De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11

Dankgevoel.^*

Οὐδεὶς ἀγαϑὸς, εἰ μἠ εἶς, ὁ Θεός.

Luc. XVIII, 19.

Onuitspreeklijk is Uw goedheid,

God vol mensch-, vol zondaarsmin!

Ja en onuitspreckbre zoetheid

Stort Gy onze harten in.

ô Hoe danken we U volkomen?

Neen mijn God, wy kunnen 't niet:

Mag de dankbre traan ook stroomen,

't Is van ons niet dat zy vliet.

Wat kan 't hart dan tegenstreven:

Maar Gy slaat de harde rots,

En ze ontspringt de ziel ten leven,

Niet dan door de weldaad Gods.

Dit gevoelen, dit belijden

Met een liefdevol ontzag,

Dit voor dankplicht toe te wijden,

Is het al wat ik vermag.

1826.

* Nasprokkeling, 147.