Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Winterbloemen (1811)

Informatie terzijde

Titelpagina van Winterbloemen
Afbeelding van WinterbloemenToon afbeelding van titelpagina van Winterbloemen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.72 MB)

Scans (15.70 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Winterbloemen

(1811)–Willem Bilderdijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 54]
[p. 54]

Lotbetreuring.

 
Wat wraakt men, zoo mijn boezem zucht,
 
Mijn oog het licht des daags ontvlucht,
 
In 't onbeduidend, troostloos leven?
 
Wat ben, wat werd ik in dit oord,
 
Door 't worgsnoer van dien haat versmoord,
 
Die me eens de doodwond had gegeven.
 
 
 
ô Hoop, bedriechelijke ster,
 
Die me aan deed snellen van zoo verr',
 
Waar 't gruwzaamst leed my moest verstikken!
 
Waar bleeft gy, die me een leven boodt
 
Het geen me in Hollands stillen schoot
 
Met vruchtbren arbeid zou verkwikken!
 
 
[pagina 55]
[p. 55]
 
Neen, 'k moest mijn' opgelegden schat
 
Geplonderd zien, als 't dorrend blad,
 
Verwaaid voor d' aâm der Najaarswinden;
 
Verwoest, bedolven, onderdrukt:
 
En my den werkingskring ontrukt,
 
Waarin ik 't leven weêr zou vinden!
 
 
 
Helaas! ik buig 't vergrijzend hoofd,
 
In 't foltrendst zwoegen afgesloofd,
 
In ijdle zucht, onvruchtbaar pogen;
 
En sprei met ongewisse hand,
 
De zaden in 't verstuivend zand,
 
Waar uit geen vruchten rijzen mogen.
 
 
 
Daar volgt my dan, in werkloosheid,
 
Naar 't graf, met ongeduld verbeid,
 
Al wat my heuchlijke oogst deed hopen,
 
Ja, oogst die Hollands schrale hei
 
Moest sieren met een veldlivrei
 
Dat nimmer winter af zou stropen!
 
 
[pagina 56]
[p. 56]
 
Ach, Holland! zocht ik eer of staat,
 
Of 't gistend gif der overdaad
 
In goud of diamanten schalen?
 
Of traagheids zoeten sluimerwijn?
 
ô Neen, mijn zucht was, nut te zijn
 
Zoo lang mijn boezem aâm mocht halen.
 
 
 
Maar neen, die hoop is thands voorby;
 
Daar is geen leven meer voor my:
 
Dat troostend uitzicht is verdwenen.
 
Thands sta ik daar, in 't eenzaam dal,
 
Een prooi van 't slingrend lotgeval,
 
Mijn nutloos leven af te weenen:
 
 
 
Als 't boomtjen in de wildernis,
 
Met ooft beladen, geurig, frisch,
 
Van smaaklijk, voedend sap doortrokken,
 
Maar dat noch hand verlokt noch mond,
 
En nutloos plettert op den grond,
 
Wen stormgeweld de kruin doet schokken.
 
 
[pagina 57]
[p. 57]
 
Geen jonkheid strekt de bolle hand
 
Tot plukken uit, noch zet de tand
 
In d' achteloos versmaden appel. -
 
Hy stort by 't buigend boomtjen neêr,
 
En wacht dat hem de worm verteer',
 
Of 't roekelooze zwijn vertrappel'.
 
 
 
Vergeefs spreidt hy zijn' blos ten toon,
 
En buigt des boomtjens schedelkroon,
 
En puilt door 't deksel van 't gebladert'.
 
Hy biedt zijn sappen vruchtloos aan,
 
En moet in 't moddrig slijk vergaan,
 
Of wordt ten mesthoop opgegaderd.
 
 
 
Ach! had dat onweêr, dat den stam
 
Zijn stevigheid, zijn siersel nam,
 
Hem liever gants in 't zand geslagen!
 
Of gants ten wortel afgescheurd!
 
Hy had de wespen niet betreurd,
 
Die thands zijn schors en hart verknagen.
 
 
[pagina 58]
[p. 58]
 
Hy had, in rijzigheid verdord,
 
Geen vruchten in moeras gestort,
 
Eens voorwerp van het zorglijkst kweken.
 
Hy had, met bloesems slechts getooid,
 
Zijn schatten in den wind gestrooid,
 
Eer zelfs zijn blad nog uit kon breken.
 
 
 
Of, mooglijk, mocht zijn nuttig hout,
 
Den kluiznaar tot een hut gebouwd,
 
Voor hageljacht of sneeuw beschermen;
 
Of mooglijk, voor den bijl bewaard,
 
Een' stillen, huiselijken haard
 
Met aangenamen gloed verwarmen.
 
 
 
Hy waar by 's aardrijks boomgaarddracht,
 
Den grond geen nuttelooze vracht,
 
Noch had zich 't aanzijn ooit verweten:
 
Het voedsel, dat zijn wortel zuigt;
 
Den daauwdrup, die zijn bladsteel buigt;
 
Den luchtstroom, vloeiende in zijn reten.
 
 
[pagina 59]
[p. 59]
 
Dan ach, die wensch is zonder baat:
 
Hy kwijnt van weedom en vergaat. -
 
Mocht slechts één hoop hem niet ontglijden!
 
Dat nog uit zijn verworpen ooft,
 
Een enkel zaadgrein, rijp gestoofd,
 
Ontwikklen kan voor later tijden!

1809.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken