Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5 (1857)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5
Afbeelding van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.82 MB)

Scans (6.29 MB)

XML (0.90 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5

(1857)–Willem Bilderdijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 350]
[p. 350]

aant.Gelooven.Ga naar voetnoot*

 
Is dan 't gelooven u zoo moeilijk, sterveling?
 
Gy wildet weten? gy begrijpen (nietig ding,
 
Uit stof genomen om tot stof te rug te keeren!)
 
Wat zelfs de vatbaarheid van hooger wareldsfeeren
 
Te boven gaat? - Wiens geest, in 't stoflijk kleed geklemd,
 
Zijn vrije werking in de omplooiing voelt gestremd,
 
En door den schemer van geheel verduisterde oogen
 
Zich t' elken oogenblik in 't voorwerp ziet bedrogen;
 
Die niet kan denken dan in 't beeld der stoflijkheid,
 
Door 't enkle schijnbaar van een beeldvorm die misleidt;
 
Die weten? Die, wat is, bevatten? - Kunt gy 't wenschen;
 
't U-zelv' verbeelden is niet mooglijk, dwaze menschen,
 
Ten zij ge u willends wie en wat gy zijt, verzaakt,
 
En in verhitten waan tot meer dan Englen maakt.
 
Gy, weten! op deze aard? in dit verganklijk leven
 
Ten proefstaat - ja, tot straf- en zuivringsplaats gegeven?
 
Begreept ge, als moedervrucht en eer gy 't daglicht zaagt,
 
Hoe de uchtendzon deze aard van uit haar kimmen daagt;
 
Wat licht zij? wat het zien, het rieken, hooren, smaken?
 
Wat ademen van lucht? wat sluimren zij of waken?
 
Begrijpt het teedre wicht als 't laving voor zijn dorst
 
Van uit den levenswel der moederlijke borst
 
Met wondre werktuigkunst der lipjens op mag trekken,
 
Waartoe die zuigenskracht, die spierbewerking, strekken;
 
Of smaakt het minder in de weldaad die 't geniet,
 
Zoo 't voedend vocht hem toch door 't slikkend keeltjen vliet?
 
Wanneer gy de aard betreedt met opgerechte leden,
 
Bedenkt ge, of weet gy zelfs by 't plaatsen van uw treden
 
Hoe 't middelpunt der zwaarte in 't lichaam wordt geschraagd,
 
Op dat ge in elken stap geen val, geen beenbreuk, waagt?
[pagina 351]
[p. 351]
 
Of als ge op Luit of harp de snaren meent te tokkelen,
 
Begrijpt ge 't snarenspel in eigen vingerknokkelen.
 
Begrijpt ge uw voeding zelfs? - Wat wil dat trotsch verstand,
 
Het zinnelijk gevoel nahinkende in zijn band,
 
Zich-zelf begrijpen of den oorsprong van zijn wezen,
 
Daar 't zelfs geen oogen heeft om 't scheppingsblad te lezen,
 
Maar (alles weemlend voor zijn blikken) niets erkent,
 
Dan kringen, waar 't zich mede en om en weder wendt?
 
De Godheid weten, ô, haar raden, palen zetten,
 
Bestemmen, naar zijn wensch door uitgedachte wetten,
 
ô Dwaasheid, waardig den verworpling in de nacht
 
Die nooit een dageraad van Zijn verlichting wacht!
 
De Godheid weten! Neen, maar leer Haar te ondervinden;
 
Ontsluit Haar 't hart, gevoelt, gy 't voetspoor-bijstre blinden!
 
Zy leidt u langs den weg van haar Voorzienigheid.
 
Volgt, volgt Haar, naar het licht dat u aan 't eind verbeidt,
 
En dan door eigen gloed u zelf in 't hart zal dringen,
 
Als 't overtogen vlies uit de oogleên los zal springen!
 
Dan, als ge op de aard niet meer met gluipend halfbespiên,
 
Maar God uit hooger stand in 't schepslendom moogt zien,
 
Dan zult ge - en ach, dan nog zijn Godheid niet bevatten,
 
Maar leeren 't geen gy zijt in dankbren oodmoed schatten.
 
Tot zoo lang, scherp van geest; maar, voor verleiding doof,
 
Sla de oogen neêr en buig, en, stervling - heb geloof!
 
 
 
Zie eeuwen rugwaart. - Toen by 't eerste morgenglimmen
 
Des Christendoms, 't Heelal, by 't weemlen van de schimmen
 
Door licht en duister aan het worstelen, 't godendom
 
Der Heidnen afviel; en hun Filozofendrom
 
Zich vruchtloos afmatte om met angstig boezemhijgen
 
Door krachten van 't verstand ten hemeltrans te stijgen,
 
En d' oorsprong van 't Heelal, den God die 't heeft gewrocht,
 
En de oorzaak van ons zijn, in dubbend mijmren zocht.
 
Hun ladder om zoo fier die steilten op te treden,
 
Waar was die? - 't Was, helaas! een luchtsprong van de Reden;
 
Hun voet gleed uit, men stortte, en met gespleten hoofd
 
Werd eindlijk in een God (maar welk een God!) geloofd.
 
Een God wien beitelslag noch ijzermoker smeedden,
 
Neen, maar 't verstand zich bootste uit de onverlichte Reden;
[pagina 352]
[p. 352]
 
Waarin de zelfheid van den maker even zeer
 
Werd aangebeden als in 't marmer van weleer! -
 
Bedrieglijke Eigenmin, steeds in n-zelv gevangen,
 
Wat poogt ge, als aan een draad in 't windrnmoer gehangen,
 
En door den storm geschokt nu hier- dan derwaart heen?
 
Wat juicht ge uw vrijheid toe in 't slingren van de leên,
 
En boogt op vlerken waar ge u inbeeldt meê te vliegen?
 
Wat wilt ge u-zelve, wat die om u zijn, bedriegen?
 
Wat tast, wat grijpt ge met uw Reden? - IJdle lucht. -
 
En echter in ons hart ligt heete waarheidszucht! -
 
Ja, zoek een Godsdienst, die dat worstlend hart bevredig',
 
Gy wijsgeer! maar, helaas, gy vindt uw boezem ledig.
 
Gy waart en wroet in 't rond door brein en ingewand,
 
En eindlijk geeft gy 't op, dier onrust niet bestand.
 
Porfyrius, ik zie uw kwellingvolle ontroering,
 
Onzeekre twijfling, en verwarde zielsvervoering,
 
Waarin gy 't sterven, ja, al de angst die 't ooit verzelt,
 
Voor zulk een prang verkiest als u om 't harte knelt.Ga naar eind1
 
Ach, duizenden met u, die in dien doolhof duizelend,
 
Zich-zelv' met bliksemvloek op bliksemvloek vergruizelend,
 
Het Niet verlangden, ja, het zéker eindloos leed,
 
Voor 't doorstaan van een staat zoo onverdraaglijk wreed!
 
Gelooven moet ge, ô mensch! Gelooven. - In 't gelooven
 
Is rust, in dit-alleen. Die balsem daauwt van boven,
 
En laaft den boezem met verkwikking. Daar die faalt,
 
Wordt rustloos in het rijk der schimmen omgedwaald.
 
Daar schept zich dweepzucht dan verwarde schemerbeelden,
 
Grijpt schaduwen in d' arm die kranke hersens teelden,
 
Knielt voor haar neder in verrukking, en aanbidt.
 
Rampzaalge, tot wat eind, en met wat schuldloos wit,
 
En toch, hoe schuldig! - Ach, uw doel is rust te zoeken,
 
Al ware 't onder de aard in 't dal der Helsche vloeken.
 
Het hart behoeft ze, ja: die rust is 't hoogste goed.
 
Maar, stervling - ze is alleen by Jezus, in Zijn bloed.
 
 
 
1824.
voetnoot*
Nieuwe Oprakeling, 8.
eind1
Platonius in vita Porphyrii.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken