Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14 (1859)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
Afbeelding van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.61 MB)

Scans (5.43 MB)

XML (0.80 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14

(1859)–Willem Bilderdijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 227]
[p. 227]

De taal.Ga naar voetnoot*

 
Natuur gaf ieder dier een eigen stemgeluid,
 
Waardoor het lijfsbehoef, gevoel, en driften uit,
 
En dit (men noem 't geblaf, gegaggel, loeien, schreeuwen,)
 
Laat geen verandren toe by 't tijdverloop der eeuwen.
 
Dat warelddeel-alleen, door de Almacht eeuwen lang
 
Ten tuigschat afgedeeld tot 's menschdoms ondergang,
 
Om, toen Euroop het peil der gruwlen had doorstegen,
 
Gods wraak te staven voor 't misbruiken van Zijn zegen; -
 
Dat warelddeel-alleen ontneemt den trouwen hond
 
De stem, hem toegelegd by 's aardrijks morgenstond,
 
Gelijk 't, aan 't voedend vleesch de voedingskracht ontroovend,
 
De fakkel van 't verstand in 't reedlijk brein verdovend,
 
De planten giftig maakt, en 't heilzaam suikerriet
 
Die scherpte meêdeelt die zijn zoet in de aadren giet,
 
De koffy, d' Arabier zoo heilzaam, zoo verkwikkend,
 
Tot geestloos bitter vormt, den stroom des bloeds verdikkend;
 
Ja, alle zeegning van de Alzegenende hand
 
Verbasterde, in de lucht dier jammerpoel verplant;
 
De dolle woestaardy van wellust, bandonttrekking,
 
Eedschendende eigenwil, en alle zielsbevlekking,
 
Met wreedheid, als de wieg van 't menschenvretend ras
 
(Nog meer verbeestlijk dan hun jachtvee,) waardig was, -
 
Wat zeg ik? heel de Hel, met d' oceaan van plagen
 
Die vroeger tijden nooit beproefden, nooit voorzagen,
 
Ten hemel steigren deed en op onze oevers bracht.
 
Tot lijfs- en zielsbederf van 't zinkend nageslacht,
 
Dat, sints dat oogenblik in stal en kracht verkleenend,
 
Steeds meer verdierlijkt wordt, in zielsgevoel versteenend,
[pagina 228]
[p. 228]
 
Door bozen gistdrank leeft, die geest en lichaam sloopt,
 
En wat Gods invloed is, van duivlenvonden hoopt.
 
 
 
Doch deze jammerbron voor Adams stamgenooten
 
Blijve in mijn Dichttafreel voor de oogen toegesloten:
 
Mijn boezem bloedt te zeer op 't denkbeeld. De uur genaakt
 
Die 't Godlijk woord ons reeds als Christnen kenbaar maakt.
 
't Verval zal 't uiterst haast bereiken, en Hy nadert,
 
Die tarw en distel eens ten Oogstdag samengadert,
 
De boosheid teuglen en 't bezweken redden moet.
 
Kom, heiland! alles roept; verhoor ons om Uw bloed!
 
 
 
Ja, eenmaal door natuur aan eigen stem gebonden,
 
Heeft ieder dier zijn spraak, en zocht geen nieuwe vonden.
 
Gods wraak, om 's menschdoms trots verbolgen, daalde neêr,
 
En 't volk (één Volk, één taal) had geen verbinding meer.
 
Zijn spraaktuig werd gekrenkt, belemmerd, onverstandig,
 
't Werd onderling vervreemd, onhulpzaam, en vijandig;
 
't Verdeelde en trok uit één. Verwijderd, uitgebreid,
 
Werd heel 't bewoonbaar droog met burgers overspreid:
 
En, afgezonderd, schiep verscheidenheid van oorden,
 
Van voorwerp, van behoefte, oneindigheid van woorden;
 
Verschillend, maar wier grond, en vorming, en geluid,
 
Toch uit een zelfde ziel en menschlijk zintuig spruit.
 
Erkenbaar door den klank, door 't vormend ademklemmen,
 
Waar gorgel, lip, en tong, vereend in samenstemmen,
 
Naar 't zelfgevoel van 't hart en 't werkingvol verstand
 
De borst en 't deel des monds verwijdring geeft of spant;
 
Daar de eenheid van besef, van werktuig, en van wezen,
 
(Geen toeval, willekeur, en niet uit niets gerezen,
 
Noch onverstaanbaar iets uit Filozofenschool,)
 
De talen heeft bepaald van wareldpool tot pool.
 
Verstaanbaar door heur aart, die nabootst, uitdrukt, schildert,
 
Waar 't doolziek wanbegrip de hersens niet verwildert,
 
Volkoomner dan 't penceel door 't nagebootste beeld;
 
Ja, indrukt in 't gevoel dat met zijn naaste deelt.
 
Verschillend, ja, voor 't oor in Volksverschil en monden,
 
Maar één, voor wie heur aart, voor wie den mensch doorgronden,
 
En gift van Hem-alleen die menschen d'adem geeft,
[pagina 229]
[p. 229]
 
Waarin Hem 't hart erkent, waardoor Zijn adem zweeft;
 
En 't edelst voorrecht, eerste en heiligste aller gaven,
 
Schoon Hem ten hoon verlaagd door laffe Duivlenslaven,
 
Wier domme beestlijkheid Hem lastert en verzaakt,
 
En aan hun onverstand Zijn Wijsheid dienstbaar maakt.
 
Itaalje, op nieuw in 't slijk des Heidendoms verzonken,
 
Deed eerst zijn ZemelbentGa naar voetnoot1 in 's Warelds hoofdstad pronken,
 
En 't vloekbre Frankrijk, dat in al wat gruwlen heet
 
Geen' meestren toegaf, smits' van heel Europaas leed,
 
Moest volgen. Steeds gewoon in 't Fransch gareel te hollen,
 
Deed Neêrland nuchtren meê in 't dronken zuizebollen,
 
Tot heel de Helmacht saam kwam hupplen in dien dans,
 
En 't beter volk geheel verduiveld werd, ja Fransch.
 
ô Mocht geheel Euroop van West tot Oosterkimmen
 
't Godtergend-helsch Parijs in vlammen op zien klimmen,
 
En 't menschdom wreken van vier eeuwen gruweldaân,
 
Met Duivlen-, neen, met meer dan Duivlengeest bestaan!
 
Ach! dit ontbrak ons nog. Aan kleeding, leefwijs, zeden,
 
Ja lijfgestalte-zelv, viel langer geen verkneden.
 
't Was alles gants verfranscht, vol arglist, veinzery,
 
En wat de band verscheurt en 't heil der maatschappy.
 
De Staat was omgekeerd. De Volksheff' moest regeeren,
 
En de Ongodistery des Heilands dienst verheeren;
 
Ixora zoo veel zijn als Jezus, voor gebroed,
 
Door Fransche meesters met hun tuimelgift gevoed;
 
Gewetenloos geboeft' in windige pamfletten
 
De Wareld kruipen doen naar 't voorschrift van hun wetten;
 
't Van God geroepen kroost, geleverd tot een roof
 
Aan giftsmet, hoogmoed, nijd, verleiding, ongeloof,
 
Van Nederlanders in een Duivlenras herschapen,
 
Der dienstbaarheid gewijd van 't drukkend Oorlogswapen,
 
En al de zeedloosheid, by Oudren nooit gekend
 
Wier oog nog, vruchtloos, zich tot God om uitkomst wendt.
 
Maar nog was 't niet genoeg; hoe fel die geessels snerpen,
 
Daar stond aan 't dwingend juk nog meerder te onderwerpen.
 
Het onbedwongen hart en 't redenlijk verstand
 
Moest bukken in de Spraak, voor Siegenbeekschen band.
 
En welken band, ô God! Wien moet het hart niet breken!
 
Van buffels, niet in staat, ons Hollandsch uit te spreken.
[pagina 230]
[p. 230]
 
Hun laf en zenuwloos wanluidend woordgewring,
 
Onduldbaar even zeer voor vreemde en inboorling,
 
Wordt reeds op 't spelschool elk' nog stamelenden jongen
 
Voor Hollands zuivre taal (God beter 't) opgedrongen
 
En oor en spraaktuig by hun vorming reeds verwend
 
Aan valsche plooien by geen Holland ooit gekend,
 
En onbestaanbaar met dat zacht en weeldrig vlieten
 
Dat by de oprechtste ziel den boezem uit moet schieten,
 
En Dichtval niet alleen, maar de inborst van Bataaf
 
Doet kennen, vrij van ziel, en van geen meening slaaf.
 
Die zoete melody waarin, vóór 't laf verzaken
 
Van God en Christendom, de grijze Vaders spraken!
 
De Taal aan band! en hoe? Van die geen taal verstaat,
 
En wien de schrijffiguur voor klank en reden gaat!
 
Waar zag men ooit eene eeuw die zulk een slag van dwazen
 
Vergunde om anders dan in 't dolhuis uit te razen!
 
Maar neen, zy prijken op den leerstoel. - Nageslacht,
 
(Zoo de Ezelsteelt van thands nog menschlijk kroost verwacht,)
 
Gelooft gy 't eens, dat de eer-, de pronknaam van Atheenen
 
Met snuif- by snuifkeel op de kansels kon vereenen?
 
Doch neen, geloof het niet, maar schrap van stonden aan,
 
De laatste Halfeeuw uit van Nederlands bestaan. -
 
ô Vroeger perk des Tijds, vol zaligheên en weelde,
 
Vol nijverheid en deugd, die wel- uit welvaart teelde,
 
Toen Waarheid, Plicht, Gewisse, en prikkel was en doel!
 
Wie, wie herdenkt u niet met weemoedvol gevoel!
 
Gelukkig hy, die toen vernoegd van 't leven scheidde
 
En zelfs geen denkbeeld had van 't geen zijn bloed verbeidde;
 
Maar hoogstrampzalig wy, wien, eindlijk uitgeleefd,
 
De navrucht voor ons kroost om 't scheemrend sterfbed zweeft!
 
 
 
1827.
voetnoot*
De voet in 't graf, 43.
voetnoot1
Della crusca.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De dichtwerken van Bilderdijk (15 delen en supplement)