Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14 (1859)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
Afbeelding van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.61 MB)

Scans (5.43 MB)

XML (0.80 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14

(1859)–Willem Bilderdijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 33]
[p. 33]

Thands.Ga naar voetnoot*

 
There is no vice so simple, but assumes
 
Some mark of virtue on his outwart parts.
 
 
 
Shakespeare.
 
Geen ondeugd ooit zoo slecht of schaamtloos, of zy steelt
 
Van de eene of de andre deugd het masker waar ze in speelt,
 
En de onschuld door dien mom begoochelt. Onzen dagen
 
Was 't voorbehouden, om den Helsnuit bloot te dragen,
 
Die thands de harten met geen afschrik meer vervult.
 
Ja, openlijk, en 't hoofd met eereloof gehuld,
 
Wordt ze, op de schouders van heur aanhang opgeheven,
 
Met razend feestgejuich waarvan de stranden beven
 
In zegepraal gevoerd. Een dolle Bacchusstoet
 
(Beschaafder mooglijk, maar nog inniger verwoed,
 
Dan Pentheus daken scheurde, en moederlijke handen
 
Deed wroeten in zijn bloed en lillende ingewanden,)
 
Vliegt met den thyrs vooruit in trippelenden dans
 
En slingert de epperank om de opgestoken lans,
 
En zingt haar 't Evoë, en zwiert de baanderollen
 
Van Oproer en Geweld in 't voorbedachte hollen
 
Waarin m' een dommen hoop omwikkeld medesleept,
 
Of als een varkenskudde al krijschend voor zich zweept;
 
Terwijl de Geest der Eeuw, op zwarte nevelwolken,
 
Zijn donders buldren doet in 't oor der dwaze volken,
 
In zielsverbazing door die wondren als verplet,
 
En bevend neêrgeknield voor 's Afgronds gruwelwet.
 
 
 
Maar wie is 't Helspook, dus afgodisch aangebeden?
 
Is 't Wellust, Frankrijks boel, die op den naam van Reden
[pagina 34]
[p. 34]
 
In 't heerlijk Marsveld by 't ontchristend Heidendom
 
Het Godgewijd altaar met zoo veel glans beklom? -
 
Neen, 't is haar Zuster, of haar Broeder, die, in konne
 
Onzeker, (hier een man, daar vuile Venusnonne!)
 
Zich eenmaal 't meesterschap des aardrijks heeft beloofd,
 
En, met van 's Hemels hand ter neêr gebliksemd hoofd,
 
Aan 't hem bestelpend puin zijns zetels weêr ontkropen,
 
In gladden slangenhuid de boezems ingeslopen,
 
En daar in 't zwellend hart met tederheid gevoed,
 
Op nieuw ten hemel stormt met d' ouden overmoed.
 
't Is Hoogmoed! Wee eene Eeuw die haar en haar verwanten
 
Het outer bouwen durft of heur standaarden planten!
 
Als mieren, in hun nest door 's Wandlaars voet gestoord,
 
Breekt, waar ze een voetstap zet, een zwerm van gruwlen voort.
 
Begeerte voedstert haar, en wordt door haar gevoedsterd,
 
En broeit op 't addrennest dat ze in heur slijkpoel koestert,
 
En schraapt en krabbelt met den krauwel, rooft en nijpt,
 
En zwelgt met oog en hart wat hand noch arm omgrijpt:
 
En Eer- en Heerschzucht stijft ze en reikt naar 's aardrijks teugels,
 
Vliegt de Almacht in 't gezicht op zwarte vleêrmuisvleugels,
 
En tuimelt duizend- en nog duizendwerf daarby,
 
Maar geeft den staf niet op van 's warelds heerschappy.
 
 
 
Kniel, Neêrlands Israël! zie daar, zie daar uw Goden,
 
Door hen zijt ge aan het juk der dienstbaarheid ontvloden!
 
Neen, 't is die God niet meer, die Spanjes heirkracht sloeg,
 
Die Frankrijk andermaal van uit uw binnenst joeg,
 
Door wondren Englands vloot van uwe stranden weerde,
 
Europa voor uw naam door Nassaus zwaard verneêrde,
 
Het Oost en de avondkust in uwe banden klonk,
 
Uw vlag geleidde op zee waar zon noch noordstar blonk,
 
De schatten van 't Heelal in uwen schoot deed vlieten,
 
De welvaart in uw slib haar takken uit deed schieten,
 
Zijn Kerkbruid op uw grond de zeekre toevlucht gaf,
 
En... Doch waar breekt de draad van al Zijn weldaân af,
 
(Onnoemlijk zijn ze aan u, ondankbaar Volk, bewezen,)
 
Waarom u de Englen-zelf als Godgezaligd prezen!
 
't Is Hoogmoed, Eigenliefde, en Heerschzucht, nooit verzaad,
 
't Is Wellust, Laster, Wraak, en vloekbare Eigenbaat,
[pagina 35]
[p. 35]
 
't Is, met den Godsvloek op het voorhoofd, Eigenwaarde,
 
En dweepzucht van 't Verstand dat zich voor God verklaarde
 
En Godlijke eer eischt, wat Gods Almacht heeft ontthroond.
 
Die Almacht wreekt niet meer, hoe fel zy wordt gehoond.
 
't Ontzach voor Haar is thands belachlijk: Haar te erkennen
 
Waar' 't Oppermachtig volk misdadig aan te schennen,
 
(De bron uit wie 't gezag van Vorst en Vader spruit!)
 
Dat recht en majesteit, als oorsprong, in zich sluit,
 
De plechtigste eeden breekt, zijn Vorst voor zich doet knielen,
 
En heilge plichten maakt van plondren en ontzielen.
 
Zie daar de Goden, thands door heel Euroop vereerd,
 
En zegge een David hier: De Heer is 't, die regeert!
 
 
 
Ja, Monsters, Hy regeert. - Afvallige verraders
 
Uws-zelven, bastaartkroost van Godgetrouwe Vaders!
 
Hun Geesten zien van voor Zijn zetel naar beneên
 
En vragen, of gy 't zijt voor wie hun arm gestreên,
 
Hun bloed gevloeid heeft? Ach! zy vragen 't aan Gods Engelen,
 
Die de oogen neêrslaan en hun handen samenstrengelen,
 
Maar zwijgen! - En gy mede, ô Wraak- en Heilprofeet,
 
Joannes, zwijgt met hun: de Hemel-zelf draagt leed:
 
De zielen roepen weêr van onder 't outer. Beven
 
Bevangt de wachters, die den Wreker aan zien streven,
 
Tot geen kastijding, neen, die de Afval stout versmaadt,
 
Maar tot verdelging van 't der Hell' gewijde zaad.
 
Vaar voort dan, beur uw troon, ô Satan, tot de starren!
 
Ik zie de schuddende aard heur kaken opensparren,
 
Verslonden wordt hy - en uw aanhang...! Hemel, ach! -
 
Mijn oogen, boort, ja boort dien naderenden dag,
 
Dien dag van wraak, van bloed, van ijzing, van verzwelgen,
 
Niet in! - Genade, ô God, voor Adams blinde telgen!
 
Ontsluit hun 't harte; doof 't verbijstrend fakkellicht
 
Welks damp hun 't brein bedwelmt, gevoel rooft en gezicht.
 
Stort, Heiland, stort uw Geest, schoon roekloos weggezondigd,
 
Waar Ge uw geheiligd Woord gezaaid hebt en verkondigd,
 
Waar 't eenmaal wortelde, en zoo heerlijk heeft gebloeid.
 
Zoo 't onder 't onkruid schuilt, het zij niet uitgeroeid!
 
't Verstikte, 't kwijnde, 't boog, zich machtloos op te heffen;
 
't Werd met den voet vertrapt; de hagel moest het treffen,
[pagina 36]
[p. 36]
 
De wormbeet knagen, en de seis van 't Ongeloof
 
Bedreigt het: Geef gy 't aan den aardmol niet ten roof
 
Die 't omwroet! Laat de hand van wakkre Gaardenieren
 
Het kweken! Schenk 't uw daauw om groenende op te tieren,
 
En vloek den sprinkhaanzwerm die 't afweidt! In uw hand
 
Beveelt uw Lamm'renkudde en zich en 't Vaderland!
 
 
 
1824.
voetnoot*
Navonkeling II, 180.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De dichtwerken van Bilderdijk (15 delen en supplement)