Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Parijsche verzen (1923)

Informatie terzijde

Titelpagina van Parijsche verzen
Afbeelding van Parijsche verzenToon afbeelding van titelpagina van Parijsche verzen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.38 MB)

Scans (2.62 MB)

ebook (2.85 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Parijsche verzen

(1923)–Dop Bles–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 25]
[p. 25]

Toen zij was dood.

 
Ik weet niet, of het leven is
 
zoo niet bij machte zijn
 
om ook maar één gedachte
 
te koesteren, of het gemis
 
te voelen als een weeë pijn.
 
die in het lichaam is.
 
Geen klank of naam er
 
voor te weten,
 
voor de herinnering
 
aan al wat onvoldragen ging
 
en doelloos als de spiegling van een ding
 
niet wijken zal van mij en uit dees kamer.
 
Want alles in dit hart verstilde
 
tot schijndood van te schaam'le drang
 
en zoo de laffe levenshang
 
niet tot de dood verkilde,
 
is 't, wijl de voorhang
 
zich nog niet sluiten wilde.
 
 
 
't Geluk was in mijn handen, als
 
een gouden munt. De dorst naar drank
 
liet hem niet werpen op het zink; de klank
 
verried het luid, zoo 't stuk was valsch!
 
Ik waagde 't niet! En toch, het ging te loor...
 
En nu voor 't eerst, ik hoor
 
de klank, en zij is wel
[pagina 26]
[p. 26]
 
als van een zuivren schel
 
en klaar als kinderblije lach!
 
Wat is dit ver! Ver als de zomerdag
 
die tintelend van gouden schijn
 
wel achter 't zonneblind zal zijn.
 
 
 
De zon was dood...
 
het kopergeel en anjelieren rood
 
ging weifelend heen
 
en liet alleen
 
het parelbleeke grijs
 
in 't avond-stil van het terust Parijs.
 
De Seine stroomde laag,
 
lei-kleurig lag de lucht er in
 
met even rimpeling.
 
Traag
 
ging de wind,
 
hij boog de boomentakken saam
 
en bracht een licht geluid ertusschen,
 
het dreunen van de zware autobussen
 
gaf aan de brug een vreemde siddering.
 
 
 
Aan beide kanten lag de stad
 
en 't was, of zij die gingen
 
daar doelloos langs de ka
 
niets na
 
bezaten en daar hingen
[pagina 27]
[p. 27]
 
wijl geen van hen een doel nog had
 
en hier te wijlen was het allerbeste...
 
Een schemer vulde toen het westen
 
en 't was of klom, of tot de hemel ging
 
de Notre-Dame hoog in heiliging
 
van stille schijn.
 
De hemel spande om haar als een schrijn
 
en laag, de Seine, smeekend om erbarmen,
 
sloeg om haar heen de beide armen.
 
 
 
De stilte was die van de nacht...
 
toen plotseling een lach, haar lach!
 
Ik zag twee oogen!...
 
De avond lag verwond
 
door 't bloedrood van een vrouwenmond.
 
 
 
Een vrouw...
 
haar jong te bleek gezicht
 
is moe van het verlangen,
 
dat dof in 't oog bleef hangen
 
als 't kalken licht,
 
dat door de regenwolken zeeft.
 
Zij spreekt mij aan,
 
opzettelijk onaangedaan
 
en om de dunne droge mond
 
de hoonlach, die te bitter weet
 
van liefde's zinloos leed
[pagina 28]
[p. 28]
 
en kankerende wond.
 
Wat zij behield, is koude spot
 
om liefde, om geluk, om God
 
en nimmer dat zij zich vergeeft
 
de smart die doelloos werd beleefd.
 
En als zij spreekt,
 
dan glijden al haar woorden heen
 
dof, doelloos, schor, als na geween
 
uit de te droge keel. Haar lach
 
wil wezen hoog en schel
 
en rinkelt uit, als een gebarsten bel.
 
 
 
Slap gaan haar armen op en neer
 
zooals een wimpelvlag
 
deint doelloos op een trage wind.
 
Zij peinst... en vindt
 
de woorden in gedachte-nevel niet
 
en neuriet onbewust het oude lied
 
dat eens in slapelooze nacht
 
wat koele klankenbalsem bracht.
 
Dan, met een vloek, wijl niet verging
 
herinnering als 't martelende ding
 
dat keert met elken dag,
 
hervindt zij plots zichzelve weer
 
en als een rauwe gil klinkt d'uitgestooten lach!
[pagina 29]
[p. 29]
 
‘Ik ben geboren op het land,
 
mijn jeugd ging in het groote bosch
 
waar ik blootsvoets en met de haren los
 
mij droomde in een ridderslot en heimelijk maakte brand.
 
 
 
Mijn moeder keek niet naar mij om;
 
zij had te veel verdriet.
 
Naar school gaan deed ik niet;
 
de meester sloeg me daar, schold me voor lui en stom.
 
 
 
De jongens hielden niet van mij;
 
ik was te haveloos,
 
maar ik verkoos
 
te blijven zoo ik was, ik vroeg geen gunst of medelij;
 
 
 
Ik had mijn bosch, mijn boomen en mijn droom,
 
soms dacht ik mij een dier,
 
een sluwe panter of een blijde fluitenier;
 
ik at van 't gras en dronk het water, dat ik schepte uit
 
de stroom.
 
 
 
Daar zat ik uren stil gelijk een kat,
 
verloren in een wulpsche wilde droom...
 
eens viel 'k bewustloos uit een hooge boom
 
en was nu dood, zoo niet een boer toevallig mij ge-
 
vonden had.
 
 
[pagina 30]
[p. 30]
 
Wijl ik geen schoenen en nog korte jurken droeg,
 
schold heel het dorp, mij voor een deerne uit,
 
voor mij was 't woord niet meer dan een geluid;
 
je denkt niet na, zoolang j' in droomen leeft is ook de
 
droom genoeg.
 
 
 
Maar droomen, weet je wat dat zijn?
 
Bedwelming dieper dan door drank
 
door beelden, die dan plotsling worden krank
 
en rillend zie je toe, en lijdt voor 't eerst een vreemde
 
nooit gevoelde pijn.
 
 
 
Ik leefde toen gehuld in droomgegloei
 
dat plotseling viel af, als lompen van mijn lijf
 
en ik stond naakt, en van 't gedroomd bedrijf
 
was niets gebleven dan een hulploos staren in een
 
nieuwen groei.
 
 
 
'k Was vijftien jaar,
 
een leege angst was al wat ik bezat,
 
wijl 't leven wel bestond, maar dat het mij niet had:
 
ik wilde werklijkheid die blijvend was en waar!
 
 
 
'k Moest leven, o tot elke prijs!
 
een jonge kerel bood mij aan
 
wij zouden gaan
 
wij zouden samen vluchten naar de grootste stad, de
 
groote stad Parijs!
 
 
[pagina 31]
[p. 31]
 
Parijs! 't Was mij of 'k tuurde in tintenvolle zee...
 
hij sprak van liefde en om-mij-verdriet
 
ik staarde, hoorde al die woorden niet,
 
ik vroeg niets meer dan dat hij ging en dat hij mij
 
nam mee!
 
 
 
Zoo kwam ik hier. Nog zie
 
'k mij door de straten gaan;
 
- ach werklijkheid is slechts een and're waan;
 
'k verkocht er kranten en schreeuwde door de nacht:
 
“La Presse” en “La Patrie”!
 
 
 
En eenmaal heb ik ook bemind
 
had ik hartstochtelijk lief,
 
hij was een dief,
 
maar niet om mij; mij gaf hij niets meer dan een
 
doodgeboren kind.
 
 
 
Ik was nog jong, drie jaren is 't gelêe,
 
'k was negentien en dacht
 
dat liefde mogelijk bracht
 
wat in mijn zwoele kinderdroom bleef d'onvervulde bêe.
 
 
 
Maar 't leven is een vooze schacht
 
ik ben niet meer verblind,
 
alleen omdat ik heb bemind
 
wil ik mij wreken met mijn mooi gelaat en met mijn
 
mond die lacht.
 
 
[pagina 32]
[p. 32]
 
Het eind van 't leven is toch maar het graf,
 
zoo niet het hospitaal,
 
licht dat ik van het leven haal
 
't genot, zooals 'k eens heimelijk de vruchten plukte
 
van de boomen af.
 
 
 
Kwam ik tot jou, of jij tot mij?
 
Ik weet alleen, dat 'k niet bedroog;
 
er was geen liefde in je doffe oog,
 
je vroeg niet meer, nietwaar, dan dat ik leefde aan je zij.
 
 
 
Wij hebben wel elkaar verstaan,
 
wij hadden beî eenzelfde doel,
 
met hoon te dooden elk gevoel...
 
zeg eens, verliet je mij, of ben ik op een dag zoomaar
 
voor goed gegaan?
 
 
 
Nu ben ik ziek en moe;
 
ook jij, God dank, vondt geen geluk;
 
het leven heelt niet, wat 't sloeg stuk;
 
mijn lichaam is alleen gevaar; dat is de wraak die
 
mij nog lachen doe'.
 
 
 
Was ik niet beter voor mijn kind
 
dan moeder was voor mij?
 
Waartoe een leven? om 't nabij
 
de dood te voeren die, als de moeder wil, het eerder
 
nog dan 't leven vindt?
 
 
[pagina 33]
[p. 33]
 
Wij gaan weer naast elkaar,
 
'k weet dat ik sterven moet
 
en zoo ik had de moed,
 
ik wachtte 't eind niet laf, maar toonde dat 'k niet
 
bang was van 't gebaar.
 
 
 
De dood in 't hospitaal is koud,
 
mijn lichaam leefde 'k stuk
 
en al het kwaad bracht nimmer mij geluk;
 
nooit ben ik goed geweest of: toen ik als een dier
 
ging roovend door het woud?
 
 
 
Blijf bij me, dat we saam
 
het doen; 'k draag 't gif steeds met me rond
 
en op je borst verbleekt mijn roode mond
 
die zooveel onheil bracht...
 
en noem dan voor het laatst mijn eigen ware naam.’
 
 
 
Wie was die vrouw?
 
't Geluk?... de branding
 
die wild wrekend slaat
 
zichzelve stuk
 
en niet meer dan een reven achterlaat:
 
herinnering
 
aan haar te bleek gelaat?
 
 
 
Wie was die vrouw?
[pagina 34]
[p. 34]
 
Het was een vrouw, die niets hier vond,
 
dan dorst'ge lippen op haar mond.
 
 
 
Verdoold, verdwaald in 't eigen lijf
 
het zoete aas van 't kwaad bedrijf.
 
 
 
Als kind verloren in de droom,
 
had zij gezeten in een hooge boom
 
 
 
en nauw het leven in gegaan,
 
of zij moest droef te gronde gaan.
 
 
 
En toch, zij had eenmaal bemind
 
en stierf slank nog als een kind;
 
 
 
haar veile lippen moegekust,
 
vond 't zieke hart dan eindlijk rust
 
 
 
en 't was of van 't verkild gelaat,
 
een glans gleed van verheven staat,
 
 
 
of prevelde de doode mond:
 
‘er was geen hart dat mij verstond,
 
waar bleef
 
wat mij eens droomen deed: hoe groot is
 
mijn geluk: ik leef!’
[pagina 35]
[p. 35]
 
Die vrouw was langs mij heen gegaan,
 
zoo schamel en met smaad belaân,
 
 
 
een leugen, een verworpeling,
 
die nauwlijks aan het leven hing.
 
 
 
Haar lach was haat, de rauwe kreet
 
van wie om liefde's aflaat leed;
 
 
 
zij werd door 't onbewust gemis
 
het gif dat blind begeeren is.
 
 
 
Heur hart was een onzuivre wond
 
gelijk haar roode open mond,
 
 
 
Een ieder heeft die vrouw veracht
 
aan wie ik nimmer balsem bracht,
 
 
 
die ik wou redden uit haar nood:
 
toen zij was dood...

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken