is verdwenen,
 
Verbrak de plechtig stille rust in deze doodsche muren! -
 
 
 
Vaarwel, gy kille doodenwijk! Reeds tweemaal zijn my de uren
 
Door de Echo van de nacht herhaald sints hier mijn tranen vloten;
 
De Hemel tuigde van mijn smart, en ik heb troost genoten.
 
Wellicht dat in dit oogenblik aan afgelegen stranden,
 
Elvire, als ik, de nacht doorwaakt in duistre tempelwanden,
 
En eenzaam, met mijn beeld alleen, en plassende in het weenen,
 
Haar zuchten 't outer toevertrouwt die met mijn zucht vereenen.
 
 
 
Na Lamartine.
voetnoot*
Gedichten, 102.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken