Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11 (1858)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11
Afbeelding van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.62 MB)

Scans (5.37 MB)

ebook (3.14 MB)

XML (0.81 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11

(1858)–Willem Bilderdijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 153]
[p. 153]

Ten verjaardage mijner egade.Ga naar voetnoot*

 
Zijn de rampen eens doorstreden?
 
Mag ik heden,
 
Dierbare, uw geboortefeest
 
Met een opgeruimden geest,
 
Met een vrolijk hart begroeten,
 
Dat zijn smarten voelt verzoeten,
 
En geen verder jammer vreest?
 
 
 
Is de tijd van 't ijdel hopen
 
Eens verloopen,
 
Dat het plaats make aan genot?
 
Wendt het aangezicht van 't lot,
 
Om van de uitgekreten oogen
 
Eens de tranen af te droogen,
 
Uitgestort voor 't oog van God? -
 
 
 
Nemen wy, geliefde Gade,
 
't Hart te rade;
 
Ach, dan blinkt de toekomst schoon!
 
Willem Fredrik steeg ten throon;
 
Holland is uit de asch herboren;
 
Alles jubelt in onze ooren;
 
Alles juicht den vrijheidstoon.
 
 
 
ô Hoe schudt hy 't teder harte,
 
Week van smarte,
 
Na zoo lang een dwinglandij!
 
‘Neêrland, Neêrland is weêr vrij!’
 
Wien die kreet niet alles smoorde
 
Toen zy weêr de lucht doorboorde,
 
Droeg geen Hollandsch hart als wy.
[pagina 154]
[p. 154]
 
Die voor Holland bloed en leven
 
Weg kon geven,
 
En wat weelde bood, versmaân;
 
Zou dien 't hart niet dankbaar slaan?
 
Zou die Hollands nieuwen zegen
 
Tot die hoogte zien gestegen,
 
En dan klagende vergaan?
 
 
 
Neen, gy zegt het; neen het lijden
 
Is verblijden,
 
Daar het vaderland herleeft,
 
Waar ons beider ziel aan kleeft.
 
Wat is, brood en deksel derven?
 
Hy die Batavier mag sterven,
 
Heeft niet jammerlijk geleefd.
 
 
 
Ja, gy wist in dees mijn armen
 
Nooit van kermen,
 
Dierbre, wat gy met my leedt.
 
Nooit scholdt gy den Hemel wreed;
 
Maar uw liefde schiep my rozen,
 
(Ach! het denkbeeld doet my blozen!)
 
Daar gy-zelv uw pijn verbeet.
 
 
 
Ach! indien my zulk een liefde
 
't Hart niet griefde,
 
Lieve Weêrhelft, 'k had er geen.
 
Ja, mijn boezem waar van steen.
 
Waarom moet ik dan verstommen,
 
En, van 't voorgevoel beklommen,
 
't Hart verstikken in geween?
 
 
 
Waarom, ach! dit uchtenddagen
 
Met mijn klagen,
 
Met mijn tranenstroom begroet?
 
Waarom niet met nieuwen moed
[pagina 155]
[p. 155]
 
U een blij verschiet ontsloten
 
Van gelukkige Echtgenoten?
 
Van verwonnen tegenspoed? -
 
 
 
Neen, geen stikziend zelfmisleien
 
Moet ons vleien.
 
Neen, mijn hart verheelt u niet
 
Wat mijn ziel voor oogen ziet.
 
Ook de nieuw ontloken dagen
 
Spellen ons slechts nieuwe plagen;
 
Slechts verscherping van verdriet.
 
 
 
Ja, wy zien de Lenterozen
 
Lachend blozen
 
Aan de lang ontblaârde haag;
 
Maar voor andren is die vaag.
 
Ons zijn 't immer dorre struiken,
 
Waar geen knopjens aan ontluiken;
 
Immer sneeuw- en hagelvlaag.
 
 
 
Ja, wat waant gy? Laffe baatzucht,
 
Vuige staatzucht,
 
Helsche lasterzucht en nijd,
 
Oude vete die steeds wrijt,
 
Zullen woedend en verbolgen,
 
't Eerlijk hart zoo lang vervolgen
 
Als het onvernederd lijdt.
 
 
 
Zouden zy één bloeddrop sparen
 
In mijne aâren?
 
Zy, één vonk van 's hemels licht
 
Gunnen aan mijn zwak gezicht?
 
Zy, mijn borst dat ademhalen
 
Niet met pijnen doen betalen,
 
Dat zy, hun ten spijt, verricht?
[pagina 156]
[p. 156]
 
Ja, de Vorst, zijn stamhuis waardig,
 
Is rechtvaardig,
 
En hy leest my in 't gemoed:
 
Maar zou 't giftig slangenbroed
 
Zich niet om Zijn' zetel wringen;
 
In zijn kabinetten dringen;
 
Zich niet kronklen om zijn' voet?
 
 
 
Die my toen ik kennis spreiden
 
Nut verbreiden,
 
't Vaderland vereeren mocht,
 
't Heil ontwrongen dat ik zocht;
 
Zouden die my niet bestoken,
 
Kwijnend en van kracht verbroken,
 
By mijn laatsten ademtocht?
 
 
 
Zou my 't heilloos helgebroedsel
 
't Laatste voedsel
 
Niet verpesten door zijn gif?
 
Ja, ontging mijn stervend rif
 
't Grimmen, biezen, en bezwadderen
 
Van die menschgedaantige adderen
 
Op den doodschen kerkhofklif?
 
 
 
Wat ook 't uitzicht andren schijne,
 
Dit is 't mijne;
 
Dit, het eenig dat ons wacht,
 
Na een plicht, zoo zuur betracht.
 
En een dag, mijn ziel zoo teder,
 
Slaat haar des te dieper neder,
 
Daar het alles om ons lacht.
 
 
 
Twijfelt gy? - Helaas, mijn Waarde,
 
't Was op aarde,
 
't Was in Holland steeds een wet:
[pagina 157]
[p. 157]
 
Deugd en adel moet verplet!
 
't Achterkroost van laffe slaven
 
Heerscht op 't nageslacht der braven
 
Dat hen 't juk heeft uitgered.
 
 
 
Neen, deze aard behoort geen' Christen.
 
Mammonisten,
 
Afgodsdienaars, zonder God,
 
En wier hart met Jezus spot;
 
Zy, die deugd en Godbetrouwen
 
Als geveinsd of dwaas beschouwen
 
Schikken van der volken lot.
 
 
 
Zouden die den Koning eeren
 
Dien zy zweeren?
 
Huichlaars, aan het goud verpand?
 
Kennen die een Vaderland,
 
Die zich-zelv' gestoelten smeden
 
Om den staf aan gruis te treden
 
In de Koninklijke hand?
 
 
 
Sluiten die voor 't blijde hopen
 
Uitzicht open?
 
Spellen die een blijder tijd
 
Na den doorgestanen strijd?
 
Kunnen ze anders dan verdrukken,
 
Zy, door duizend gruwelstukken
 
's Duivels heldienst ingewijd?
 
 
 
Zy een Vorst, dien ze eens vertraden,
 
Niet verraden? -
 
Wie hem aanhangt niet vertreên? -
 
Heel mijn zelfgevoel roept: neen!
 
't Land, Gods heildienst afgevallen,
 
Moog den naam van deugd doen schallen,
 
De afgrond heerscht er, hy-alleen.
[pagina 158]
[p. 158]
 
En, mijn Dierbre, waar ontvloden
 
Aan die snoden?
 
Heel het menschdom viel God af,
 
En verdaagt Hem tot hun straf.
 
Zalig, die ze mocht ontwijken,
 
Waren er op aard nog Rijken,
 
Waar men Godvrucht schuilplaats gaf!
 
 
 
Doch, ik mijmer. Lieve Gade,
 
Zijn genade
 
Zal ook nog ons schutsel zijn,
 
Tot een beter dag verschijn'.
 
Reeds gereed om aan te breken,
 
Zal hy alle snoodheid wreken,
 
En verzoet hy alle pijn.
 
 
 
Wel dan, Dierbre! steeds te vreden
 
Voortgeleden!
 
Voortgeleden onverpoosd!
 
't Is een offer voor ons kroost.
 
't Rijk van Jezus spoedt ons nade
 
Wy verbeiden 't, Hemelvader.
 
Alles in Uw' wil getroost!
 
 
 
1814.
voetnoot*
Nalezingen II, 58.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken