Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Fragmentarisch. Nagelaten proza (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Fragmentarisch. Nagelaten proza
Afbeelding van Fragmentarisch. Nagelaten prozaToon afbeelding van titelpagina van Fragmentarisch. Nagelaten proza

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.16 MB)

Scans (13.58 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.46 MB)

tekstbestand






Editeur

H.M.A. Struyker Boudier



Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Fragmentarisch. Nagelaten proza

(1978)–Anna Blaman–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 196]
[p. 196]

Een geweigerd verhaal

Het zou een kort verhaal moeten zijn, bestemd voor een lezerskring van verzekeringstussenpersonen, artsen, tandartsen, notarissen en advocaten; spoed werd op prijs gesteld, omdat de bijdrage al in de eerstvolgende aflevering, het decembernummer van 1959, zou worden afgedrukt.

Aldus luidde, in een brief van 9 oktober 1959, het verzoek van mevrouw G.J.A. Brugmans, redactrice van De 1845-Tolk, het blad van de verzekeringsmaatschappij De Nederlanden van 1845. Anna Blaman, aan wie het verzoek gericht was, reageerde prompt; op 19 oktober 1959 schreef zij mevrouw Brugmans:

 

Zeer geachte mevrouw, | Hierbij stuur ik U, volgens afspraak, voor het Huisorgaan een verhaal, getiteld ‘De hond en de oude dame’.

Van harte hoop ik dat het in Uw smaak valt en aan de verwachtingen beantwoordt.

Meteen neem ik de vrijheid, daar ik zag dat U ook af en toe kinderverhalen plaatst, U een kinderverhaal toe te sturen van de hand van mijn zuster, mevrouw Corrie Lührs.

Ze publiceerde al enige kinderboeken, Prins Pirijn en Polletje Wol, en verhalen in feuilleton in een krant. Mocht U ingesloten verhaal ‘Kom, stap eindelijk eens in’ voor het Huisorgaan kunnen gebruiken, dan zou ik dat graag van U vernemen. (Mijn zuster en ik wonen op hetzelfde adres).

Met vriendelijke groet en hoogachting, | Anna Blaman

 

Mevrouw Brugmans antwoordde op 22 oktober 1959:

[pagina 197]
[p. 197]

Zeer geachte mej. Blaman, | Wij berichten U de goede ontvangst van Uw schrijven d.d. 19 oktober j.l. en van de bijlagen.

Met enige aarzeling gaan wij nu over tot het leveren van commentaar op Uw verhaal ‘De hond en de oude dame’. Het spijt ons bijzonder dat wij commentaar hebben, maar het heeft weinig zin om de zaak heen te draaien en we komen er dus maar meteen mee voor de dag.

De redactie is nl. van oordeel, dat Uw bijdrage niet geschikt is voor het doel, waarvoor het bestemd is. Zoals wij reeds eerder uiteenzetten bestaat onze lezerskring uit lezers van wel zeer uiteenlopende aard. Wanneer U zich het type verzekeringstussenpersoon voor de geest tracht te halen, zult U wellicht zelf tot de slotsom komen, dat Uw verhaal voor deze groep minder geschikt is.

Bovendien is Uw verhaal wat te lang uitgevallen, ruim 2000 woorden. Hetgeen voor ons ook een struikelblok is!

Wij weten niet wat U thans voornemens bent te doen. Natuurlijk zouden wij het prettig vinden, als U een ander genre verhaal voor ons had, maar U vindt ons nu misschien dermate lastig dat U verder van samenwerking afziet. Wij laten de beslissing, dat spreekt vanzelf, gaarne aan U over.

Wat Uw zuster betreft is het misschien het beste U mee te delen dat wij voor de kinderbijdragen een honorarium van fl. 75,- betalen. Wanneer Uw zuster met dit honorarium accoord gaat, zullen wij het verhaal gaarne t.z.t. afdrukken in ons blad.

Inmiddels verblijven wij, | Hoogachtend, | De Nederlanden van 1845 | G. Brugmans

 

Op 26 oktober 1959 schreef Anna Blaman terug:

Zeer geachte mevrouw, | Jammer dat ik U niet meteen aan een verhaal dat de Redactie werkelijk voldeed heb kunnen helpen, maar ik begrijp de bezwaren. Nu ben ik te laat om nog voor het aanstaand nummer een ander verhaal te schrijven, maar binnenkort zal ik U gaarne een ander genre verhaal toezenden; zonder tegenbe-

[pagina 198]
[p. 198]

richt neem ik aan dat U dat dan eventueel voor het volgende nummer zoudt willen hebben.

In ieder geval vind ik het prettig dat de kinderbijdrage afgedrukt zal worden in Uw tijdschrift. Mijn zuster schrijft U daar zelf nog even over met gelijke post.

Met hoogachting en vriendelijke groet, | Anna Blaman

 

Hoewel zij ‘van harte’ gehoopt had, dat het verhaal aan de bedoeling beantwoordde, vatte Anna Blaman de afwijzing gemoedelijk op. Dat de vertelling van haar zuster wel aanvaard werd, was reden tot vermaak in de familiekring, vooral tussen beide zusters, vertelden Corrie en Jan Lührs mij. ‘Kom, stap eindelijk eens in’ werd, met twee tekeningen van Tonke Dragt, gepubliceerd in het meinummer van 1960. Anna Blaman is aan een bijdrage voor De 1845-Tolk niet meer toegekomen. Zij stierf op 13 juli 1960 aan een hersenbloeding.Ga naar eind1 ‘De hond en de oude dame’ was haar laatste verhaal.Ga naar eind2

Anna Blaman is niet ouder dan vijfenvijftig jaar geworden. Haar vader overleed al op vierenveertigjarige leeftijd aan een hartkwaal; haar moeder daarentegen werd tachtig jaar oud. Anna Blamans broer Piet overleed op zeventigjarige leeftijd aan een hartinfarct. En Corrie stierf op vijfenzestigjarige leeftijd: aan een hersenbloeding, evenals haar zuster.

Anna Blaman is haar hele leven zwak en ziekelijk geweest. Zij had, evenals haar moeder en zuster, dikwijls last van migraine, vooral gedurende de maandstonden. Zij was mager en at weinig. Als kweekschoolleerlinge werd zij in het ziekenhuis aan de Bergweg te Rotterdam geopereerd wegens een maagzweer. Corrie Lührs vertelt, dat zij ook toen al werd verzorgd door een verpleegster ‘die ze niet gemakkelijk kon vergeten’.Ga naar eind3 Gedurende een jaar of tien in de jaren twintig en dertig, de crisistijd: tijd van armoe en werkeloosheid, was zij invallend onderwijzeres op niet minder dan vijfenvijftig lagere scholen en daarna gedurende enkele jaren klerk in gemeentedienst; uit deze periode dateert een rapport van de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst te Rotterdam, waarop

[pagina 199]
[p. 199]

de aantekening voorkomt: ‘Komt nimmer voor een vaste aanstelling in aanmerking’. Wegens nierklachten werd zij, op ongeveer dertigjarige leeftijd, opnieuw in het ziekenhuis aan de Bergweg opgenomen; ditmaal achtte men haar ongeneeslijk ziek, maar zij bleef in leven, vooral dank zij de goede zorgen van haar moeder. Een jarenlange periode van rusten volgde: een periode van geluk wegens haarvriendschap met zuster Alie Bosch, de verpleegster die zij ditmaal in het ziekenhuis had leren kennen en die haar vriendin voor het leven zou worden. In deze periode ontbloeide ook haar schrijftalent ten volle,Ga naar eind4 getuige vooral de roman Vrouw en vriend (1941). De schrijfster overleefde de Tweede Wereldoorlog: zelfs de hongerwinter van 1944/'45 deerde haar, met haar kleine eetlust, lichamelijk niet zozeer; wel leed zij toen psychisch vreselijk onder het drama dat zij in Eenzaam avontuur (1948) zou beschrijven. Zij had, terwijl zij aan deze roman werkte, langdurig last van eczeem aan beide handen. Enkele maanden na de publikatie van Op leven en dood (1954), waarvan de hoofdpersoon hartpatiënt is, kreeg Anna Blaman, in het voorjaar van 1955, zelf een hartinfarct. Zij was bij haar vriendin, zuster Bosch, thuis in Amsterdam, waar zij enkele dagen tevoren was komen logeren, omdat zij de hartaanval had voelen aankomen. Zij beschreef deze ziekteperiode in De verliezers (1960); we herkennen het vriendinnenpaar in het echtpaar Loosje.5 Gedurende haar laatste levensjaren probeerde de hartpatiënte zo kalm en ontspannen mogelijk te leven.Ga naar eind6 Tot dit doel dienden een paar lange vakanties aan de Middellandse-Zeekust. Daar was zij, toen in 1957 de jury besloot haar de P.C. Hooftprijs toe te kennen. Bij de prijsuitreiking zei zij, in haar dankwoord: ‘U weet, ik was in het Zuiden toen ik het verheugende nieuws van deze bekroning vernam. Ik rustte daar uit van een eigenlijk toch weer veel te druk winterseizoen en had me al aardig gewend aan een heilzaam niets-doen en niet-denken. Ik keek enkel maar lui over de Middellandse Zee, een lieflijk stuk water zoals U weet, boeiend in z'n kleurschakeringen.’Ga naar eind7 Kort voordat de schrijfster in 1960 opnieuw in Zuid-Frankrijk op vakantie zou gaan, overleed zij.

[pagina 200]
[p. 200]

Anna Blaman heeft ‘De hond en de oude dame’ gesitueerd in een omgeving die haar door haar vakanties aan Frankrijks zuidkust goed bekend was. Samen met zuster Bosch huurde zij in haar laatste levensjaren telkens gedurende minstens een maand van het seizoen een appartement van een flat in Menton, Cap Martin, waar zij vanaf het balkon een prachtig uitzicht over zee hadden. In een zelfde paradijselijke omgeving van licht, lucht en water, rotsen en keienstrandjes aan de Middellandse-Zeekust spelen zich ‘Het geheim en het bewijs’ (1956) en ‘De zwemmer’ (1957) af.Ga naar eind8 Met het laatst vermelde verhaal vertoont ‘De hond en de oude dame’ in zijn pointe overeenkomst: in een ogenblik van onoplettendheid sterft iemand voor wie men zich verantwoordelijk weet.

Wie het werk van Anna Blaman kent, herkent in ‘De hond en de oude dame’ aanstonds de motieven van loten noodlot, ziekte en dood, het hart, de verpleegster, het menselijk tekort; zelfs het gebit laat zich even zien, en, niet te vergeten, het pension. Zonder te weten dat het de laatste keer was, bracht Anna Blaman nog eenmaal de motieven samen die haar in heel haar werk hadden beziggehouden. Nog één keer beeldde zij zichzelf uit als zieke, nog één keer de vrouw om wie zij zich Bla-man noemdeGa naar eind9 als verpleegster.

eind1
De protocollen van de interviews die ik afnam voor Speurtocht naar een onbekende spreken elkaar tegen over Anna Blamans levenseinde. Corrie Lührs noemde een hersenbloeding als doodsoorzaak. Een andere bron, aan wie enige medische deskundigheid mag worden toegeschreven, gewaagde van een hersenembolie. De laatste zienswijze heb ik in Speurtocht benut (blz. 89). Thans houd ik mij echter aan de letterlijke tekst van Corrie Lührs. Dit geschiedt mede op grond van stelling 14 bij de dissertatie van F. Strik, Ophthalmodynamographie und ophthalmodynamometrie in der neurologischen Praxis, Rotterdam, 1977. Deze stelling luidt: ‘De beschrijving in het proefschrift van Struyker Boudier van het levenseinde van Anna Blaman maakt, mede gezien het feit dat zij anti-stollingstherapie gebruikte, een hersenbloeding (haemorrhagia cerebri) waarschijnlijker dan een hersenembolie (embolia cerebri).’
eind2
Misschien op ‘Het kerstfeest van meneer Jacques’ en ‘Kerstmis in het stadspark’ na, gepubliceerd in Mededelingen van de Scheepvaart Vereeniging Zuid te Rotterdam, december 1959, die mogelijk korte tijd na ‘De hond en de oude dame’ geschreven zijn. Ik trof het typescript van ‘De hond en de oude dame’ in Anna Blamans literaire nalatenschap aan. Ik dank mevrouw G.J.A. Brugmans, thans redactrice van het personeelsblad van de Nationale Nederlanden, voor haar vriendelijke medewerking.
eind3
Corrie Lührs, Mijn zuster Anna Blaman, Amsterdam, z.j. (1976), blz. 30.
eind4
In het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum berust een brief van Anna Blaman aan de uitgever A.A.M. Stols, die ik hier publiceer ter aanvulling van de reeds gepubliceerde correspondentie Blaman-Stols in Speurtocht naar een onbekende, blz. 27-32. In 1937 had de schrijfster hem een dichtbundel gestuurd, die zij hem bij deze brief opnieuw toezond, thans aangevuld tot een aantal van veertig gedichten. De roman die W.L. Brusse zou publiceren heette Peter Minne. Met de roman die ‘nog niet af is’ wordt Vrouw en vriend bedoeld:
Rotterdam, 17 november 1938
Mijnheer, In de eerste plaats dank ik U voor deze hernieuwde gelegenheid, U mijn bundel te mogen aanbieden. Deze bevat thans 40 verzen. Gaarne ben ik bereid, wijziging aan te brengen in dit aantal of in de rangschikking ervan, zo U dat nodig zou oordelen.
Nog nooit eerder heb ik iets gepubliceerd - om de eenvoudige reden dat ik daar nooit eerder ernstig aan heb gedacht. Wel heeft jaren geleden wijlen de heer W.L. Brusse, wiens belangstelling en vriendschap ik genoot, mij aangeboden, iets te publiceren. Toen echter had ik een te drukke werkkring om daarnaast een zo gaaf mogelijk werkstuk te kunnen voltooien. Desondanks bleef ik schrijven en mocht ik menigmaal waardering oogsten van mensen met begrip voor literatuur.
Thans ben ik al bijna twee jaar werkloos door ziekte - en nog veroorlooft mijn lichamelijke toestand mij niet, een werkkring te hebben - zodat ik er toe kwam mij onledig te houden met de samenstelling van deze bundel (de verzen dateren van vroeger en nu) en met het schrijven van een roman, die echter nog niet af is.
Ik weet overigens, dat verzenbundels weinig lucratief zijn - en zeker in deze tijd - maar, als ze nu eenmaal geschreven zijn, en, daar een uitgever niet enkel een koopman is, biedt men ze toch aan.
In de hoop, Uw welwillende aandacht voor mijn werk gewonnen te hebben, verblijf ik, met de meeste hoogachting, Anna Blaman.
Bij het beschrijven van Loosje's hartlijden in De verliezers heeft Anna Blaman ongetwijfeld gedacht aan het hartinfarct dat haarzelf in 1955 overkwam. De eerste symptomen van haar ziekte beschrijft zij aan Ellen Warmond op een briefkaart, die gedeeltelijk gepubliceerd werd in Hollands Diep, 8 mei 1976: ‘Misschien heb je al iets gehoord, maar ik ben in Amsterdam gestrand. Niets om je ongerust over te maken, maar wel ziek. Het begon heel akelig, als een hartaanval, wat het niet bleek te zijn. (Twee elektrocardiogrammen wezen uit dat mijn hart een goed hart is). Wel, door de nieren, een sterk verhoogde bloeddruk, die ondertussen door de volstrekte rust (zoutloos eten, niet roken, geen koffie! hoe vind je 't?) alweer een eind naar beneden is. Nu word ik nog onderzocht op wat ik dan wel heb in de hartstreek. De eerste dagen kan ik dus nog niet naar Rotterdam, maar ik lig hier erg goed bij mijn vriendin die verpleegster is. En ik heb een heel geschikt medisch corps om me heen.’ Verschijnselen als door Anna Blaman aan Ellen Warmond beschreven, doen een internist besluiten Loosje voor observatie in een ziekenhuis te laten opnemen: hoge bloeddruk, oververmoeidheid, een vroegere nieraandoening. Het elektrocardiografisch onderzoek vertoont bij Loosje geen afwijkingen van het hart, evenmin als bij Anna Blaman zelf, maar Loosje's eigenlijke hartaanval, die door de internist niet voorzien wordt, moet nog komen. Ontevredenheid over de internist doet Loosje's vrouw besluiten de rekening niette betalen. Onder Anna Blamans nagelaten papieren bevindt zich een aanmaning d.d. 19 november 1955 van een internist te Amsterdam, aan de schrijfster geadresseerd, om een bedrag van vijfenzeventig gulden te betalen ‘voor geneeskundige behandeling gedurende de maand maart 1955’. Zij noteerde op de envelop: ‘op 3 december' 55 f 10, - gegireerd’. Uit het feit dat zij zo laat en zo weinig betaalde, leid ik af dat zij over de verleende hulp niet tevreden was. De behandeling werd inderdaad overgenomen door een andere specialist: dr.D. Durrer, de latere hoogleraar in de cardiologie aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam. In Loosje's ziektegeschiedenis laat Anna Blaman ook een andere specialist, een hartspecialist, de behandeling overnemen.
eind6
‘Haar hartinfarct maakte dat zij zich moest ontzien. Zij was daartoe in staat. Zij had ervaring in ziek-zijn en schikte zich niet eens zonder behaaglijkheid in haar kalme levenswijze. Wanneer zij 's avonds een lezing moest houden, zorgde zij ervoor dat zij de hele dag had kunnen rusten. En toen zij in 1959 het plan opvatte om een roman te schrijven, besloot zij dat seizoen geen lezingen te geven. Haar moeder, zuster en zwager, met wie zij samenwoonde, maakten haar het leven zo comfortabel mogelijk’, Alfred Kossmann, in: Anna Blaman, Twee lezingen, door Hella Haasse en Alfred Kossmann, Amsterdam z.j. (1961), blz. 44. Op 25 mei 1960 schreef Anna Blaman aan Any en Hugo Isaac: ‘Gaat het jullie goed? Dat hoop ik van harte. Zelf ben ik bezig aan de laatste bladzijden van het nieuwe boek De Verliezers. Ik heb er steeds “met geloof” aan gewerkt, zo intensief dat ik 's avonds in bed dacht: ik moet me een beetje afremmen, want dan deed het zwakke hart zich voelen, maar zo geïnteresseerd dat het me een grote voldoening gaf, het ermee bezig zijn.’ Anna Blaman schrijft aan Dirk Coster op 29 december 1955: ‘Graag had ik allang eens een afspraak gemaakt [...]. Maar eerst had ik het eigenlijk al te druk met enkele lezingen en nog zo 't een en ander, en nu heeft de specialist me op 't hart gedrukt mijn tempo toch vooral te vertragen - en U begrijpt wel hoe moeilijk dat is, in een ander tempo te leven dan je van nature hebt. Dit houdt tevens in dat ik Uw vriendelijke goede raad, voorzichtig aan te doen, niet alleen vriendelijk vind, maar dat ik me die ook echt ter harte moet nemen. - Zo ziet U, er wordt me op 't hart gedrukt en ik neem ter harte, allemaal opdat het hart z'n deel (aan rust en genezing) zal krijgen. Als deze barre [winter] maanden voorbij zijn, zal ik U nog eens opbellen en komt het, dat hoop ik althans “van harte” wel tot een afspraak.’ Deze brief, die in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum berust, sluit aan op een brief van Dirk Coster aan Anna Blaman d.d. 26 oktober 1955, gepubliceerd in Dirk Coster, Verzamelde werken, Brieven 1950-1956, Leiden, 1961, blz. 257-258. De briefwisseling tussen Anna Blaman en Dirk Coster zoals gepubliceerd in Dirk Costers Verzamelde werken is niet volledig. Ik hoop de merkwaardige relatie tussen Anna Blaman en Dirk Coster in een andere publikatie te belichten.
eind7
Anna Blaman over zichzelf en anderen (Mijn eigen zelf), blz. 101.
eind8
‘Het geheim en het bewijs’ en ‘De zwemmer’ hebben beide de ondertitel ‘Een vakantieverhaal’, Anna Blaman, Verhalen, blz. 300 en 327.
eind9
Meer dan tien jaar geleden sprak een van mijn studiegenoten, Ton Gordijn, de veronderstelling uit, dat: Blaman = man [van] Al[ie] B[osch], waarbij hij erop wees, dat de schrijfster een pseudoniem creëerde waarvan de initialen, A.B., dezelfde zijn als die van haar vriendin, waardoor zij wellicht de verbondenheid tussen hen beiden extra heeft willen benadrukken. Ik ben zijn hypothese hoe langer hoe waarschijnlijker gaan vinden, al kan ik haar niet bewijzen. Een argument vóór is wel, dat Anna Blaman haar pseudoniem begon te gebruiken juist in de tijd dat zij zuster Bosch had leren kennen: hun vriendschap begon in 1936, toen zij in het ziekenhuis aan de Bergweg verpleegd werd, en de naam Blaman duikt voor het eerst op in 1937, in haar briefwisseling met A.A.M. Stols.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken