Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6 (1857)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6
Afbeelding van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.26 MB)

Scans (7.74 MB)

XML (1.07 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6

(1857)–Willem Bilderdijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Scheepvaart.Ga naar voetnoot*

 
Utinam nec unquam Pelii nemoris jugo
 
Pinus bipenni concidisset Thessala!
 
 
 
Phaedrus.
 
Gewimpeld water-burgkasteel,
 
Dat hobblend op de rug der wankelende baren,
 
Der winden adem weet in 't holle zeil te gaâren!
 
Wat kruist ge Warelddeel aan deel,
 
Om specerygeur, goud, robijn, en diamanten,
 
En wat op Vaderlandsche kust
 
De dartle weeldelust steeds verder voort mag planten
[pagina 45]
[p. 45]
 
Ten koste van gemoed en rust?
 
Neen, 't is geen vrucht van 't veld, geen mijn- of berggeplonder,
 
't Is zielverderf en gif; 't is Volken ondergang
 
Dat ge in uw buik verbergt, en de Afgrond juicht van onder
 
U toe, en 't golfschuim bruischt van zijn triomfgezang.
 
 
 
ô Gy wiens God in 't goud, wiens roem bestaat in 't blinken
 
Van nietige aardstof, Handelgeest!
 
Wat deedt ge al volk by volk in hun verdelging zinken;
 
Waar zijt ge niet de val van zede en deugd geweest!
 
Ja, Overvloed en Pracht en Weelde zijn uw telgen,
 
Met de in onmatig rustloos zwelgen
 
Onstoorbre Winzucht, Overdaad,
 
En 't monster Heblust, nooit verzaad,
 
En zweepen 't hart tot woede, ontsteken laaie vlammen: -
 
Die grijpen vrede en welvaart aan;
 
Dan steken stormen op, uit dampen opgestaan:
 
Dan storten, door geen kunst, geen dijken, in te dammen,
 
Geheele zeën in met bruischenden orkaan.
 
Dan vliedt ge, Onnoozelheid, 't heelal ten spot geworden,
 
En de eerlijke Eer ligt door vermetelheid vertreên;
 
Der Onschuld loof en vrucht verdorden,
 
En list, geweld, en roof, zijn 's levens steun alleen.
 
Ach, dat de bijl in 't middernachtlijk woud,
 
Om voor te ploegen door het zout,
 
By 's Warelds heldrer morgendagen
 
Geen wijdgetakten eik, geen spichtig dennenhout
 
Op breeden wortel neêrgeslagen,
 
Maar afgedorde tak en graauwverschrompeld blad
 
Het huislijk vuur, in vlugge vonken
 
Van uit den harden kei geklonken,
 
Op stillen haard gevoedsterd hadd'!
 
Men waagde dierbre menschenzielen
 
Op geen den wind betrouwde kielen.
 
 
 
Men spilde in verr' gezochte nacht,
 
Of beenontmerglend zonneroosten,
 
In dompig West of blaakrend Oosten,
 
Geen duur, onschatbaar bloed voor pracht!
[pagina 46]
[p. 46]
 
ô Hadt ge in vollen zin uw heilstaat mogen kennen,
 
Eer 't doek ontaardde in vooglenpennen,
 
Gy, al te zalig Voorgeslacht!
 
Ach dat in uwen lindenlommer
 
Mijn kinderwiegjen had gestaan;
 
Wat neevlen van verdriet, wat gruwbre vlijm van kommer,
 
Waar nooit my over 't hoofd, en nooit door 't hart gegaan!
 
'k Had vrij in 't grazig dons mijn leden
 
Gerekt, en op den halm een needrig lied gekweeld;
 
En de eenvoud van oprechte zeden
 
Had steeds mijne aadren doorgespeeld!
 
'k Had meê niet angstig moeten slaven
 
Op 't pad van eer; of 't schaamle brood
 
Van uit den dorren steengrond graven,
 
Die niet dan distels in zich sloot;
 
Mijn lippen aan geen water laven,
 
Dat uit vermodderde ader schoot.
 
'k Had vrolijk, op vernoegde wijzen,
 
Met leeuwrik, vink, en filomeel,
 
Den God der Schepping mogen prijzen
 
Met door geen leed verworgde keel.
 
'k Had voor het leven uit mijn leven,
 
Mijns stamhuis laatste en dierbre spruit,
 
In 't wolkend uitzicht niet te beven
 
Nu 't overneveld oog my sluit;
 
Maar 'k lei' mijn hoofd, bevrijd van zorgen
 
En lachende, op de grafzoô neêr,
 
En riep: Vaarwel tot aan den morgen!
 
Die toch, in 's Almachts schoot verborgen,
 
Brengt dierbre Gade en Kroost ons haast in de armen weêr.
 
 
 
Doch ja ook nu, Gy, Alvermogen!
 
Gy schept me een uitzicht in die nacht.
 
Gy opent, hoe bezwaard, deze oogen,
 
By 't kale hoofd met sneeuw des ouderdoms bevracht.
 
Ja, 'k zie Uw dag, Uw Heildag klimmen!
 
Daar rijst, daar stijgt hy uit de kimmen;
 
Daar zinken nacht- en nevelschimmen;
 
't Is licht! mijn hoop, mijn Heiland, daalt!
[pagina 47]
[p. 47]
 
Mijn kroost, Zijn oog zal u bewaken
 
By 't vuurgespuw van Helsche draken:
 
Blijf slechts den wareldschijn verzaken,
 
Zijn woord is 't waar het hart gerust in ademhaalt.
 
 
 
1827.

voetnoot*
Vermaking, 169.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken