De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– Auteursrechtvrij
[pagina 623]
| |
Titels, inhoud en voorredenen der oorspronkelijke editien. | |
[pagina 625]
| |
Inhoud:Aan mijnen Gemaal. - De Overstrooming, Treurzang. - De Overstrooming, Romance. | |
Gedichten voor kinderen,door Vrouwe K.W. BILDERDIJK. - Haarlem, Erven F. BOHN. 1813. | |
Inhoud:Gebed. - Geloof, hoop, en liefde. - Jezus liefde. - Liefde tot God. - Morgengebed. - Gebed voor de maaltijd. - Goede nacht. - Het ontwaken. - Gerustheid. - Geduld en lijdzaamheid. - Het goede voornemen. - Het verstandige kind. - Het onverdraagzame kind. - De gevolgen der ongehoorzaamheid. - De logen. - Moedwil. - Begeerlijkheid. - De dood. - De armen. - Den lasteraar geen geloof te geven. - Liefde tot zijne ouders. - Aandacht by Gods woord. - Het dankbare kind. - Geen arme te verachten. - Rijkdom. - Op het nieuwe jaar. - Het geweten. - Wasdom - Lust en plicht. - Het onweder. - Op de jeugd. - Aan mijn zoontjen. - Afscheid aan mijn zoontjen. - De Bijbel. - Jozef, in zes afdeelingeu. | |
[pagina 626]
| |
[Voorrede:]Deze gedichtjens zijn door de Dichteresse, als moeder, niet dan voor haar eigen huisselijk gebruik vervaardigd, en werden op den wensch van eenige Vrienden aan hen medegedeeld. Men oordeelde dat zy algemeen van nut konden zijn, en wilde derhalve de uitgave niet weigeren. Het zijn gedichtjens voor kinderen. Dat het daarom juist geen kinderlijke gedichtjens behoeven te zijn, zullen zy gevoelen, die weten, wat het is, de vatbaarheid en het verstand in een kind te ontwikkelen, en tot hooger op te leiden. | |
De moord van woerden,door Vrouwe katharina wilhelmina bilderdijk. - Te Amsterdam, by jakobus ruys. 1814. | |
[Inhoud.]De moord van Woerden. - Aan de Nederlanders. | |
Feestzangby 's Konings verheffing ten throon der Nederlanden. Door Vrouwe katharina wilhelmina bilderdijk. - Amsterdam 1815. Tweede druk, te Amsterdam, by j. immerzeel., Jr. 1833. | |
[pagina 627]
| |
Gedenkdag der zege van Waterloo.[1817.] | |
Treurspelenvan Vrouwe katharina wilhelmina bilderdijk. - te Amsterdam, by p. den hengst & zoon. 1818. | |
[Inhoud.]Ramiro. - Dargo. | |
Voorbericht.De uitgaaf dezer twee Treurspelen in dit oogenblik is men aan het zeer bevreemdend, en (op dat ik niet meer zegge) hoogst onbescheiden en zelfs beleedigend gedrag van de Tweede Klasse des Koninklijken Nederlandschen Instituuts van Wetenschappen &c. verschuldigd. De uitschrijving van een Eerprijs voor een oorspronkelijk Treurspel, welke voor reeds ettelijke jaren en by eene gants andere gesteldheid dier Klasse bestemd en geregeld was, doch alstoen geenen voortgang gehad hebbende, nu aangekondigd werd, bewoog mijne Egade (die in 1796 reeds in Engeland zich op dit vak toegelegd, en ook hier te lande, als de Hollandsche Zangberg by Koning Lodewijk een byzondere en by ons nog geheel nieuwe schuts en koestering vond, door hare Elfride daar blijk van gegeven had,) in eene mededinging deel te nemen, die zy meende tot eer der Natie te strekken en niemand te kunnen vernederen. Zy kende deze Klasse niet gelijk ik, die in den voor my allerpijnlijksten tijd van mijn leven, dat ik er Lid van was, herhaalde malen daar 't Voorzitterschap, en (by gebreke van anderen) ook het Secretariaat by vervuld had, noodwendig een lichaam moest leeren kennen, waar ik by de oprechting aan toegevoegd werd, en met het volkomenste | |
[pagina 628]
| |
recht van zeggen mag: Quorum pars magna fui. Ook andere Mededingers, mijne vrienden, vertrouwden my, na de inzending, even als zy, de door hen aangeboden Stukken ter lezing, en het was my een streelend genoegen, zoo veel goede Dichtstukken in een vak, by ons vaderland nooit eigenlijk inheemsch geworden, uit eenen loffelijken nayver ontsproten te zien; terwijl ik het tevens onfeilbaar stelde, dat een dier verdienstelijke gewrochten de eer der bekrooning genieten zou. Men heeft het echter by die soort van vierschaar der Nederlandsche Letterkunde, gants anders begrepen, en naar de wijsheid die aldaar voorzit of bovendrijft, alle de Mededingers te loor gesteld; en hierover kan zekerlijk niemand zich beklagen, die zich aan dien Rechterstoel onderworpen heeft. Maar hetgeen waarover men recht heeft gevoelig te zijn, en geheel de geletterde wareld ten tuige van 't beleedigend ongelijk in te roepen, is dat deze Klasse in eene openbare Vergadering, by het algemeen gemaakt Verslag daarvan, en by het opzettelijk uitgegeven Programma, door middel van Dagbladen en Tijdschriften, zich niet ontzien heeft, om alle de Dichters, die haar met het inzenden hunnes arbeids vereerden, in de by haar ingezonden stukken een allerhatelijkst grief toe te brengen, door deze hun Treurspelen voor het oog van geheel Europa, by namen of tytel, met den openbaren stempel van afkeuring te onteeren. Geen Alfonsus de I, geen Ramiro, geen Dargo kan thands, kan by vervolg, in het licht verschijnen, of het Letter- en Dichtlievend Algemeen kan niet nalaten, zich den tytel als dien van een afgekeurd stuk te herinneren, en te onderstellen dat het hoogstwaarschijnlijk het zelfde, en dus het rebut der kunst zij; het geen by den vreemde, waar men den naam van het Instituut zekeren eerbied, en zelfs dat ontzag toedraagt, dat de afstand (al ware het ook voor nietigheden) inboezemt, en door eenen Koninklijken tytel ondersteund wordt, tot een onuitwischbaar brandmerk voor de Schrijvers, en zelfs voor geheel de Natie, verstrekken moet. En vooral is dit waar omtrent Historische Stukken, die geene verandering van den naam der Hoofdpersonaadje waarnaar zy genoemd worden, toelaten. Ja, of dit | |
[pagina 629]
| |
ongelijk niet genoeg ware; men voegt er nog dit by, dat men zich stoutelijk aangematigd heeft, niet slechts uit de ingekomen Treurspelen een als het bestgeoordeelde, te kiezen, het geen de Uitschrijving met zich bracht, en waardoor niet dan het bekroonde stuk ter kennisse van het Algemeen gebracht worden moest, ter verheffing van dit, zonder benadeeling der overige; maar, om openbaarlijk over alle die stukken een oordeel van betreklijke waarde of verdienste uit te brengen, het geen zeker niemand aan zoodanig lichaam of toe kon vertrouwen of overgegeven had. Hiertoe geeft het Reglement geene bevoegdheid, en het is waarlijk zich niet weinig laten voorstaan, wanneer eene Amsterdamsche Kommissie uit de Leden (of die zich daarin meest doet gelden,) den Autheuren der ingezondene stukken, hun lessen ex tripode aankondigt en opdringt; het geen (zoo men billijk vertrouwen mag) niet een van de genen die haar uitmaken, uit eigen hoofde zich toe zou eigenen. Ontwijfelbaar was het nooit het oogmerk, het zij van de oprechting, het zij van de vernieuwing dezer Instelling in 1816, daar den zetel eener tyrannike heerschappy over Taal en Kunst te vestigen, waar niet dan een laffe mediocriteit ooit naar staat, welke de ondervinding geleerd heeft, dat nooit poging spaart om zich van elk lettergezelschap meester te maken, en wier regel steeds was en heeft moeten zijn: Nul n'aura de l'esprit, hors nous et nos amis. En even zeker heeft geen Dichter die zich gevoelt, dit uitdrukkelijk of stilzwijgend toegestaan. Ook brengt, ten allerminste, (indien men zich zoo iets mocht laten aanlenen) het volstandig gebruik, dat, zoo ergens, hier voorzeker een recht maakt, dit mede, dat men de Stukken, ten dien einde met een zinspreuk of motto geteekend, ten behoeve der Schrijvers, door dit motto ('t geen anders geen nut hebben kan) onderscheide, of anders door eenig Nommer naar den tijd van het inkomen beteekene, maar niet met het geen de afgekeurde stukken in het oog van geheel de wareld nu en voor altijd aan den kaak stelt. Hierover, over | |
[pagina 630]
| |
dit roekeloos misbruiken van het door de Dichters gegeven vertrouwen, heeft ieder een, hierover de Schrijvers van alle die Treurspelen, hierover mijne Egade, en ik inzonderheid voor haar, het recht een gevoeligheid te toonen die by my te dieper gaat, omdat ik by de oprechting zelve (tot mijn leedwezen, en ondanks mijne ernstigste verschooning) in dit lichaam geplaatst wordende, by den aart en inrichting dezer Klasse, de verderfelijke strekking van alzulke lichamen voor Taal- en Dichtkunst niet eerst behoefde te leeren kennen; en ook de uitwerksels die ik daarvan voorzag, met de uiterste poging steeds heb tegengegaan, en zoo veel in my was, afgeleid, tot ik 't eindlijk, by verzwakking van ouderdom, heb moeten opgeven. En ik heb niet kunnen nalaten, den drang dezer gelegenheid in te willigen, om dit mijn gevoel (behoudens mijne achting en vriendschap voor verscheiden der Leden, aan wie ik verplichting heb, en welker persoonlijke verdienste ten aanzien van elk in zijn vak, niemand minder dan ik betwisten zal) openlijk uit te storten. Wat mijne Egâ betreft: Deelende in alle mijne gevoelens, oordeelt zy door de verwerping harer twee Treurspelen en den voorkeur, die aan het minste dier twee gegeven is, de Stukken niet in waarde veranderd, en zy geeft ze, op mijne begeerte, vrijmoedig in 't licht; niet om van het oordeel der Klasse op dat van het Algemeen een soort van beroep te doen (want wat is dit oordeel, en wat is het Algemeen in een tijd, als het met allerlei valsche Theorien, Recensien, en dergelijke overladen wordt!) maar om voor die er belang in stelt, en op wien het vat hebben mocht, de indrukken, door deze beoordeeling der Tweede Klasse gegeven, tegen te gaan, en te betoonen, hoe wy over het Treurspel denken.
bilderdijk. | |
[pagina 631]
| |
Poëzydoor Vrouwe katharina wilhelmina bilderdijk. - Te Rotterdam, by j. immerzeel, junior. 1820.
[Onder het Titelvignet staat:] De poëzy strooit rozenblaân
Op 's warelds rnwe distelpaân
| |
Inhoud:Aan mijne Egade, by de uitgave van dezen haren afzonderlijken Dichbondel. Door Mr. W. Bilderdijk. - Het Hnwlijk. - Vrouwenbestemming. - loose gedichten: Nieuwjaarsnacht, 1820. - Herinnering. - Moederlijke droefenis. - Berusting in smart. - Lenteregen. - Aan mijnen Egade, in andwoord. - Arnyn en Analiede. - Verjaarfeest. - Melittaas grafschrift. - Weldadigheid (Aan een vriend.) - Eens Krijgsmans afscheid. - Opwekking. - Kristenmoed. - Jezus opstanding. - Evander en Eone, Romance. - Aan Minona. - De verloren Zoon. - Aan de dood. - Onderwerping. - De Weduw by het overwinningsfeest. - De Weduw. - Nederlands Eer hersteld. | |
Ter nagedachtenisvan den waardigen leeraar, nikolaas schotsman. - Te Leyden, by l. herdingh en zoon. 1822. | |
[pagina 632]
| |
Rodrigo de Goth,Koning van Spanje. - Naar het Engelsch van southey gevolgd, door Vrouwe katharina wilhelmina bilderdijk. Twee deelen. - Te 's Gravenhage, by de Wed. j. allart en Comp. 1823. | |
Inhoud van het eerste deel:Eerste zang: Rodrigo en Romano. - Tweede zang: Rodrigo in de eenzaamheid. - Derde zang: Adozinde. - Vierde zang: Het kloosterverblijf. - Vijfde zang: Rodrigo en Siveriaan. - Zesde zang: Rodrigo in vroeger dagen. - Zevende zang: Rodrigo en Pelagio. - Achtste zang: Alfonso. - Negende zang: Florinde. - Tiende zang: Rodrigo en Florinde. - Elfde zang: Pedroos Burcht. - Twaalfde zang: Het Eedverbond. - Dertiende zang: Graaf Eudon. - aanteekeningen. | |
Inhoud van het tweede deel:Veertiende zang: De Verlossing. - Vijftiende zang: Rodrigo te Kangas. - Zestiende zang: Kovadonga. - Zeventiende zang: Rodrigo en Siveriaan. - Achttiende zang: De Huldiging. - Negentiende zang: Rodrigo en Rusilla. - Twintigste zang: Het Moorsche kamp. - Een en twintigste zang: De bron in het woud. - Twee en twintigste zang: De Moorsche krijgsraad. - Drie en twintigste zang: Het dal van Kovadonga. - Vier en twintigste zang: Rodrigo en Juliaan. - Vijf en twintigste zang: Rodrigo in den slag. - aanteekeningen. | |
Voorbericht.In 't getal der beste Dichtstukken onzes leeftijds gerekend te worden, zegt naar mijn inzien, op verr' na zoo veel niet als by de meesten geloofd wordt; en het zou in mijn gevoel een vrij schrale lof zijn, indien men het Engelsche Heldendicht van den beroemden southey, hier in onze Moedertaal aangeboden, met eenig ander voortbrengsel der Hedendaagsche Poëzy in de thands algemeen bekende talen van Europa, in gelijkstelling bracht. Wie waarachtige vatbaarheid voor 't verhevene schoon, voor Godsdienst en edeldom | |
[pagina 633]
| |
des gemoeds bezit, zal het met geenerlei voortbrengsel, uit eenige Dichterlijke ader van onzen leeftijd gevloeid, vergelijken; en, na Tassoos roemruchtig Jeruzalem, mag het in zijne vrijzwevende vlucht zonder navolging, en met wederzijds voordeel, daartegen worstelen. Verrukt door dit meesterstuk des Britschen Laureat's heeft mijne Egade 't met geestdrift in Hollandsche verzen overgestort, en gewenscht, het genoegen, de troost, en den indruk die het aan ons-beider zielen gegeven heeft, door den Druk te verspreiden. Ik breng het derhalve in naam mijner Wederhelft (dat is, met de eenstemmigheid van één eenig en onverdeeld hart,) in het licht, en heb er de vertaling der meeste en uittreksels der overige meer uitvoerige Aanteekeningen van den Engelschen Dichter, tot verstand of verduidelijking veler byzonderheden dienende, (en die ik vertrouw dat elk Lezer hem in vele opzichten dank weten zal,) met eenige enkele kleine byvoegsels van my zelven, achter geplaatst, en daarin de door hem aangevoerde verzen uit de tot onzent niet zeer gemeenzame Talen, in ons Nederduitsch overgebracht. Dit oordeelde ik te moeten berichten. Ik zal daar alleen dit nog byvoegen, 't geen misschien niet geheel overtollig zal zijn. Het is mooglijk, dat iemand hier of daar vooringenomen zou kunnen worden door eenige verrichting, uitdrukking, of toespeling, tot de Roomschkatholijke kerk behoorende: want zekerlijk is dit nu ten tijde tot onzent voor velen aanstootelijker dan alle afgodendienst van het Heidendom, die naar 't algemeen gebruik en zonder dat iemand er zwarigheid in maakt, alom en in alles wordt voorgesteld, geduld, en geleden, het zij dan als Dichterlijke sierraadje of leenspreuk, het zij als tot de zeden des volks en des tijds behoorende, waarin 't onderwerp van een Dichtstuk gesteld wordt. Het is op de laatste wijze, en uit dit oogpunt aan te merken, dat men hier de begrippen of plechtigheden der gemelde kerk geschilderd vindt, en men is (meene ik) verplicht te erkennen, dat dit op een wijze geschied is, die noch Protestant noch Roomschgezinde moet kwetsen. Ook vertrouw ik, dat ten aanzien van 't geen in dit opzicht iemand eenigzins treffen mocht, de verzachting welke mijne Egade daar nog in heeft ge- | |
[pagina 634]
| |
bracht, alle aanleiding ter misduiding of wezendlijke ergernis welke men ook aan de zwaksten vermijden moet, alomme derwijze weggenomen zal hebben, dat de vrees hieromtrent overbodig gerekend mag worden.
bilderdijk. | |
Gedichtenvan Vrouwe katharina wilhelmina bilderdijk. - Te Rotterdam, by a.f.h. smit. 1827. | |
Inhoud:Hymue aan God. - De Kananeesche vrouw. - Gods Alwetendheid. - Op het eeuwige leven. - Herinnering aan den doop onzer Israëlitische vrienden, op den 20 October 1822. - Ter verjaring van den doop onzer vrienden. - By den doop van Mevrouwe Belmonte en hare dochter, op den 19 December 1824. - Hebt gy my lief? Joannes XXI, 16. - Petrus. - Martha en Maria. Lucas X, 38-42. - Wilt gylieden ook niet weggaan? Joannes VI, 67-69. - Het gevaarlijk uitstel. - Avondzang. - De zondag. - De kerk. - De dood. - Kleeding. - Uitboezeming in nieuwjaarsnacht, 1822. - Vadzigheid. - Aan Hare Majesteit, by de herstelling van Princes Marianne uit Hare krankte in 1821. - Aan mijn Echtgenoot op zijnen verjaardag. - Ten verjaardage van onzen jongsten zoon. - Op de afbeelding van onzen dierbaren oudsten zoon. - Het graf. - Het oordeel der geschiedenis. - Verjaargroet aan een jongeling. - In het album van den Heere Hoffman von Fallersleben. - Moedertroost aan een vriendin. - Verjaargroet, aan mijne vriendin, Mevrouwe M.M. Tydeman. - De Eöolsche harp.
Op het verlangen van den Boekhandelaar smit om een Bondel van latere Gedichten zoo van mijne Egade als van my uit te geven, ontfangt men hier by voorraad den eersten; terwijl de andere bestemd is om, zoo mijne toenemende zwakte de bezorging daarvan toelaat, weldra te volgen. Daar het vroegere Boekdeel der Dichteresse den eenvoudigen naam van poëzy op den tytel draagt, kwam 't in aanmerking, | |
[pagina 635]
| |
deze Verzameling door eenig byvoegsel tot den eenvoudigen naam van gedichten (in beteekenis het zelfde) te onder scheiden; doch men achtte dit noodeloos, en ten aanzien van de keus der Stukjens, hoe zeer over het geheel onder de kategorie van 't stichtelijk vallende, eenigermate belemmerd. Hoe 't zij, dat zy mogen stichten, is de wensch van ons-beider vereenigde harten, als inzonderheid van dat, welks aansprakelooze uitstorting zy zijn.
bilderdijk. | |
Jezus lijden,door katharina wilhelmina bilderdijk. - Te Leyden, by de Wed d. du saar. 1828. | |
Nieuwe gedichtendoor Vrouwe k.w. bilderdijk. - Brussel, by brest van kempen, Gersemarkt. 1829. | |
Inhoud:Lofzang. - Onzekerheid. - De Tijd. - Kristelijke Onderwerping. - Vertroosting. - Opwekking. - Aan mijne medereizigers. - Lazarus en de rijke man. - Kristelijke Vriendschap. - Gods Oneindigheid. - Nederland. - Des Kristens toevlucht. - Huwlijksband. - De Bijbel. - De Krokus. - Gedachten by het Zeestrand. - Onsterfelijkheid. - Voor de Leidsche Weezen. - De Graanhalmen. - Op een Huwlijksvereeniging. - Sir Philip Sidney. - Het Weesjen. - Aan Theodora. - Kristelijk Dagboek. - IJdelheid. - Des Kristens uitboezeming. - De Verdelging van het Assyrisch leger. - Vermaning. - Tegen Spot en Laster. - De openbare Godsdienst. - Erinnering aan Julius. - Zegen. - Des Heilands afbeeldsel. - Vreugde in 't Evangelie. - Niet door de werken. - By een kinderlijkjen. - Begeerlijkheid. - Afscheidsgroet. - Afzondering. - Verjaringsgroet aan mijne veel geliefde Vriendin Mevrouwe M.M. Tydeman. - Het goed besluit (voor twee kibbelende Echtgenooten). - Zinbe- | |
[pagina 636]
| |
goocheling of Vergankelijkheid. - Verjaargroet aan mijn geliefden Vriend en broeder in het eenig Geloof. - Hoogmoed. - Moedersmart. - Uitbreiding van den xxiv Psalm. - De Schrijfpen. | |
Nagelaten gedichtenvan Vrouwe bilderdijk. - Leeuwarden, by g.t.n. suringar. 1833. | |
Inhoud.Het Kindeke te Bethlehem. - Onverwachte redding. (Vertelling.) - Op eene voorstelling van de nacht. - Kievan en Malvina. (Romance.) - Aan Susanna ***, in haar stamboek. - Margaretha, en Harry Wyk. (Vertelling.) - Walter en Fanny. (Verhaal.) - Het graf van Adelbert. (Romance.) - Bartiméns de blinde. - Bethesda. - Beproevingen. - Berusting. - Het Evangelie. - De verkondiging van 't Evangelie. - Vermaning, by de intrede in 's Heilands gemeenschap. - Uitboezeming. - De Eeuwigheid. - Aan den Weleerwaarden Heer J. van der Zandt, op den 39n verjaardag zijner Evangelie-bediening te Haarlem. - Aan den Weleerwaarden Heer H. Manger. - Verjaargroet aan mijne nicht, Vrouwe A.G. Sibmacher, geboren Cramer. - Aan Mevrouwe Kemper. - Aan Mevrouw da Costa en Jonkvrouwe Belmonte. - Ter Bruiloft eener vriendin. - Bruiloftsruiker. - Zangstukje. - Aan den Heer Dr. P. van Hoorn. - Op het afsterven van den Hooggeleerden Heere Bennet. - Aan den Heer Mr. I. da Costa. - Aan den Heer Dr. A. Capadose. - Onder de afbeelding van Hendr. Zachar. Alexand. Guinoseau. - In het Album van den Weleerwaarden Heer Outhuijs. - In den vriendenrol van den Weleerwaarden Heer Bussingh. - In het album van den Weleerwaarden Heer A. de Vries. - Aan een blinde Dichteresse. - Afhankelijkheid. - Aan eene moeder. - By het graf van Stella. - Aan ***. - Op den vijftigsten verjaardag van een vriend. - Grafschrift op Robespierre. - De Grijsaart en de Jongeling. - De slaap. - De dageraad. - Zonnenondergang. - Aan den slaap. | |
Voorrede.Zedert lang maakten bilderdijk en zijne Egade één van elkander onafscheidbaar denkbeeld uit, zoo onder de gedenkteekenen der Vaderlandsche Dichtkunst, als in de harten der genen, die eenmaal het voorrecht genoten van beider persoonlijken omgang, en eenigzins gemeenzamer kennis. | |
[pagina 637]
| |
Wie is er dan ook onder beider hoogschatters, die niet verlangt met dezelfde zorgvuldigheid den nagalm op te vangen van de zachte harp der Dichteresse, als van het forscher snarentuig van den in de ruste des doods even door haar voorgeganen Gade? Tot te gemoet koming van dit verlangen eenigzins mede te werken, mocht het treurig voorrecht zijn van den huisvriend, die aan beider onvergetelijke vriendschap en liefde, in den weg der Goddelijke goedertierenheden, zich zoo eindloos veel verschuldigd weet. En wat zal hy ter geleide van dezen laatsten Dichtbundel der onwaardeerbare Dichteresse dan nu hier by voegen? Gaarne laat hy het aan anderen over, in haren lof onder Neêrlands Dichterenkoor uit te weiden, en aan te tonen alle de heerlijkheid der schakeering van hare en hares Egades poëzy, zoo eigenaartig door hem zelven vergeleken by Wit en Rood, of by Alcéus donder, smeltend met de Eoolsche snaar. Ik heb hier iets voor mijn eigen hart dierbaarder, voor aller belangstelling, zoo ik vertrouwe, gewichtiger mede te deelen; eene opmerking waarvan ik my de uiting niet zoude kunnen weigeren, al ware zy ook niet tot het verstand van een der in dezen Bundel voorkomende verzen (de Uitboezeming bladz. 119, [Dl. II, bladz. 516.]) even volstrekt noodzakelijk. Landgenooten! en gy in het byzonder, Nederlandsche Vrouwen van allen rang! Gedenkt er aan by het genot van taal- en dichterlijke schoonheden die ook deze Verzameling U zal mogen opleveren, dat die begaafde Poëtesse, in hare stille aansprakeloosheid, ook als eene uwer eene voortreflijkheid bezat, door slechts weinigen misschien van naby gekend, of van verre vernomen! Maar weet ook dit, dat zy (de door zoo treffelijke gaven en eigenschappen onderscheidene Echtgenoote en Moeder) dat ook zy, zegge ik, had leeren kennen en belijden, hoe alle uitnemendheden zonder de kennis van God in Christus, hoe alle betrachting van deugden en plichten zonder inwendige hartvernieuwing door het geloof in eenen voor de Zijnen gekruisigden Heiland, niet dan een wegwerpelijk kleed zijn, waarmede geen mensch (hoe hoog lofwaardig ook voor menschen) voor den Rechterstoel des Heiligen zal kunnen bestaan! Tot de volle erkente- | |
[pagina 638]
| |
nis, aankleving, en beleving dier tot zaligheid eenig leidende Waarheid, was zy vooral in het laatste tiental jaren hares levens gekomen, en wel byzonder ten gevolge van het verlies van een dierbaren eerstgeboren, in den bloei van zijn veel belovenden leeftijd aan het hart zijner ouderen ontrukt. Van dien tijd af werd alles haar geheel anders in het binnenste des levens en der ziel. Eigen kracht en deugd, hoe loffelijk ook geoefend in de betrachting van heilige verplichtingen, maakten plaats voor de erkentenis van onwaarde, zondeschuld, en onmacht in ons zelven; volheid daarentegen van genade, gerechtigheid, en heerlijkheid in Christus Jesus, den Verlosser van zondaren, den God van volkomene zaligheid voor alle armen van geeste, voor alle dorstenden naar gerechtigheid en heil. In de vastigheid van dat geloof, in de verwachting van die Zaligheid ontsliep zy; en met haar verloor bilderdijk de laatste levensvonken van zijn schitterenden geest. - Nog geen twee jaren daarna, en zy waren hereenigd in en voor een eindeloos geluk. Één zelfde herbergzaam graf houdt beider gebeente verzameld tot den dag der Opstanding van Gods gerechtvaardigden en de heerlijkheid der komste van Zijn Koninkrijk. Amen.
da costa.
Voorts worden verzen gevonden van Vr. k.w. bilderdijk in de navolgende Bundels:
poëzy van Mr. w.b. II deelen. - treurspelen III deelen. - 's konings komst tot den throon. - nieuw liedenboekjen. - hollands verlossing. - vaderlandsche uitboezeming. - wit en rood. - nieuwe dichtschakeering. - ter nagedachtenis van j.w. bilderdijk. |
|