Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6 (1857)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6
Afbeelding van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.26 MB)

Scans (7.74 MB)

XML (1.07 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6

(1857)–Willem Bilderdijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 181]
[p. 181]

Verrijzenis.Ga naar voetnoot*

Δεῖ γἀρ τὸ φθαρτὸν τοῦτο ὲνδύσασθαι ἀφθαρσίαν. -

Paulus.
 
Der Eeuwen loop is in den hoogen
 
Bepaald door 't Godlijk Alvermogen,
 
Dat ze afperkte eer de Tijd zijn loopperk binnentrad,
 
En met de slagpen van zijn wieken
 
By 't eerst ontluikend uchtendkrieken
 
De during van 't bestaan der aardsche schepping mat.
 
Zy reien, hand in hand geslagen,
 
En telen jaren, maanden, dagen,
 
Geboorte- en levenstijd en bloei en stervensuur,
 
En zelfvernieuwing der Natuur
 
Waar ze in den winter kwijnt, van 't grafkleed overtrokken;
 
Maar, boom en bloem en heidekruid
 
Barst' vrij zijn wintersluim'ring uit,
 
En heffe 't hoofd weêr op van uit de veldsneeuwvlokken;
 
't Bezielde en eedler schepslenheir
 
Rijst uit zijn Winter nimmer weêr.
 
 
 
Daar ligt dat lichaam dan, bootseersel zoo verheven,
 
Waar in zich 't blinkend beeld zijns Scheppers openbaart,
 
In 't ingewand der aard
 
Den diepverachten worm tot aas en prooi gegeven,
 
En brengt voor 't rijzend dierensoort
 
Een nieuw tooneel van schepping voort.
[pagina 182]
[p. 182]
 
Zoo wordt als afgevallen bladeren,
 
Verdord, vermolmd tot stof en mest,
 
Dat samenstel van brein en zenuw, hart en aderen,
 
Een prooi van 't in den grond omweemlend wormennest!
 
De Heer der schepping ligt van al wat leeft vertreden,
 
Verscheurd door 't nietigst aardgespuis,
 
En beurt voor woonsteêpraal en pracht van staatsiekleeden,
 
De doodwâ met de donkre kluis.
 
Daar ligt dan 't konststuk van d' Almachten menschbootseerder
 
Ten roof van 't ongediert, ten speeltuig van den wind,
 
En de onverbidbare Aardverheerder
 
Waart grimmig om en moordt, verbrijzelt, en verslindt.
 
 
 
Doch 't zij zoo, laat hem spier, gebeente, en vezels knagen,
 
Verteer' hy vleesch en ingeweid!
 
Wat is de omkleeding my der aardsche nietigheid;
 
Mijn zelfheid blijft my, schoon van 't stofgewaad ontslagen,
 
En 'k weet het, wat mijn ziel verbeid'!
 
'k Zal, uit dit vleesch, hersteld, verrezen,
 
Mijn Heiland zien in 't eeuwig licht,
 
Zijn zegepraal, Zijn roof, Hem eeuwig eigen wezen,
 
En blinken in den glans van 't Godlijk aangezicht.
 
Dit, dit verdervend vleesch, de roof van vuige maden,
 
Zal opstaan uit het vratig graf,
 
En schudden, met geen vloek, geen stervensvloek beladen,
 
Wat sterflijk is als gruis en nietige aardstof af.
 
Laat, laat dan al van my vervremden,
 
Wat me afkomst, bloed, of huis, of tederheid verknocht;
 
De Godheid kent Heur voorbestemden
 
Die 's Heilands bloed heeft vrijgekocht.
 
Hy leeft, Hy die mijn schuld gedragen
 
En aan het kruishout heeft getorscht,
 
Wat zou 't verwijt een boezem knagen
 
Voor wien Zijn stervend hart naar laafnis heeft gedorst?
 
Hy leed, verzelvigd met de zijnen,
 
En wy, wy volgen Hem in Hemelzegepraal,
 
Als aarde en ramp en schuld verdwijnen
 
En de eeuwigheid den tijd al vliegende achterhaal.
 
Gezegend tijdstip, moogt gy naderen,
[pagina 183]
[p. 183]
 
Wanneer door 't vol gerijpte graan
 
De zicht der Oogst zich uit zal slaan
 
En 't koren in de schuur vergaderen.
 
Kom, dag des uitzichts, ja, verschijn,
 
Dat we allen één in jezus zijn!
 
 
 
1829.
voetnoot*
Nieuwe Vermaking, 103.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken