Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8 (1858)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8
Afbeelding van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.52 MB)

Scans (5.49 MB)

XML (0.78 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8

(1858)–Willem Bilderdijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Aan den Rhijn.Ga naar voetnoot*

 
- Vagus et sinistrâ
 
Labitur ripâ -
 
 
 
Horatius.
 
Aaloude Telg der Alpenkruinen
 
Die half Euroop haar akkers laaft,
 
En sluimrend in Zuidhollands duinen
 
Uw stroom in Katwijks klif begraaft:
 
Wat zegt gy, nu de nijvre handen
 
Uw vloed bevrijdden van zijn banden,
 
En uitweg baanden op uw pad;
 
Nu gy, ô glorie aller vlieten,
 
Uw glazen stroomkruik uit moogt gieten
 
In Amfitrites waterschat?
 
 
 
Behaagt u 't onverhinderd vloeien;
 
Of leidet ge aan dees Westerkust
 
Uw hoofd van 't eindloos lang vermoeien
 
Niet liever hier in 't zand ter rust?
 
Zal Neêrland u meer dierbaar wezen,
 
Nu minder voor uw golven vreezen,
 
Wanneer gy door den storm gepord,
 
In 't met de Maas vereenigd woeden
 
Uw beider saamverbonden vloeden
 
Op 't zinkend Gelder nederstort?
[pagina 296]
[p. 296]
 
Ach! mocht gy, om de schoone dreven,
 
U hier geëffend, meer gedwee,
 
Gelatener uw kil doorstreven
 
Naar de u door kunst ontsloten zee!
 
Maar ach, nog wringt gy door de dijken
 
Die siddrend voor uw kracht bezwijken,
 
En spoelt en grond en veldoogst af,
 
Verscheurt wat banden u beklemmen,
 
En vormt in 't toomloos overzwemmen,
 
Den akker tot een gapend graf.
 
 
 
Daar stort dan 't werk der voorgeslachten
 
D' onredbren nazaat op de kruin:
 
Daar effnen dam en diepe grachten,
 
En zinkt het trotsch gevaart' in puin.
 
Daar liggen dan in holle kuilen,
 
En mensch en hongrend vee te huilen,
 
Op dak of hooiberg saamgehoopt:
 
Daar galmt de hemel weêr van 't kermen,
 
Maar gy, gy weet van geen erbermen:
 
Tot ge alles hebt ten grond gesloopt.
 
 
 
ô Dierbre Rhijn, wiens groene boorden,
 
Weêr vrij door Nederlandschen moed,
 
Zoo vaak mijn Cyther ruischen hoorden
 
Door 't bruischen van uw zilvren vloed.
 
Ach had die zang eens Orfeus krachten
 
Dat hy de woede mocht verzachten,
 
Wanneer ze u 't moedig hart ontsteekt!
 
ô Mocht door 't piepen van uw halmen,
 
Geen bange noodkreet ooit weêrgalmen
 
Die uit geprangde boezems breekt!
 
 
 
Dan ach! wat baten treurgezangen
 
Wanneer 't verschriklijk nooduur bromt!
 
Wie zal uw golf in breidels prangen
 
Daar 't buldrend West u tegengromt?
 
Ach waarom ooit in roekloos pogen
[pagina 297]
[p. 297]
 
U met zoo eng een wal omtogen
 
Dien ge in Uw volheid overzwelt,
 
Als moest de ontembre Hoofdstof zwichten,
 
Door altijd roeklooze Adamswichten
 
Naar eigenwil in boei gekneld!
 
 
 
ô Hoogmoed! menschlijk, zinloos pogen,
 
Dat de aard naar blinde zucht herschept,
 
Maar, worstlend tegen 't Alvermogen,
 
Vergeefs de nijvre handen rept!
 
Haast naakt u 't eind van al uw trachten:
 
Haast daalt u de aakligste aller nachten,
 
En al uw arbeid is te niet.
 
Niet eeuwig zal dees slijkhoop duren,
 
De stroom uw kunstige oevers schuren
 
Naar 't geen uw willekeur gebiedt.
 
 
 
En, Stroomen, gy die uit uwe aderen
 
Deze aard bewatert, sproeit en drenkt,
 
Ik zie de stond van sloping naderen,
 
De hand die tot verwoesting wenkt!
 
Op 't aardrijk is geen eeuwig wonen;
 
Al wil 't de vlijt met vruchten lonen,
 
Veroudrend, moet het eens vergaan.
 
Den stervling naakt een eind van 't zwoegen,
 
Van spitten, dijken, zaaien, ploegen:
 
Een nieuwe wareld breekt ons aan.
 
 
 
1827.

voetnoot*
Nieuwe Oprakeling, 115.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken