| |
| |
| |
| |
Achtste Hoofdstuk.
Groote plannen.
Nooit had de jongste lieveling van de boerderij in de dagen, dat hij z'n moeder moest missen, beter verzorgd kunnen worden dan in Roodkapje, waar ieder wat voor hem deed. Menig keertje werd juffrouw Lize er op betrapt, dat ze, langer dan noodig was, de kleine op haar schoot hield en een liedje voor hem neuriede. Hij zag er in z'n keurig gestreken jurkje dan ook uit om te stelen en als hij z'n mollige armpjes, waarom de boordjes van de pofmouwtjes steeds meer spanden, zoo aanhoudend naar zijn verzorgster uitstrekte, kon ze er niet toe komen, hem weer in 't wagentje te leggen. Trien waschte en plaste maar altijd voor hem, nooit was haar iets te veel en met zoo'n genoegen kon ze de schoone kleertjes bekijken, voor zij ze, als de kostbaarste schatten, achter slot en grendel weglegde. Co zorgde dat het jongske voldoende in de lucht
| |
| |
kwam, want dikwijls was het te koud of te winderig om hem in den tuin te zetten. Ook had ze op zich genomen het kuifje te borstelen, dat zoo parmantig in de hoogte stond, want Coby wist, dat dit de trots van Griet uitmaakte. Bob deed al even trouw zijn werk; in huis en buiten, altijd hield hij de wacht en waagde een vreemde het, den wagen te naderen, dan liep hij leelijk gevaar, in de kuiten gebeten te worden. Soms gebeurde het wel, dat de burgemeester, in gezelschap van de baby, z'n krantje las en dan vond de poedel het blijkbaar nòg noodig, zijn schat te bewaken. Want altijd was hij present. Aan goed toezicht ontbrak het in Roodkapje dus niet.
Grootvader Geurt had er zich langzamerhand in leeren schikken, alleen 's nachts, wanneer dit bij uitzondering noodig was, met zijn naamgenoot op te trekken en dat liet hij dan ook beslist niet over. Vader Henk en Jaap hadden het al druk genoeg, zij mochten in hun korte nachtrust niet gestoord worden.
Gelukkig kwamen er steeds goede berichten van Griet; ze ging zoo aardig vooruit, dat ze binnen niet al te langen tijd in haar gezin terug zou mogen komen. Dat vooruitzicht stemde ieder blij en moedigde den lust tot werken nog meer aan. Al leek 't in de eenvoudige woning wel eens wat rommelig en liep Trijntje soms met een gezichtje rond, waarop geen schoon plekje meer te zien was, niemand zou toch gedacht hebben, dat moeder de vrouw haar huishouden al vier weken had overgelaten. Alles ging vrij geregeld zijn gang en de kleeren van de kinderen lieten niets te wenschen
| |
| |
over. Alleen de kousen hielden Trien al een heel tijdje van den avond bezig, maar de meid had er zoo'n plezier in, alles in de puntjes te onderhouden, dat er nooit een klacht over haar lippen kwam, hoe groot de gaten soms ook waren, die ze te stoppen kreeg. Winkelhaken in schortjes en jurken waren voor Trien een kleinigheid en dat hadden de kleuters, helaas, zoo gauw in de gaten, dat ze ook lang niet voorzichtig genoeg waren.
Al een paar keer was Trien naar 't ziekenhuis geweest, om haar vriendin te bezoeken, en den laatsten Zondag had ze Geurtje meegenomen. Juffrouw Lize zou nooit hebben willen bekennen, hoe ze 't kind toen gemist had, maar Co wist 't precies te vertellen en deed er de meid 's avonds een heel verhaal van. Tante was van 't kastje naar den muur geloopen en had, om toch voor 't kindje bezig te zijn, z'n matrasje wel tienmaal opgeschud.
Co had er inwendig om moeten lachen, maar gelukkig was ze zoo verstandig geweest net te doen of ze niets merkte. Had ze tante gevraagd, of ze 't niet saai vond zonder Geurtje, dan zou Coby stellig een ontkennend antwoord gekregen hebben. Intusschen was de huishoudster er niet weinig trots op, dat zij de meeste glimlachjes van haar pleegkindje kreeg en gunde ze Trien nauwelijks dat uitstapje met hem. Nooit had ze kunnen denken, dat ze nog eens het voorrecht zou hebben, zoo'n klein, hulpeloos wezentje te mogen koesteren en verzorgen, evenmin als ze vermoed had, zich zoo aan een wildebras als Coby te kunnen hechten.
| |
| |
Dat deze, tijdens de ziekte van Griet, nog minder voor haar fransche lessen uitvoerde en 't weinige huiswerk, dat ze van school mee kreeg in een vaartje afkrabbelde, laat zich van zoo'n onbezorgd ding als Co, wel begrijpen en nu tante Lize de handen zoo vol had, wist de ondeugd van haar meerdere vrijheid een ruim gebruik te maken. De piano schoot er ook dikwijls bij in en 't gezicht van de juffrouw, die haar les gaf, stond Co niet erg aan, omdat er nooit meer een vriendelijk lachje af kon. Ze was blij, als 't uurtje weer achter den rug was en tante zich niet vertoond had, want dat er dan klachten van haar onderwijzeres zouden komen, dat wist Coby zoo zeker als twee maal twee vier was.
Teun vond 't allesbehalve plezierig, dat Coby's tijd zoo door 't kleine broertje werd ingenomen en mopperde er vaak over. Hij was zoo aan haar gezelschap gewend, dat hij 't saai vond, niet bij elkaar te zijn, maar hij bedankte er ook voor, achter 't wagentje te loopen en snapte maar niet, wat pret z'n vriendinnetje daar nu in vond. Zoo'n kind kon immers boe noch ba zeggen en al die geluidjes, waarin Co dan zoo'n schik had, waren voor hem potjeslatijn.
Dat Teun er nu niet zoo'n aardigheid in had, als een kindermeisje achter 't wagentje te kuieren en liever ging spelen, kon Coby zich best begrijpen, maar waarom keek hij nooit eens naar z'n broertje om en moest hij haar altijd uitlachen, als ze graag op Geurtje wou passen? Voelde hij dan niets voor 't kleine schatje, dat hem even goed zijn lachjes gaf, ofschoon Teun ze eigenlijk niet verdiende? Maar de jongen werd altijd zoo kwaad, als hij daarover
| |
| |
een verwijt te hooren kreeg, dat 't maar 't beste was er over te zwijgen. Hij wist 't altijd wel zóó te draaien, dat z'n vriendinnetje hem in elk geval gelijk gaf en de rest kon hem niet schelen. Had Co maar niet zoo hoog tegen hem opgezien en hem links laten liggen, dan zou dat vrij wat beter voor 't heerschap geweest zijn.
Wanneer Co het dorp inwandelde en de poedel voor haar uit holde, voelde ze zich zoo gewichtig achter de manden koets! 't Kon haar niet schelen, dat ze nu en dan eens door schoolkinderen werd uitgelachen, die elkaar met den elleboog een duwtje gaven en met een schuin oogje naar haar keken. Ze wist wel, hoe ze achter hun hand over haar babbelden, maar ze deed er immers geen kwaad mee den kleinen jongen te rijden. Integendeel, als Griet op zoo'n oogenblik wist hoe 't manneke van de lucht genoot, zou ze wàt blij geweest zijn en daar was 't Coby om te doen.
Zoo was er al een maand van den heerlijken zomer verstreken en kwam de groote vacantie in 't vooruitzicht. Teun had al meermalen de voorspelling gedaan, dat Co niet verhoogd zou worden, maar ze had die bewering altijd tegengesproken, omdat ze er niet aan durfde denken, wat er dan wel zou kunnen gebeuren. Ze vermoedde, dat grootvader er meer van wist, omdat hij Donderdags, na de les nog wel eens een praatje met den hoofdonderwijzer maakte, doch ze meende maar 't beste te doen, zoo weinig mogelijk over de school te babbelen. Wel had grootvader haar vooral den laatsten tijd tot meer ijver aangespoord, maar dat ze als gevolg van haar onoplettendheid en
| |
| |
speelschheid de klas nog een keer zou moeten doormaken, nee, dat verwachtte ze toch niet.
Soms meende ze te merken, dat er thuis iets bijzonders was. Grootvader kon zoo stilletjes voor zich uit zitten kijken, net of hij ergens over zat te tobben. Achterna had ze toch spijt, niet wat meer haar best gedaan te hebben, want als die goede opa nu misschien over haar piekerde... En wat een ongezellig vooruitzicht, niet meer met Teun in dezelfde klas te zitten, als zijn voorspelling nu eens werkelijk uitkwam. O foei, wat was ze toch eigenlijk een domoor bij hem vergeleken!
Wanneer ze er op haar eentje eens rustig over nadacht, begon ze de groote nadeelen van de herhaling in de vijfde klas meer in te zien, maar nu was 't al te laat, de mogelijke teleurstelling te voorkomen. Inplaats van naar de groote vacantie te verlangen, zag ze er leelijk tegen op en 't gebluf van Teun werkte haar eindelijk zoo in den put, dat ze er bij tijden stil van werd. Graag had ze deze dagen als een zoet boontje in de klas gezeten om haar gedrag van 't heele jaar nog goed te maken, doch ze wist wel, dat dit toch niet helpen zou en gaf er zich dus ook maar geen moeite meer voor. Wacht maar, na de vacantie wou ze eens flink haar best doen, en zorgen niet anders dan pluimpjes te krijgen. Och 't speet Coby haast, nog zoo veel weken te moeten wachten, eer ze op school kon toonen, wat ze wel kon, maar ook was 't weer rustig niet dadelijk te beginnen. Je leven zoo ineens maar te beteren, was geen kleinigheid. In elk geval begon ze nu al plannen te maken
| |
| |
en zoo ver had ze 't nog nooit gebracht.
Met nog een beetje hoop in 't hart zat Coby den laatsten dag voor de vacantie de gewichtige uitspraak van haar overgang af te wachten, Teun was 't eerst aan de beurt gekomen omdat hij met nummer één naar de zesde klasse ging en na hem waren al verscheidene kinderen gevolgd, die ook zoo gelukkig waren, verhoogd te worden. Maar de leerlingen van wie Co stellig wist dat ze zouden blijven zitten, werden 't laatst genoemd en daartoe behoorde ook zij. O, ze had wel van schaamte onder de planken van den vloer willen kruipen, toen haar in 't bijzijn van de heele klas werd verteld, dat zij 't allerminst verdiende bevorderd te worden, omdat ze niet alleen lui en lastig was, maar de anderen van 't werk hield.
‘Je bent me vreeselijk tegenvallen, Co,’ klonk 't verwijtend in haar oor, ‘ik dacht dat je zoo'n flinke meid waart. Je kunt zoo uitstekend leeren, als je je hoofd maar niet met andere dingen vult en van alles een grapje maakt. 't Zou er treurig uitzien in de wereld, wanneer ze allemaal zoo deden als jij. Aan den ijverigen Teun heb je gezien hoe je vooruit moet komen, dus in 't vervolg maar flink je best gedaan.’
Terwijl Teun bij dien lof zoo rechtop zat als een kaars, wist z'n vriendinnetje niet, waarheen te kijken en tuurde maar naar de poppetjes op de bank, die ze er in de lesuren had opgeschilderd. Dikke tranen stonden in haar oogen, maar ze wou zich flink houden tegenover de andere kinderen en vooral niet laten merken, hoe vreeselijk ze 't vond.
| |
| |
Ze waren niet verbaasd dat ze onder de achterblijvers hoorde en zouden 't aanstellerig vinden, als ze zich 't geval zoo aantrok. Doch Co dacht aan grootvader en aan tante; 't was waarlijk geen pretje met zoo'n bericht thuis te komen en ze overlegde vast bij zichzelf, hoe ze 't zou vertellen. Hu, ze zag die groote oogen van tante al op zich gericht, maar dat was 't ergste niet, want daar raakte ze aan gewend. Nee, grootvader bedroefd te zien en hem niet te kunnen troosten, omdat zij zelf hem 't verdriet aandeed, hinderde haar vrij wat meer. Veel liever kreeg ze maar een duchtig standje van hem, dan dat hij haar met z'n lieve stem zoo vriendelijk toesprak. Die beste man kon nu eenmaal niet anders doen, al was hij in z'n hart misschien ook nog zoo boos op haar. Coby herinnerde zich nu ook, hoe blij moeder vroeger was geweest, als ze over was gegaan. O, wanneer moedertje dit had geweten...
Opeens werd Coby in haar gedachten gestoord door Teun, die haar vrij onzacht een duw toediende en vroeg of ze meeging. Co had niet eens gemerkt, wat er verder was gebeurd en zou graag nog wat in de bank zijn blijven zitten, om straks in haar eentje naar huis te wandelen.
‘Kom, schiet op, dan kunnen we 't gauw gaan vertellen,’ zei de jongen, alleen aan z'n eigen geluk denkend. ‘Wacht maar, 't zal zoo heel lang niet meer duren, of 'k sta zelf voor de klas.’ En hij trok Coby aan de mouw van haar jurk voort om zoo gauw mogelijk de school uit te zijn. Onderweg gaf hij haar allerlei wijze raadgevingen, want hoe dichter ze bij de laan kwamen, hoe benauwder Co
| |
| |
werd. Ze was al zoo blij geweest, dat grootvader haar niet tegemoet had geloopen. In zijn kamer, waar ze samen zooveel geheimpjes hadden verhandeld, kon ze veel beter met hem praten, dan zoo op den openbaren weg, vooral wanneer 't over minder prettige dingen ging. O, ze had er op dit oogenblik wat voor willen geven, met Teun te ruilen. Bij hem thuis kwam 't leeren er lang niet zoo op aan, als bij haar.
Nog nooit was Coby met zoo'n beteuterd gezicht in grootvader's kamer gestapt als op dien treurigen zomermiddag. Veel moed had Teun haar op 't laatste oogenblikje niet meer ingesproken, omdat hij Co meer beschuldigde dan dat hij haar troostte. En ze moest hem alweer gelijk geven, haar cijfers konden ook veel mooier geweest zijn.
‘Dag grootvader, ik kom u even wat vertellen, maar u moet niet op me brommen, hoor,’ zei ze, terwijl ze haar gewone plaatsje in den leunstoel innam.
‘Dat kan ik vooruit niet beloven, kind,’ antwoordde de oude man, ‘wat heb je op je kerfstok?’
Coby moest even haar neus snuiten om tijd te winnen, want ze had haar antwoord nog niet klaar. Strakjes had ze zoo mooi met Teun overlegd hoe ze beginnen zou en nu was ze alles weer kwijt. 't Was of de familieportretten, die in de kamer hingen, haar met verwijtende blikken aankeken, net of ze zeggen wilden: ‘Waarom doe je je grootvader nu zoo'n verdriet, dat verdient die goede man toch immers niet? Zoo'n groote meid moest zich schamen!’ En dat deed Coby ook, want ze wist heel goed, dat ze 't er
| |
| |
met wat meer ijver en lust beter af gebracht zou hebben.
‘Grootvader,’ begon ze weer, terwijl ze haar oogen verlegen naar den grond sloeg, ‘u zult er van opkijken, maar 'k ben blijven zitten. 't Volgend jaar zal ik beter m'n best doen, dadelijk na de vacantie begin ik al. 't Spijt me verschrikkelijk, ook om u.’
‘Ja, berouw komt altijd te laat, kindje,’ zei de grijsaard [ern]stig, ‘'t is jammer dat je zoo slecht hebt opgelet en altijd de paljas van de klas bent geweest. 't Gevolg hiervan is, dat de straf niet alleen op jou hoofd neerkomt, maar ook op 't mijne, want ik ben van plan je van de dorpsschool af te nemen en naar de stad te laten gaan.’
Een vuurroode kleur bedekte Coby's wangen. Naar de stad? - 't was immers niet te gelooven, dat grootvader 't meenen kon? Moest ze dan soms een stadsjuffertje worden? Stel je voor, dat mooie, vrije leventje hier te moeten missen, want dat kwam er natuurlijk van. Wat zou Teun zeggen en wie moest Geurtje tusschen twaalf en twee rijden als Griet na de vacantie nog niet uit 't ziekenhuis terug was? Nee, wat Coby gedacht had, zoo iets vreeselijks niet.
‘Kom, grootvadertje, laat ik nou eerst de boosheid eens van uw voorhoofd zoenen,’ zei ze, nadat ze een beetje van den schrik bekomen was, ‘en zeg dan meteen dat u 't niet meent.’
In minder dan geen tijd had ze haar armen om zijn hals geslagen en hem een paar stevige zoenen op 't voorhoofd gegeven. Maar de diepe rimpels verdwenen er niet door
| |
| |
en grootvader's gezicht bleef even ernstig.
‘Nee, kindje, we maken er nu geen grapje van,’ viel de oude man haar in de rede, toen Coby een nieuwe poging waagde, hem tot andere gedachten te brengen. ‘Je hebt je die straf zelf op den hals gehaald, door al onze waarschuwingen in den wind te slaan. En dan heb je in Teun nog wel zoo'n goed voorbeeld gehad. Ik hoopte, dat zijn ijver jou ook tot werken zou aansporen, maar 't tegendeel is, helaas, 't geval geweest. Je rapporten werden steeds minder en nu hebben de slechte cijfers hun toppunt bereikt.’
‘Hoe weet u dat, opa?’ durfde Coby te vragen, ‘m'n lijst zit nog in mijn tasch, omdat ik 't vervelend vond met alles tegelijk aan te komen.’
‘Ja, dat wil ik wel gelooven, maar de hoofdonderwijzer heeft me op de hoogte gebracht,’ vertelde grootvader. ‘We hebben lang over je gepraat en zijn eindelijk besloten je van deze school af te nemen. Je begrijpt wel, hoe ik mijn zangvogeltje in huis zal missen,’ klonk 't nu zachter, ‘want daar ik 't voortdurend heen en weer reizen te vermoeiend voor je vind, moet ik je de heele week missen. Iederen Zaterdag mag je thuis komen en op Maandagmorgen ga je met den schooltrein weer weg. Maar is je lijst na de eerste drie maanden weer niet in orde, dan zal ik nog krasser maatregelen dienen te nemen. We verwachten echter, dat je dan wel geleerd zult hebben, je plicht te doen.’
‘Ja, grootvader,’ zei Co bedremmeld, want zoo streng had ze hem nog nooit hooren praten. Ze durfde er wel om wedden, dat tante Lize hem had opgestookt, die had haar
| |
| |
met de piano ook al zoo nagereden!
‘Tante weet zeker al, dat ik ben blijven zitten, hè?’ informeerde ze nu; ze vond 't een heele opluchting die narigheid geen tweeden keer te moeten vertellen. Waarschijnlijk kreeg ze dan nog heel wat meer te hooren en de straf was al erg genoeg.
‘Ja, tante heb ik alles meegedeeld en ze stemt geheel met m'n plan in,’ vertelde de burgemeester, ‘hoe saai 't ook is.’
‘'k Vind 't niets aardig van haar, want 'k heb haar nog wel zoo trouw met Geurtje geholpen,’ pruttelde Co.
‘Ja, en uit dankbaarheid daarvoor komt ze nu voor je belangen op,’ zei grootvader even ondeugend. ‘Och, kind, had je tijd maar beter besteed, dan hoefden wij je nu nog niet weg te sturen. De boerderij, de tuin, de bloemen, Bob, Geurtje en de andere kinderen houden je gedachten bezig, maar daar kom je niet verder mee. Daarginds zullen ze 't je wel anders leeren, geloof dat maar.’
Bij deze woorden begon grootvader's stem even te beven en nu schoot Coby's gemoed zoo vol, dat ze geen woord kon uitbrengen. Ze had zoo graag gezegd, dat 't haar toch nooit gelukt zou zijn, gelijk met Teun op te gaan, omdat die nu eenmaal boven iedereen uitblonk. In haar hart beschouwde ze hem werkelijk als een bijzonderheid en daardoor kwam het, dat ze de menigte fouten die hij had, ook altijd over 't hoofd zag.
't Was haar nog niet eens opgevallen, dat hij nog maar om één velletje postpapier had gevraagd, om zijn zieke moeder een briefje te sturen, terwijl Co hem daarvoor den
| |
| |
heelen inhoud van 't doosje beloofd had. Ook nam ze 't hem niet kwalijk, dat hij zoo verwaand was en alleen maar aan zijn eigen belangen dacht.
Geurtje bestond niet voor hem, maar volgens Co hadden jongens geen aardigheid in zulke kleine kinderen. Alleen Jaap maakte daarop een uitzondering. Dat Teun thuis z'n neus voor alle mogelijke werkjes optrok en er ook in deze drukke dagen geen hand naar uitstak, weet ze aan z'n overdreven ijver om thema's te maken of mooie boeken te lezen. Daar leerde hij ook van, had hij gezegd, dus kon hij niet anders dan door haar geprezen worden. Dat grootvader hem strakjes weer tot voorbeeld stelde, vond Co heel gewoon en toch voelde ze, dat ze nooit zou kunnen worden als hij. Hoe 't zoo kwam, begreep ze niet en als ze nu maar een beetje meer op haar gemak was geweest, zou ze daarover graag eens met grootvader gepraat hebben. Misschien wist hij 't haar wel uit te leggen, omdat hij al zoo dikwijls had gezegd, dat hij Coby beter kende dan zij zelf.
Terwijl zij met een ernstig gezicht over dit alles zat na te denken, deed zich opeens de vraag bij haar op, hoe 't dan wel met Teun's fransche lessen zou gaan. Moesten die ophouden, als zij weg was? Dat zou een koopje voor den armen jongen zijn en daarom vroeg ze bezorgd: ‘Grootvader, mag Teun dan ook geen Fransch meer leeren? hij is al zoo'n mooi eind op weg en heeft er zoo'n plezier in. Wat vervelend, dat ik nu eigenlijk van alles de schuld ben, maar u wilt er zeker nog wel eens over denken, hè? 't Zou me zoo heel erg voor hem spijten, grootvadertje!’
| |
| |
‘Och, dat is alles bijzaak, in de eerste plaats is 't de vraag, hoe 't met jou zal gaan,’ zei de oude man. ‘We hebben al een familie gezocht, waar je in huis zoudt kunnen komen en....’
‘Ja, maar dat moet u niet zeggen, bijzaak is 't toch heusch niet, opa,’ viel Co hem in de rede, ‘als je graag onderwijzer wilt worden en je ziet 't niet gebeuren, omdat je vriendinnetje den boel in de war stuurt, is dat toch wel erg saai. Toe, mag ik hem zeggen, dat hij er mee kan doorgaan, als hij er soms naar vraagt,’ smeekte ze. ‘Bij hem thuis hebben ze er geen geld voor over.’
‘Je bent toch zoo kwaad nog niet als ik dacht,’ lachte de burgemeester, die er schik in had, zooals ze in de eerste plaats weer voor de belangen van haar kameraadje op kwam. ‘'k Beloof je, er met den hoofdonderwijzer over te praten, misschien kan Teun daar aan huis wel een uurtje in de week les nemen. Zoo'n wandeling is gezond voor den jongen, want om mijnheer nu nog in Roodkapje te laten komen, vind ik onnoodig en in de boerderij is 't veel te roezemoezig.’
‘Heerlijk, als dat dan maar mag,’ zei Coby gerustgesteld en toen luisterde ze met belangstelling naar 't geen grootvader haar nog te vertellen had. Hij schoof haar stoel dicht naast zich en hield haar hand zoo stevig in de zijne, alsof hij bang was, dat ze nu al van hem weg zou gaan.
‘Kijk eens, kind,’ zei hij, ‘ik hoopte altijd, dat je later examens zoudt kunnen doen, om je zelf voort te helpen in de wereld en ik verwacht dat dit ook best zal gaan. Maar
| |
| |
dan moeten we een ander leven beginnen en daarom wil ik je in een gezin brengen, waar geen grootvader is, die je verwent en waar ook niet zulke gezellige achterburen zijn. Ik ben natuurlijk ook niet van plan, je als een vogeltje in een kooi gevangen te zetten en een opgeschroefd dametje van je te maken, nee, wees daar maar niet bang voor. Maar een zorgeloos vlindertje mag je ook niet blijven en als ik je hier nu nog langer zoo laat rondfladderen, ben ik bang dat we den verkeerden weg inslaan.’
‘'t Is wel erg sneu, opa, want 'k vind het hier zoo heerlijk bij u,’ zuchtte Coby, ‘en wat zal ik vaak aan onze mooie bloemen denken, al mag ik ook geen vlindertje meer zijn. Maar ziet u, lachen en gekheid maken kan ik zoo maar niet afleeren, dat lijkt me vreeselijk moeilijk.’
‘Dat is ook de bedoeling niet, mijn kind,’ antwoordde de oude man, ‘mijn zangvogeltje moet je blijven, maar een, waar ik trosch op kan zijn. Je zult zien, dat de nieuwe omgeving je wel meevalt, als je er maar eenmaal aan gewend bent en je leert er zooveel meer.’
De oude heer had een gevoel dat hij van binnen meer rust zou krijgen, als hij zijn kleindochter de redenen van 't genomen besluit duidelijk had uitgelegd. Eerlijk gezegd, zag hij zelf de voordeelen van 't stadsleven niet zoo in en daarom was 't ook niet zoo gemakkelijk, ze Coby aan te praten. De hoofdonderwijzer en juffrouw Lize hadden hem op zijn plichten als grootvader gewezen en bang, daarin te kort te schieten, was hij, na lang tegenstribbelen, op hun voorstel ingegaan. Zeker, nu was 't ook zaak door te zetten, al
| |
| |
zou hij op dit oogenblik, met zijn lieveling zoo gezellig naast zich, dolgraag teruggekrabbeld zijn.
‘Ik denk, dat je bij een dominé in huis komt, waar 's middags drie of vier meisjes uit de omliggende dorpen komen koffiedrinken,’ zei de burgemeester. ‘Mijnheer en mevrouw de Wit hebben maar één dochter en dat meisje is van jou leeftijd. Dus kun je 't er heel aardig hebben, want natuurlijk brengen die koffiedrinkstertjes ook heel wat vroolijkheid mee.’
‘Gaan die dan 's middags om vier uur naar huis?’ vroeg Coby.
‘Ja, kind, maar ze moeten in de stad op school, net als jij?’
‘Och, laat mij dan ook iederen dag heen en weer gaan, eens in de week is zoo weinig. 'k Zal zoo vreeselijk naar u verlangen en naar Teun en naar Geurtje,’ smeekte Coby half schreiend.
Maar grootvader liet haar hand los en stond haastig van z'n stoel op. Hij wou zich flink houden, zooals hij zich stellig had voorgenomen en bijna barsch antwoordde hij nu: ‘Nee, dan geeft de verandering niemendal en kan ik je even goed hier laten. Aan dat gevlieg met Bob moet ook een einde komen en je huis is tegenwoordig niet Roodkapje, maar de boerderij!’
‘Dat zegt tante Lize ook, maar 'k doe er toch heusch geen kwaad, grootvader,’ bracht Coby in 't midden, ‘u heeft me toch ook nooit verboden er heen te gaan.’
't Werd den ouden man nu haast te benauwd, hij zag 't
| |
| |
verkeerde van die bezoekjes evenmin in als zijn kleindochter, maar men vond nu eenmaal, dat 't meisje te groot werd, om zoo in vrijheid opgevoed te worden. Nu zij de laatste dagen geregeld met 't wagentje reed, werd die meening bij de dorpsbewoners versterkt en kreeg tante er de noodige opmerkingen over te hooren. Deze was 't geheel met haar kennissen eens, al zag ook zij er tegen op er een eind aan te maken en 't fleurige kind in huis te missen.
‘'t Beste is, dat je nu eens met tante overlegt, wanneer je met haar naar die familie toe moet gaan, om kennis te maken,’ zei de burgemeester na een oogenblik van stilte. ‘Ze willen je eerst wel eens zien.’
‘Wat komiek, word ik dan als een hoed of een japon op zicht gestuurd?’ vroeg het meisje alweer wat opgewekter. ‘Dan nemen ze me zeker ook niet in huis, als ze me niet aardig vinden. Misschien heb ik nog wel een kansje, hier te blijven. Als ik me nu eens heel gek aanstelde, grootvadertje, wat dan?’
‘Och, kom je daar niet, dan moeten we weer wat anders zoeken en tref je misschien een veel minder prettig gezin,’ waarschuwde de burgemeester. ‘Je doet verstandiger, je beste beentje voor te zetten.’
Coby stond even na te denken en toen vroeg ze opeens: ‘Wie heeft dat nu eigenlijk bedacht, opa? - U niet, dat kan ik aan uw neus zien. Zeg het eens eerlijk.’ Ze keek hem strak in de oogen en ging hem als een rechter ondervragen. ‘Stouterd, u kunt me niet eens missen,’ zei ze, met haar vinger dreigend ‘en waarom stuurt u me dan weg?’
| |
| |
‘Omdat 't beter voor je is, dat heb ik je immers al zoo vaak gezegd? 'k Zou 't niet prettig vinden je als een jongen te zien opgroeien en.... als een domoor.’
‘En blijft u hier dan maar altijd in uw eentje zitten kniezen? Denk eens, nooit, nooit kunt u me meer uit school halen.’
‘Nee, maar 's Zondags vieren we feest.’
‘En 's Zaterdags,’ vulde de ondeugd aan. ‘Wat zal zoo'n week lang duren!’
Daar blonk een traan in grootvaders oog; Co kuste hem dadelijk weg en deed nu haar uiterste best hem op te beuren. ‘Stil maar,’ zei ze, terwijl ze met haar hand over zijn gerimpeld voorhoofd streek, ‘'k zal heel goed m'n best doen en als ik groot ben, ga ik nooit meer van u weg. Misschien word ik nog wel eens net zoo'n kraan als Teun, maar dan moet er toch nog een groot wonder gebeuren. Kom, ga maar mee,’ stelde ze den ouden man voor, ‘'k wil Teun gauw even 't nieuwtje gaan vertellen; wat zal hij opkijken!’
Als de beste maatjes wandelden grootvader en kleindochter samen gearmd door de gang en bij de achterdeur gekomen namen ze afscheid van elkaar. ‘Nu niet meer piekeren, ouwetje,’ zei Coby hartelijk, ‘ik beloof u, heusch hard te zullen werken. Da-a-ag!’ En weg was ze.
Toen Co in 't achterhuis kwam, vond ze Teun in een boek verdiept en de grijze Geurt rookte z'n gouwenaar. Trijntje was bezig, haar gezichtje met koffiedik te beschilderen; ze vond 't blijkbaar heerlijk, zich zóó aan de bezoekster te
| |
| |
kunnen vertoonen, want in een oogenblik was ze van haar stoeltje gesprongen en liep Coby met uitgestrekte armpjes tegemoet.
‘Vin je me niet mooi?’ riep ze, ‘grootvader en Teun kijken niet eens naar me, is dat nou aardig? En ze hebben ook al gekibbeld samen.’
De vuile vingertjes van Trijntje lieten leelijke sporen op Coby's schortje achter, toen ze met zoo'n vreugde binnen werd gehaald. Maar op dit oogenblik was 't meisje te veel vervuld van 't nieuws dat ze kwam vertellen, om ook maar op iets anders te letten. Het ontstemde gezicht van den ouden Geurt merkte ze niet eens op en terwijl ze voor de gezelligheid een stoel bijschoof, zei ze opgewonden:
‘Nou zul je allebei schrikken, want weet je wat er gebeurt? Ik ga na de vacantie hier vandaan, om een stadsjuffer te worden. Wat zeg je daarvan? Dan kunnen we niet meer zooveel bij elkaar zijn, Teun en lange wandelingen met Bob maken,’ klonk het nu op meewarigen toon, ‘maar Zaterdags en Zondags ben ik er altijd, gelukkig.’
‘Ph, de een moet een dame en de ander een geleerde worden, een mooi span,’ spotte Geurt, ‘maar afijn, voor Teun is 't goed dat je opstapt, dan is 't meteen met al die nieuwigheden gedaan.’
Coby gaf haar vriendje gauw een knipoogje, want deze had bij de jobstijding een kleur als vuur gekregen en om hem maar dadelijk gerust te stellen, zei ze: ‘Mis, oudje, z'n lessen gaan door, dat heb ik al lang met grootvader afgesproken. Verbeeld je, nummer één van de klas te zijn
| |
| |
en dan je mooie plannen te laten varen, dat zou immers niet mogen? En dan had ik 't op mijn geweten.’
‘Kijk eens, nou zit m'n haar ook nog vol!’ riep Trijntje opeens en ze klauterde op grootvaders knie om zich zoo veel mogelijk te laten bewonderen. Maar inplaats van een prijsje te krijgen, dat het kleine ding stellig voor 't kunstige werk verwachtte, werd ze boos weggeduwd en riep Geurt: ‘Vooruit Teun, veeg 't gezicht van 't kind eens schoon, dan doe je ook wat.’
Maar de jongen bleef op zijn plaats zitten en scheen niet van plan te zijn, een hand naar z'n zusje uit te steken. Zelfs toen Geurt zijn bevel herhaalde, bleef Teun oostindisch doof. Gelukkig wist Coby verdere onaangenaamheden te voorkomen, door zelf den doek te halen, die voor alles dienst deed, en het beschilderde Trijntje duchtig onderhanden te nemen. Hoewel de schoonmaak met veel tegengespartel van Trijntjes kant gebeurde, slaagde Co er toch na veel moeite in, weer een behoorlijk gezichtje voor den dag te brengen en gaf de oude baas haar nog wel een pluimpje.
‘Daar is Teun nou te grootsch voor, is 't niet slim,’ zei hij verontwaardigd, ‘maar laat hij maar eerst eens voor de klas staan, dan zal hij nog wel andere akefietjes te doen krijgen. Nooit wil hij een hand naar de kleintjes uitsteken.’
‘En hij houdt er toch zooveel van,’ beweerde Co, die nu eenmaal gewend was, haar kameraadje door dik en dun te verdedigen, omdat ze 't verkeerde ook werkelijk niet
| |
| |
in hem zag. Ze hoopte zoo, dat Teun haar naar buiten zou volgen om hem nog wat meer bijzonderheden van de groote plannen te kunnen vertellen, maar hij bleef leukjes zitten, toen ze afscheid nam. 't Beste was maar, Bob in vertrouwen te nemen. Ja, als die precies begrepen had, wat 't vrouwtje allemaal tegen hem zei, dan zou hij 't nieuws heel wat anders opgevat hebben. Voor 't eerst voelde Co zich wel wat in de vriendschap van Teun teleurgesteld, zou hij 't misschien niet zoo erg vinden, hier voortaan alleen te zijn? De tranen sprongen haar in de oogen, als ze er aan dacht, hem ginds te missen en met andere kennisjes plezier te moeten maken. Voor haar gevoel was dat onmogelijk en ze zou er ook niet zoo gemakkelijk over heen kunnen stappen.
|
|