Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3 (1860)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
Afbeelding van De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.38 MB)

Scans (6.83 MB)

XML (1.18 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3

(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Aan eene moeder.Ga naar voetnoot*

 
Kunt ge 't weten, jonge moeder,
 
Hoe bezorgd voor 't hulploos wicht,
 
Wat er in de donkre toekomst
 
Over hem besloten ligt?
 
Rust hy thands op 't donzen kussen,
 
Onder 't sluimerlokkend sussen
 
Van zijn moeders wieggezang;
 
Zij hy aan haar borst gevoedsterd,
 
In haar teedren arm gekoesterd,
 
Ach, dat voorrecht duurt niet lang.
[pagina 604]
[p. 604]
 
Wie voorziet den loop der tijden
 
Van zijn wiegjen tot aan 't graf!
 
De Almacht meet het zoet in 't leven
 
Naar geen oudren teêrheid af.
 
Wee hem, wee u-zelf, uw' gade,
 
Gaat gy blindlings slechts te rade
 
Met uw moederlijk gevoel,
 
Zonder dat ge u laat geleiden
 
Door verstand en rede beiden,
 
In 't bejagen van uw doel.
 
 
 
Brengen wy 't bederf der zonden
 
Meê van uit den moederschoot;
 
Ligt ook 't hart reeds van den zuigling
 
Voor het heir der driften bloot;
 
o Wat is dan 't tijdstip wichtig,
 
En het waakzaam zorgen plichtig
 
Over 't aanvertrouwde pand!
 
Want herroeploos snellen de uren,
 
Dat zijn vormingstijd zal duren
 
Aan de moederlijke hand.
 
 
 
Nimmer is 't te vroeg begonnen,
 
Dat ge uw telgjen gadeslaat.
 
Hier, hier is het heilge waarheid,
 
Iets te spade, is veel te laat.
 
Ziet gy 't welig rijsjen wassen
 
Zonder op zijn groei te passen,
 
Of bedwingt gy 't niet in tijd,
 
't Zal met bocht by bocht vergroeien,
 
Onbestand voor 't onweêrloeien,
 
U tot duurzaam zelfverwijt.
 
 
 
Worstelt uw gevoel er tegen,
 
Dat zijn wil beteugeld wordt;
 
Kan uw teêrheid niet gedogen
 
Dat zijn oog een traantjen stort;
 
Laat gy u 't gezag ontwringen;
[pagina 605]
[p. 605]
 
Leert gy hem geen driftbedwingen;
 
Geeft gy aan zijn dwingzucht toe;
 
Is 't dan wonder, zoo hy spader
 
U en zijn vergrijsden vader,
 
Smartlijk om hem weenen doe!
 
 
 
Zie, zie verder dan op 't heden!
 
't Spelend knaapjen wordt eens man;
 
Moet hy voor uw dwaasheid boeten
 
Wat vergoeding schenkt gy dan?
 
't Minlijk meisje wordt eens gade,
 
Dan komt wijsheid haar te stade:
 
Wordt eens moeder... ach, hoe wreed
 
Zal uw zwakheid haar doen lijden,
 
Als zy van geen driftbestrijden,
 
Van geen zelfverloochning weet!
 
 
 
Hoe! dus denkt de dwaze liefde;
 
Zal het moederlijke hart
 
Niet ontzien een kind te grieven,
 
Niet vermijden wat hem smart?
 
Wreed zijn voor die lieve kleenen?
 
Hun onthouden waar ze om weenen?
 
Bovenal in krankte en pijn? -
 
Neen, die in zulke oogenblikken
 
Naar zijn luim zich niet zou schikken
 
Kan geen teedre moeder zijn.
 
 
 
En gy-zelf, verstandelooze
 
Die op zooveel teêrheid boogt,
 
Weert uw kind soms van den boezem
 
Dien gy hem niet weigren moogt.
 
Ziet hem, uit gemak en weelde,
 
Door een minder ruim bedeelde,
 
Die 't haar eigen kroost onthoudt,
 
's Levens eerste nooddruft geven,
 
En toch weet gy 't, dat zijn leven
 
Aan uw zorg is toebetrouwd.
[pagina 606]
[p. 606]
 
Dit heet wreed zijn, dit, gevoelloos:
 
Dit, verachten van den plicht!
 
Zulk een jage 't woudgedierte
 
Schaamtes blos in 't aangezicht!
 
Dit heet haar bestemming smaden,
 
Schuld op haar geweten laden,
 
't Recht verkrachten van het kind,
 
Dat gewis op heel deze aarde
 
Buiten haar wier schoot het baarde,
 
't Hem bestemde deel niet vindt.
 
 
 
Zal ik u het meest beklagen,
 
Die met plicht en roeping speelt;
 
Of het vroeg verstoten wichtjen,
 
Van uw liefde zoo misdeeld?
 
Schuilt het teêr en pluimloos kieken
 
Onder de uitgebreide wieken
 
Van de moeder die het voedt,
 
En zult gy uit modegrillen
 
Minder moeder wezen willen,
 
Dan de hen, voor 't jong gebroed?
 
 
 
Ach! in hutjens en paleizen,
 
Ja, om 't even in wat stand,
 
Is, ô moeders! 't kind beklaagbaar
 
Dat gy van uw borst verbant.
 
Leert, ô leert uw hart doorgronden;
 
En de drijfveêr is gevonden
 
Van dit gruwzaam plichtverraad:
 
't Is dezelfde, (hoort het bevend,)
 
Die u zwak maakt en toegevend,
 
Hoe het ook uw telgjens schaadt.
 
 
 
't Is die vadsigheid der weelde,
 
't Is die trap van lustloosheid
 
Die gemak maakt tot behoefte,
 
Jammer en ellend bereidt: -
 
Die, om ruimen tijd te winnen
[pagina 607]
[p. 607]
 
Voor 't vermaak der ijdle zinnen,
 
't Wichtjen andren af doet staan;
 
't Lichter vindt als hy te willen,
 
Dan haar tijd er aan te spillen
 
Met zijn drift te keer te gaan.
 
 
 
't Vordert moed en zelfverloochning,
 
't Liefste pand dat zy bezit
 
Met een wijs beleid te kweken.
 
En gevoelt geen moeder dit?
 
By dat moeilijk plichtvolbrengen
 
Zal zy zelfs soms tranen plengen
 
Als zy streng moet zijn of hard,
 
Maar zy leert hem 't driftbestieren,
 
Op zijn lusten zegevieren,
 
Hoe haar ook die strengheid smart'.
 
 
 
Echter, zonder hard te wezen,
 
Slechts met oordeel en verstand,
 
Laat het kindsch gemoed zich vormen;
 
Liefde legt haar sterksten band
 
Door geen slaafsche vrees voorzeker.
 
't Weeke kinderhart wordt weeker,
 
Naar men 't zachter buigt en leidt:
 
Spelend onderwijs te geven,
 
Zal het kind u aan doen kleven
 
Met een blijde afhanklijkheid.
 
 
 
Stelt, ondanks uw teêrste zorgen,
 
De uitkomst toch uw hoop te loor;
 
Moet ge uw dierbre kwekelingen
 
Wijken zien van 't rechte spoor;
 
Ziet gy 't goede zaad verstikken; -
 
Ach het zal uw ziel verkwikken,
 
Dat geen zelfverwijt u prangt,
 
En vrijmoedig kunt gy naderen
 
Tot den Vader aller vaderen,
 
Aan Wiens wenk de stervling hangt.
[pagina 608]
[p. 608]
 
In 't gemoedlijk plichtbetrachten
 
Komen we allen veel te kort;
 
Maar de Algoede kent zijn maaksel,
 
Weet, hoe 't hart bestreden wordt.
 
Mogen we ons bevoorrecht noemen,
 
Wachten we ons voor 't roekloos roemen,
 
Als ons spruitjen welig tiert,
 
Wy zijn 't schuldig aan Gods zegen,
 
Die door zonnegloed en regen
 
't Roosjen met zijn blos versiert.
 
 
 
Gy, met throonfluweel omhangen,
 
Acht geen moederzorg gering!
 
Hangt niet soms het lot der volken
 
Aan den teedren zuigeling?
 
Zwaait hy thands den gouden klater,
 
ô De zelfde hand zal later
 
Zwieren met den Vorstenstaf;
 
In de wieg reeds moet hy leeren
 
Op zijn eigen hart regeeren,
 
Of eens heerscht hy U tot straf.
 
 
 
Kristenmoeders! gy, voorzeker,
 
Kent de waarde van dat pand,
 
Dat de hoogste Wareldrichter
 
Eens zal eischen van uw hand.
 
Acht het boven alle schatten
 
Die deze aarde kan bevatten;
 
't Is een kostbaar pronksieraad,
 
Waar 't u voegt, u meê te tooien
 
Ook by Grijsheids fronselplooien,
 
Als het schoon geen spoor meer laat.
 
 
 
Keert te rug naar 't lang voorleden,
 
Ach, in vroeger, beter tijd,
 
Kende een moeder haar bestemming:
 
't Leven werd haar kroost gewijd.
 
In het midden van haar kleenen,
[pagina 609]
[p. 609]
 
Vroeg zy naar geen edelsteenen,
 
Of verstrooiings valsch genot;
 
Maar in huislijk rustgenieten
 
Zag zy dag en jaar vervlieten,
 
Steeds te vreden in haar lot.
 
 
 
Dat oud Rome in zelfverheffing,
 
Op der Gracchen moeder roem';
 
Is haar moedertrouw zoo zeldzaam
 
Dat men haar als voorbeeld noem';
 
Dat de Heiden, weeldedronken,
 
Soms beneden 't dier gezonken
 
Om haar liefde zich verbaaz':
 
't Kristen-Neêrland, hoe vervallen,
 
Heeft toch, schoon we er niet meê brallen,
 
Duizenden Corneliaas!
 
 
 
Ja, er zijn nog Kristenvrouwen,
 
Teedre moeders als welëer,
 
Die haar kroost den Heiland wijden;
 
Neêrland, ach! bezat ge er meer!
 
Mochten ze allen 't grootsch bedoelen
 
Van hun Schepper eens gevoelen,
 
En het oog op Hem gericht,
 
Wijsheid en genade smeeken
 
Om hun telgjens op te kweken
 
Naar den heilgen moederplicht!

voetnoot*
Nagelaten Gedichten, 171.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken