Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 7 (1857)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 7
Afbeelding van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 7Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.09 MB)

Scans (6.35 MB)

XML (1.01 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 7

(1857)–Willem Bilderdijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Napraten.Ga naar voetnoot*

Οἶνός τοι χαρίεντι πέλει ταχὺς ἵππος ᾶοιδῷ, Ὕδωρ δὲ πίνων χπηστὸν οὐδὲν ἂν τέκοις.
Niceratus.
 
Het zij men de Ouden hoort of raadpleegt met de lateren,
 
Geen vers, of 't moest de vloed des wijnstoks wel bewateren,
 
Kon goed, kon duurzaam zijn: hy telt niet voor Poëet,
 
Die niet in 't Bacchus-gild zijn proef als meester deed.
 
Geen Zangster op Parnas, al leeft ze ook als een Klopjen,
 
Of 's morgens na 't ontbijt verlangt zy naar een dropjen;
 
En, prijst Homeer den wijn, hy wees ook zelf niet af
 
Wat Krijgren (zoo hy leert) hun heldenkrachten gaf.Ga naar eind1
 
Ja, vader Ennius greep nooit, dan half bestoven,
 
De Lier. ‘Die nuchtren is mag op 't Kantoor gaan sloven,
 
(Dus zegt hy;) 't sober volk is zang en spel verboôn.’
 
Ook Poot viel, zonder dat, by wijlen uit den toon,
 
En, kwaamt ge vroeg of laat, het hartversterkend glaasjen
[pagina 233]
[p. 233]
 
Had op zijn schoorsteenrand in 't stulpjen vast een plaatsjen,
 
(De man erkent het, hy was dorstig,) en met recht:
 
Een onbegoten vers moet droog zijn naar men zegt.
 
En sedert is het ook een regel by Poëeten,
 
Te drinken dat het kraakt, te rijmen dat zy zweeten.
 
Zoo gaat het, beste Vriend. Men eigent zich 't gebrek
 
Van Kato, doch men wordt geen Kato, maar een gek.
 
Die BingleysGa naar eind2 forsche stem met minder sterke longen
 
Wou nadoen, is op eens de levensaâr gesprongen.
 
Het voorbeeld, al is 't goed, misleidt die 't volgen wil;
 
Een nagebootst naïf veranderd in een gril.
 
Een misstand uit natuur, niet altijd onbehaaglijk,
 
Wordt, nagemaakt met vlijt, voor ieder onverdraaglijk;
 
En de aangeleerde fout die niemand heeft gestuit,
 
Steekt als m'er mede pronkt, als iets gedrochtlijks uit.
 
Eens vond men 't bleek zijn, fraai; en om meê schoon te heeten
 
Moest elk zich ongezond aan koffybonen eten.
 
'k Zie Tituskoppen, ja in menigte, op de straat,
 
Maar geen, wien in zijn borst het hart van Titus slaat.
 
De Brutussen alleen, die op de Vorsten schelden,
 
Zijn meest hunn' naam getrouw, en recht brutale helden.
 
Maar laf en slaafsch gebroed, en apen als gy zijt,
 
Wat heeft me uw dolheid vaak doen barsten van de spijt,
 
En dikwijls ook de milt van 't lachen wee doen schudden,
 
Nakruipers zonder eind, en zwijn- en ezelskudden!
 
Wanneer ge nu of dan een nieuw of zeldzaam woord,
 
Een ongewone maat, of beeldtnis, en zoo voort,
 
Ontmoetende in mijn vers, 't zij niet of half begrepen,
 
Dit, of 't een krijgsroof waar, terstond by 't haar moest sleepen,
 
En pronken daar, verminkt, en zelden recht ter sneê,
 
In 't eerste 't beste Dicht, als iets oorspronklijks meê!
 
De goede H......wist van zulk een fijn bestelen,
 
En heel een nasleep volgde om in de winst te deelen,
 
Gelijk 't in oorlog gaat. Huzaartroep en Pandoer
 
Valt in op 't platte land, en plondert d' armen boer;
 
Maar 't lijdt een korte poos, en laffe zoetelaren
 
Slaan meê de hand aan 't werk om ook wat buits te gaâren.
 
Ik gun 't u, vrienden, ja; maar zoo ik 't zeggen moet,
 
't Gestolen beetjen is niet loflijk, al is 't zoet.
[pagina 234]
[p. 234]
 
Voor my, geen vlugge drank heeft in mijne aderbuizen
 
Mijn altijd vurig bloed naar 't kalme hoofd doen bruizen;
 
Geen dartlend Bachanaal is mijn verhitten geest
 
Ten spoor van Dichtrenvlucht, ter Hippokreen geweest.
 
Mijn jeugd is vrij van ziel en eerlijk opgetreden,
 
En 'k zag van uit mijn sfeer hooghartig naar beneden,
 
Stond op my-zelv' alleen, en drukte niemands spoor.
 
Die op zich-zelven steunt gaat heel den drommel voor.
 
'k Heb eerst d' aalouden toon aan 't Lierdicht weêrgegeven,
 
Waarmede Alcéus snaar de Dwinglandy deed beven;
 
Ik schonk aan 't Minnedicht heur zachte tederheid,
 
Van laffe weekheid vrij, die uit vertooning schreit,
 
En, kwijnende uit gemis van voedsel der gedachten,
 
By 't hijgende ach en ô, van onzin wil versmachten.
 
'k Sloeg meê de zachte harp van d' ouden Romancier
 
In d' eenvoud van hun tijd, en met een hooger zwier;
 
En dorst in oorlogsveld, in moed noch kracht bezweken,
 
By 't krijschen der trompet het bliksemvuur ontsteken;
 
Ik galmde 't Heldendicht voor de ooren van 't Heelal
 
Met Englenvreugd door één en Duivlen wraakgeschal.
 
Ja! 'k heb, op Thespis broos, der Vorsten roem gewroken,
 
Op 't laffe Nageslacht den banvloek uitgesproken
 
Dat, slaaf van Vreemden, moord en dollen moedwil eert,
 
In 't juk van vuig geboeft', Gods ordening braveert
 
En op de wenken vliegt van listige Aartsverraderen.
 
En strooide ik Dichtgebloemte op 't heilig graf der vaderen,
 
'k Vergat de hulde niet, den Koningsstaf verplicht.
 
'k Beproefde 't distlig pad van 't stroeve Leergedicht,
 
En durfde 't tot den rang, een Dichter waard, verheffen.
 
Maar, wist ik d' onverlaat in de ijzren ziel te treffen,
 
Nooit heb ik 't argloos hart naar rust of eer gestaan;
 
Nooit offerde ik een grein van wierook aan den waan,
 
Ontzag of streelde om roem, maar dorst die schim vertrappen;
 
Versmaad hing ze aan mijn zij' en volgde me op mijn stappen,
 
En, zoo mijn Vaderland ooit prijs stelde op mijn lied,
 
'k Verkreeg het ongevergd; door laf bekruipen niet.
 
Neen, 'k dacht en handelde als aan 't eerlijk bloed betaamde,
 
Dat zes paar eeuwen telt, zich nooit een laagheid schaamde,
 
Voor Vorst en Vaderland, voor God en Godsdienst streed,
[pagina 235]
[p. 235]
 
En, balling, arm, verdrukt, zijn oorsprong nooit vergeet.
 
Laat eed- by eedgespan hun dollen aanhang vormen,
 
En Pindus als d' Olymp met woest geschreeuw bestormen,
 
'k Gun elk hun kransjens, 't zij gebedeld of betaald,
 
En liever is me een hoon, dan lof door lof behaald.
 
Wien 't lust, geniet' de vrucht die, in mijn Winterdagen
 
Dees uitgeputte stam nog machtig is te dragen;
 
(Voor andren zijn zy niet,) en hem die beetre teelt,
 
Juiche ik met wellust toe! mijn rol is uitgespeeld.
 
 
 
1823.
 
Gevolgd na Horatius, Epist. I, 19.

voetnoot*
Rotsgalmen II, 13.
eind1
Ἀνδρὶ δὲ κεκμηῶτι μένος μέγα οἶνος ἀέξει.
eind2
Stentor. Horatius noemt Timagenes.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken