Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 1 (1856)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 1
Afbeelding van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.63 MB)

Scans (4.59 MB)

XML (0.74 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 1

(1856)–Willem Bilderdijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 357]
[p. 357]

De lepel zout.Ga naar voetnoot*

 
Nouschirvan was ter jacht geweest,
 
En had een macht van wild gevangen,
 
Het geen hy straks ten toon deed hangen,
 
Aan d' ingang van zijn Lustforeest.
 
Hy zag zijn vangst, en kreeg behagen,
 
Om, moê en hongrig van het jagen,
 
Zijn middagmaal in 't bosch te doen
 
Met een Mingrelisch waterhoen.
 
't Was licht, op takjens, dorre bladen,
 
Den vogel in zijn vet te braden;
 
Maar als de vorst den zegen sprak,Ga naar eind1
 
Bevond men dat er zout ontbrak.
 
Toen ras naar 't naaste dorp geloopen
 
Om daar een lepelvol te koopen.
 
Men gaf het willig, zonder geld:
 
Ja zelfs, men achtte zich verheven,
 
Door zout voor 's Konings disch te geven,
 
En daar wierd vrij wat in gesteld. -
 
Intusschen, na verloop van dagen,
 
Gaf zich de Koning weêr aan 't jagen
 
En hield zijn maaltijd weêr in 't bosch,
 
Maar met een' gantschen legertros
 
Van jagers, jonkers, kamerheeren,
 
In allerhande slag van kleêren,
 
En een' afgrijselijken stoet
 
Bedienden van het slechtst gebroed.
 
Toen ging men weêr om zout te halen,
 
Doch zonder melding van betalen;
 
En 't was geen lepelblad, als eer,
[pagina 358]
[p. 358]
 
Maar vijf, zes, zakken vol, of meer. -
 
Dit jachtmaal werd weldra verbonden
 
Aan vastgezette tijd en stonden,
 
En kwam tot viermaal toe in 't jaar.
 
Toen wierd dat zout een gantsch bezwaar,
 
't Geen ieder van de dorpelingen
 
Zich met misnoegen op zag dringen,
 
En daar de naam aan wierd gehecht
 
Van 's Konings Zout- en Tafelrecht. -
 
't Gebeurde nu, na vele jaren,
 
Dat twee, drie, vorsten achter een
 
Geen vrienden van het jagen waren,
 
Zoo dat dit jachtfestijn verdween.
 
Toen immers werd het dorp ontheven
 
Van 't zout, het geen het plach te geven?
 
Dus dacht men wel, maar dacht verkeerd:
 
Dat recht was nu gepraescribeerd.
 
Men wilde nogthands wel gehengen,
 
Het in contanten op te brengen,
 
En ieder woning werd geschat
 
Ter waarde van een vierdevat. -
 
Nu kon men, by vervolg van tijden,
 
Zich van die schatting niet bevrijden,
 
En bracht ze jaarlijks in de kist,
 
Schoon niemand meer van d' oorsprong wist.
 
Doch eindlijk komen de Tartaren
 
Den oorlog aan het Rijk verklaren,
 
En, wat er ooit vergaderd was,
 
Daar is geen penning meer by kas.
 
Nu is er dubbeld geld van nooden:
 
De pachters worden opöntboden:
 
En ieder Impost, door een wet,
 
Op negen vierden meer gezet;
 
En by nog later staatsbesluiten,
 
Wordt schellingen gemaakt van duiten.
 
Nu eischt men van den armen man
 
Vrij meerder dan hy dragen kan.
 
Nu ziet de landman van zijn sloven
 
Zich al de vrucht en winst ontrooven,
[pagina 359]
[p. 359]
 
En de akkerïnkomst niet genoeg;
 
Dus houdt hy handen van de ploeg.
 
Nu zinken lust, en bloei, en zeden:
 
't Verderf stapt aan met reuzenschreden;
 
't Gehucht vervalt van dag tot dag;
 
't Verliest zijn burgers, slag op slag;
 
't Wordt eindlijk gants en al verlaten,
 
En de uilen nestlen in de straten.
 
En 't is die eerste lepel zout,
 
Die nog 't verderf des nazaats brouwt.Ga naar eind2
 
 
 
1793.
voetnoot*
Verspreide Gedichten I, 47.
eind1
De Mahomethaan gaat niet aan tafel noch ter rust' of zegt altijd vooraf: Bism'allah, of Bismi-'llah: In den naam van God.
eind2
Men begrijpe dat dit niet dan een Fabel van mijne uitvinding is! De uitmuntende nouschirvan by zoodanig eene gelegenheid eenig zout voor zich latende halen, belastte uitdrukkelijk: het wel te betalen. De Hovelingen loegen hier om, en merkten aan, dat een penning zout juist niemand verarmen zou, al bleef 't onbetaald. - ‘In tegendeel, (zei' de vorst); met zulke kleinigheden zijn alle onderdrukkingen begonnen, en zy zijn de gevaarlijkste ondernemingen tegen 't regt en de welvaart der onderdanen.’ - De waarheid van dit schoone zeggen voor te stellen, was mijn oogmerk; niet den braven Schach in zijn nagedachtenis te bezwalken.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken