Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende (1688)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende
Afbeelding van Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomendeToon afbeelding van titelpagina van Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.11 MB)

ebook (6.73 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/natuurwetenschappen/biologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende

(1688)–Steven Blankaart–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XXXVI. Hooft-stuk.
Van de voort-telinge der kleine Slekken sonder huisjes.

I. DEn vierden van Wynmaand was ik agter myn Huis besig om eenige ruigte, die nu haar fleur van groenigheid verloren had, uit te roeijen. Onder allen koom ik by de Indiaanse Kers, onder welke een menigte ronde krystallyne bolletjes C

[pagina 152]
[p. 152]

leiden vol van een lymig sap, hebbende de groote van een seer kleine peper, oft groot mostaart saad, synde d'eene wel wat grooter als de ander: want ik heb'er op andere tyden wel in de aarde gevonden die in groote een gemeene peper overtroffen, het welk een soort is van grootere Slekken, ofte van de soorten met huisjes. Dese bolletjes leide ik op een blad van Salade, waar over ik een krystallyn glas stulpte, om af te wagten wat'er uit mogte voortkomen.

II. Dese Eijertjes dus in de warmte komende, wierden grooter uitgeset, en wat rooder van koleur: eindelyk bersten daar een wit schilletjen af, en het Slekjen leide als in een gevouwen, met staart en kop tegens malkanderen aan, het welke gewaar werdende dat het los was, begon sig uit te rekken, en voort te kruipen: dese Slekken werden dan gevoed door allerlei groen kruid, dat haar by na voor komt. Wanneer het tegens de Winter gaat,

[pagina 153]
[p. 153]

werden dese krystalline Eijertjes veel dikker van bast, en konnen onder d'aarde de geheele Winter lang duiren, op dat sy tegens het Voorjaar mogten te voorschyn komen.

III. Dese soort van Slekken houden sig de geheele Winter onder d'aard, en soo het gebeurt dat het wat sagt we'er werd, kruipen sy wel uit de grond na boven toe. Ik hebse wel onder een glas geset, plat op de aarde neder, maar waren alle in de grond weg geboort.

IV. Boven op haar rug dragen sy een deksel, onder welke de kop schuilt, wanneer sy stil zyn, of aangeraakt werden, want dan trekken sy sig terstond inwaars. Aan haar hooft hebben sy vier lange uitsteeksels, waar van de twee onderste de kortste zyn: dese hebben aan haar eind een rond bolletjen, in welke men yets swarts siet, het welk hare oogen schynen te zyn. Aan de regter zyde van het deksel dat sy op haar rugge dragen, is na agteren

[pagina 154]
[p. 154]

toe een holligheid, die van binnen wit is: wat dit is staat nog te ondersoeken. Ik heb de selve eens in Putwater gesmeten, doe scheen hy als te sterven, en uit dese voornoemde holligheid quamen ettelyke blaasjes, d'een voor en d'andere na: het agterlyf kronkelden heel om, en scheen sonder beweginge te blyven leggen, maar wanneer ik hem in regenwater had gesmeten, begon hy te herleven, en kroop allenxkens wederom uit het water: in 't water zynde wilde hy syn vier hoornen, die ik agte de oogen te zyn, niet uitsteken, maar hielse geduirig als ingetrokken, egter soodanig, dat mense min ofte meer konde sien. In 't voortkruipen, gaat dese voorseide holligheid, geduirig open en toe, en daarom staat het te gelooven, dat het een adem gat is, waar door de logt geduirig uit en in getrokken werd.

[pagina 155]
[p. 155]

Dertiende Tafel.

D.Syn de krystallyne bolletjes, ofte het saad der Slekken.
E.Syn de selve, wanneerse swellen en open bersten.
F.Is het Slekjen dat'er is uit voortgekomen.
X.Een Slek die volwassen is.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken