Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14 (1859)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
Afbeelding van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.61 MB)

Scans (5.43 MB)

XML (0.80 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14

(1859)–Willem Bilderdijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 53]
[p. 53]

Aan Leibnitz.Ga naar voetnoot*

Des opinions dangereuses, s' insinuant peu à peu dans l'esprit des hommes du grand monde qui règlent les autres, en se glissant dans les livres à la mode, disposent toutes choses à la révolution générale dont l'Europe est menacée. Si l'on se corrige de cette maladie d'esprit épidémique, dont les effets commencent à devenir visibles, les maux seront peut-être prévenus; mais si elle va croissant, la Providence corrigera les hommes par la révolution même qui en doit naître. Leibnitz, Nouv. Ess. sur l'espr. hum.
 
ô Gy wien de echte geest der Wijsheid, zoo verheven,
 
(Indien ze aan menschlijkheid een hooger rang kan geven,)
 
Niet aan dit aardsche slijk maar hooger Wezenskring
 
Verbond; gy, Leibnitz, meer dan enkel sterveling!
 
Wien uw verdartlende eeuw, reeds vaardig tot verbasteren,
 
En 't dommer nageslacht, gelijk de Waarheid, lasteren
 
En snood verguizen, voor een Fichtsche razerny
 
Aanbiddend neêrgeknield. Gy die de moordharpy
 
Die over gantsch Euroop haar vleêrmuisvlerken spreidde,
 
En Godsdienst, Recht, en Eer, den ondergang bereidde
 
Voorzaagt; de gruwlen der verwoesting in heur wel
 
Eer ze opbruischte, aanweest, met dien zegepraal der Hel
 
Dien wy aanschouwden, wy beproefden, wy bestreden,
 
En vruchtloos; dien we (eilaas!) in 't bloed gedompeld, leden
 
En eeuwig zonder maat betreuren in den val
 
Van 't dierbaarst, 't heiligst en onschatbaarste in 't Heelal!
 
Gy waarschouwde ons reeds vroeg by 't naauwlijks hoorbaar kraken
 
Des Afgronds, als hy 't bit van zijn gebonden kaken
 
Verscheurde, en ze opensparde, en uit zijn hollen strot
[pagina 54]
[p. 54]
 
In bloedwalm, vlam en rook, en vloeken tegen God,
 
Zijn sprinkhaanzwermen braakte om 't aardrijk te overdekken
 
En af te weiden, en den bliksem aan te trekken.
 
Ge erkende d'eersten (elk onmerkbren) schok der aard
 
Eer ze opborst tot een poel, voor later eeuw gespaard;
 
Boodt voor de pestsmet, eer zy veld won, tegengiften;
 
En 's Hemels balsem aamde uit uw onschatbre schriften;
 
Gy die de waarheid zaagt, ô Wijsgeer, waard dien naam,
 
Van Wijsgeers hoogmoed vrij en Wijsgeers beuzelkraam!
 
 
 
Gy voegde ons, by die plaag waarby nooit andre halen,
 
't Vertroostend uitzicht op een zuiver lichtbestralen
 
Dat uit dien donkren nacht weêr uit moest schieten. - Ach,
 
Waar blijft het morgenrood van dien gewenschten dag?
 
Neen, 't onheil, door geen macht, geen voorzorg, in tetoomen,
 
Moest als een watervloed heel 't aardrijk overstroomen:
 
Ontzachlijk was 't geweld dier ingestorte zee,
 
Maar 't spoelde in heure vaart een nietig ondeel meê
 
Des wrevels, die, 't Heelal vertrappende in zijn woede,
 
Den spot drijft met Gods wraak en 't snerpen van heur roede;
 
En de Ark, waarin 't Geloof op 't golfgebulder dreef,
 
Wordt overstelpt van 't schuim dat grimmende overbleef.
 
't Verachtlijk wangeslacht, van d' eersten schrik verrezen,
 
Heft schaamtloos 't hoofd omhoog, en waant zich niets te vreezen;
 
Dringt openlijk zich op in 't recht der heerschappy,
 
En laat geen Scepter meer, geen Rechts- of Krijgszwaard vrij.
 
't Werd stouter, als de leeuw, geboeid in 't hol gesmeten
 
En woedende opgestaan na 't breken van zijn keten,
 
En maakt zich meester van de wetten, schrijft aan 't recht
 
Zijn grilligheden voor, en oordeelt, en beslecht.
 
Geen kroon, geen outer meer, is voor den aangreep veilig;
 
Geen diadeem, hoe fier, geen tempel meer, hoe heilig!
 
Geen stem, geen tong meer, geen geweten, die 't geweld
 
Dier snoodaarts niet versmoort of in hun kluisters knelt!
 
'k Hoor Vrijheid, Wijsbegeerte, en Menschenliefde klinken:
 
Maar - vrijheid des gewelds om broedrenbloed te drinken;
 
Maar - wijsheid van 't verdwaasde Afgodendienaars-gild;
 
Maar - menschenmin die 't zweet van medebroedren spilt,
 
Hun zeedlijkheid verwoest, hun lichaam sloopt, hun leven
[pagina 55]
[p. 55]
 
Ten prooi stelt, en ze ontrooft wat God hun heeft gegeven.
 
ô Wijsbegeerte, die zoo fraaie ontwerpen smeedt!
 
ô Menschenmin met uw bereeknen, koud en wreed!
 
Verwaandheid, die zoo pronkt met schijnweldadigheden!
 
Kwakzalvers marktgebaar met opgeschikte reden,
 
Die Staat, Natuur, en Kerk het onderst boven haalt!
 
Wat hebt ge u uitgesloofd, en wy met bloed betaald!
 
 
 
Met bloed! Doch wat is bloed? wat, duizenden van zielen?
 
Ik spreek van 't aantal niet die op het slagveld vielen,
 
Maar wie 't gebrek, de nood van echtgenoot en kroost,
 
Verdrukking, waar 't gevoel der menschlijkheid van bloost,
 
In wanhoop wegrukte, en wellicht, in gruwbre vloeken,
 
Die de Almacht (booswichts!) aan uw kindren t' huis zal zoeken!
 
Neen, dat zegt weinig, by een laffen Koopmans-geest
 
Of Modefilozoof, geschoeid op Fransche leest;
 
Maar geld! - Hoe menig ton is daarby niet vervloten!
 
Hoe Landbouw, neering, bloei, ja handel, ingeschoten!
 
Een menigte kwam om van nooddruft, ja 't is hard;
 
Maar werd de Koopman rijk? - Neen, dat 's de grootste smart.
 
 
 
Men wil gelijkheid? Ja, dat is de grootste zegen. -
 
Wel nu, het ga zoo voort, haast zal ze u zijn verkregen!
 
Weldra, indien 't zoo gaat, zijn we allen weêr gelijk
 
Als wilden, moedernaakt, en allen even rijk.
 
Hier dingt men naar, en dan, dan mogen we in de bosschen
 
(Jean-Jaques wilde 't dus) naar druif- en dadeltrossen
 
En geurige applen als 't aaloude voorgeslacht,
 
Of, vindt men die niet meer van zelven voortgebracht,
 
Naar eikels grijpen, en, met broederlijke simmen,
 
Of kruipen langs den grond of in de boomen klimmen
 
Om voedsel, ons betwist door 't krijschend ongediert',
 
Dat voor geen koning meer, ontwapend en ontspierd,
 
Bevreesd is. - Leibnitz, ja! de plaag was onvermijdbaar;
 
(Ook was zy 't aardrijk nieuw, en daarom niet bestrijdbaar.)
 
Maar, zegt gy, 't onheil-zelf brengt zijn genezing voort. -
 
Genezing? - Ja, of dood! Te fel een ziekte, moordt. -
 
Ja, elke krankte sluit een werking in ter heeling;
 
Ze is, mits zy 't gift verwoest', een nieuwe krachtherteling;
[pagina 56]
[p. 56]
 
Doch, is heur worst'ling niet voor 't lichaam door te staan,
 
Wat blijft den kranke dan? - In 't jamm'ren te vergaan!
 
Helaas! Voorzienigheid, hebt Gy den val besloten
 
Eens volks dat Uw Genade opzett'lijk heeft verstooten,
 
Dat weldaân, meer aan dit dan eenig volk betoond,
 
Met drieste onbandigheid en eigen Zelfdienst1 hoont!
 
Ach, waar dan zal m' Uw naam in reine Godvrucht eeren!
 
Hier hadt Ge Uw kerk gesticht; hier mocht zy triomfeeren,
 
Hier werd zy (en waar meer?) gezuiverd, rein, gespaard,
 
Hier voor de macht der Hel, die om haar loeit, bewaard!
 
Ach, red haar van 't verderf, dat reeds van alle kanten
 
Haar instormt om de vaan des Ongeloofs te planten,
 
En, om die Kerk, het Rijk dat op zijn grondvest schudt!
 
Wees in dees nieuwen storm Oranjes throon ten stut!
 
En, moet het, brengt Uw wil, Uw raadsbesluit, dit mede,
 
Hoor aller braven zucht, vermengd tot ééne bede:
 
De vlam die uitbarst (zoo 't versmooren niet meer baat,)
 
Zij loutrend, en verslind' den zetel noch den Staat!
 
 
 
1824.
La Philosophie est venue avec ses projets, la Philanthropie avec ses calculs, la Vanité avec son étalage de bienfaisance, le Bel-esprit avec ses phrases; on a crié contre l'inégalité, - et l'on a bouleversé la nature, parce que tout est natureliement inégal.

Bonald.
voetnoot*
De voet in 't graf, 186.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De dichtwerken van Bilderdijk (15 delen en supplement)