Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Diefstal in de vliegtuigfabriek (1940)

Informatie terzijde

Titelpagina van Diefstal in de vliegtuigfabriek
Afbeelding van Diefstal in de vliegtuigfabriekToon afbeelding van titelpagina van Diefstal in de vliegtuigfabriek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.76 MB)

Scans (4.14 MB)

ebook (2.92 MB)

XML (0.26 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
detective


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Diefstal in de vliegtuigfabriek

(1940)–Robert Bloemendal–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 117]
[p. 117]

Hoofdstuk XI.

Het eiland Sumatra ligt in den Indischen Oceaan.

Palembang is een stad op Sumatra, en de Tengkoeroekkade is een hoofdstraat van Palembang.

Aan de Tengoeroekkade ligt de villa ‘Emma’ en deze villa is de dienstwoning van den inspecteur.

En deze inspecteur heet Grant.

Grant transpireert afgrijselijk en verveelt zich nog afgrijselijker.

Het is Zaterdagmorgen en de inspecteur heeft niets te doen.

Meedoogenloos brandt de zon uit een strakken, blauwen hemel en de giftige walm van het nabije oerwoud staat gloeiend en drukkend boven de stad.

De inspecteur zit slaperig onder een zonnescherm te soezen en droomt met een druipend voorhoofd en droge lippen van de met sneeuw bedekte toppen van de Dempo en de Indrapoera.

Aangezien de sneeuwvelden van deze twee reuzen aan de westkust van Sumatra echter naar den hemel oprijzen, terwijl de galerij van inspecteur Grant in het lage land aan de oostkust in de gloeiende zon blakert, moet hij zich voorloopig met ijsthee tevreden stellen.

Het is in elk geval beter dan niets.

[pagina 118]
[p. 118]

Op dit oogenblik verschijnt een koelie op de galerij en overhandigt den inspecteur een diensttelegram, dat zooeven is binnengekomen.

Zonder de luie houding van zijn lichaam ook maar een centimeter te veranderen, grijpt Grant naar het formulier, zit er eenigen tijd naar te koekeloeren, zonder een blijk van belangstelling te geven, en besluit, ook zijn andere hand in beweging te brengen en het telegram open te maken.

Nauwelijks heeft hij een verveelden blik op den inhoud geworpen, of hij komt gemelijk overeind, wrijft langs zijn brandende oogen, drinkt nog een glas ijsthee en leest het eigenaardige telegram opnieuw.

En het is werkelijk waar, de inhoud is precies dezelfde gebleven.

Waarschijnlijk is het een hallucinatie.

Maar neen, voor den duivel, het staat er zwart op wit, groot en duidelijk.

Wantrouwend bekijkt hij het adres, maar er is niet aan te doen: het klopt.

1 April is al lang voorbij en bovendien is het voor een kinderachtige grap van een collega veel te heet.

Hij zou dus... maar neen, hij gelooft niet aan wonderen... maar toch... het staat er en het blijft er blijkbaar staan... het is vreemd...’

Het begint echter langzamerhand tot hem door te dringen, dat het hier om een officieel diensttelegram van het ministerie gaat en dat hij naar het moederland wordt teruggeroepen.

Hij rukt den tropenhelm van het hoofd, spert de oogen wagenwijd open en springt van zijn stoel op.

[pagina 119]
[p. 119]

Dus een uitbarsting van temperament.

Erger nog, een gevoelsexplosie.

En dit is een verbazingwekkende, uiterst zeldzame verschijning bij een Hollander, die langer dan acht uur op Sumatra woont.

Daar blijft het voorloopig bij.

Want Grant heeft den laatsten zin van het telegram gelezen en gaat weer zitten.

Daar staat:

‘...onverwijld stop Donderdag hoofdbureau van politie melden, na aankomst Schiphol in den namiddag.’

Wat moet dat beteekenen?

Wat zijn dat voor Europeesche allures?

Onverwijld?

En dan: Donderdag hoofdbureau van politie Amsterdam melden?

Welken Donderdag? Wat bedoelen ze eigen lijk? ... men moet toch in elk geval een pyama, een tandenborstel en scheergerei meenemen... dan duurt het nog eenigen tijd, tot men in Batavia is. Verder is het nog lang niet zeker, of dan net een schip naar Europa vertrekt, en zelfs wanneer dat wel het geval mocht zijn, duurt het toch altijd nog een week of vier, eer men in het Suezkanaal uit kan rekenen, hoe lang het waarschijnlijk nog duurt, eer men in geciviliseerde streken komt. En later, wanneer men Genua heeft bereikt, kan men ongeveer nagaan, op welken dag men in Amsterdam aankomt. Als alles goed gaat, zal het toch minstens anderhalve maand duren...

Maar Donderdag...

En in den namiddag?

[pagina 120]
[p. 120]

Inspecteur Grant breekt op dit oogenblik zijn alleenspraak plotseling af.

Ofschoon de temperatuur vijftig graden Celsius in de schaduw bedraagt, is het laatste woord van het diensttelegram eindelijk tot zijn hersens doorgedrongen:

Schiphol.

De luchthaven van Amsterdam.

Steunend grijpt hij naar zijn voorhoofd.

Hij heeft het begrepen.

Hij moet vliegen!

Hij, die voor de wilde bewoners van Atjeh niet bang is, die pas verleden jaar op een terugreis van Borneo tijdens een cycloon zijn sigaar niet uit heeft laten gaan, die in het geheele district wegens zijn avontuur met een tijgerhaai bewonderd wordt, die op zijn tochten per motorfiets door zijn district schrammen en verwondingen van de gevaarlijkste roofdieren der aarde heeft opgeloopen - hij zou in een vliegtuig moeten stappen?

Nooit!

‘Nooit!’ herhaalt hij koppig, hetgeen hem echter niet belet, bij de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij te laten informeeren, wanneer het eerstvolgende vliegtuig naar Holland vertrekt.

's Middags om 12 uur 15’ luidt het antwoord van de K.L.M.

‘Goeie hemel’, fluistert de inspecteur ontdaan. ‘Over anderhalf uur... of zou het misschien morgen om kwart over twaalf zijn?’

Neen, vandaag.

Er is dus niets aan te doen en ofschoon hij nog

[pagina 121]
[p. 121]

een paar keer manmoedig ‘nooit’ herhaalt, begint hij reeds maatregelen voor zijn vertrek te treffen.

Eenige oogenblikken later werpt hij een blik op zijn polshorloge en komt tot de ontstellende ontdekking, dat hij tot een maatregel moet besluiten, waartoe een Europeaan op Sumatra, heelemaal aan de Zuidoostkust, zelfs in oogenblikken van het grootste levensgevaar met geweldigen tegenzin overgaat, namelijk:

Hij moet zich haasten.

 

Ofschoon inspecteur Grant bij het afscheid nog zijn plaatsvervanger en zichzelf tracht wijs te maken, dat hij nooit van zijn leven in een van die vervloekte luchtschommels zal klimmen, stapt hij ten slotte toch in den wagen, die hem naar het nabije vliegveld moet brengen.

Bij de laatste bocht groet hij de Tengkoeroekkade, die hem ondanks de helsche hitte vanmorgen, vergeleken bij een vliegtuig, een waar paradijs lijkt, met een langen en treurigen blik.

Met den blik van een ter dood veroordeelde, die op zijn weg naar het schavot voor den laatsten keer op aarde de zon groet.

Even later heeft de wagen Talang Betoetoe, de luchthaven van Palembang, bereikt.

Met gemengde gevoelens kijkt hij onderzoekend naar den gloeienden, stralenden tropenhemel van het zenith tot aan den oostelijken horizon.

Daarachter moet Java ergens liggen, die prachtige tuin op aarde, met de koele, schitterende hoofdstad van den Gouverneur-Generaal.

[pagina 122]
[p. 122]

Batavia.

Daar vandaan moet het vervloekte ding komen, maar gelukkig is er nog niets van te zien.

Tenminste nog een kort uitstel, al geeft het ook niet veel.

Mistroostig kijkt hij in het rond, bergt de K.L.M.-dienstregeling in zijn portefeuille, kijkt nogmaals om zich heen en staat versteld.

Een onaangenaam gevoel bekruipt hem.

Hij ziet namelijk met uitzondering van een paar beambten van de K.L.M. in witte uniformen geen enkelen passagier.

Van alle kanten heeft men hem verzekerd, dat de vliegmachines precies op de minuut arriveeren en ook vertrekken.

En nu begrijpt hij er niets meer van.

Volgens zijn horloge moet 't vliegtuig nu binnenkomen en hij staat nog steeds moederzielalleen op het vliegveld. Hij denkt: het zal me toch niet gebeuren, dat ik in mijn eentje deze avontuurlijke, krankzinnige reis moet beginnen, die gelijk staat met een bij voorbaat geslaagde poging tot zelfmoord.

Hij wenkt een beambte van het vliegveld en vraagt, of hij de eenige is, die meevliegt. ‘Ik begrijp er niets van, ik zie hier geen sterveling, die ook van plan is, in een vliegtuig te kruipen.’

De jongeman antwoordt glimlachend:

‘Maakt U zich maar niet bezorgd. Het vliegtuig heeft tien passagiers van Sidney aan boord en één van Batavia. Voor U heeft men een plaats van iemand van het personeel vrij gemaakt, want voor de volgende drie weken is alles uitverkocht.’

[pagina 123]
[p. 123]

‘Ik had niet gedacht, dat er zooveel gekken op de wereld bestaan’, bromt inspecteur Grant, maar de beambte neemt er geen notitie van.

Integendeel.

Hij staat op het punt, het gesprek vriendelijk te vervolgen, als plotseling het geloei van een sirene weerklinkt.

Driemaal.

Dat beteekent:

Europa.

Tegelijkertijd wijst de beambte naar een kleine, glinsterende punt aan den oostelijken hemel.

Het vliegtuig.

Een luidspreker buldert over het terrein:

‘Hallo, hallo!... Singapore, Calcutta, Karachi, Bagdad, Amsterdam - op startbaan 4...!’

Grant wordt bleek. Nu wordt het meenens!

Het kleine, glinsterende puntje aan den oostelijken hemel is nu een scherpe zilveren silhouet geworden.

Maar een silhouet, die steeds grooter wordt, met een geweldige snelheid nadert. Een daverend geronk weerklinkt, gaat in een orkaan over en eindigt in een reeks oorverdoovende explosies.

De machtige Douglas passeert met een snelheid van driehonderd kilometer per uur het vliegveld en keert nu in een eleganten boog terug.

‘Dat kan een mooie boel worden’, mompelt Grant wiens ooren nog suisen, en hij wil niet eens kijken, als de reusachtige vogel geruischloos naar beneden glijdt en op startbaan 4 stopt.

Voordat de inspecteur weet, wat er met hem gebeurt, heeft zijn vriendelijke mentor zijn koffertje

[pagina 124]
[p. 124]

opgenomen en hem naar de startbaan van het vliegtuig gebracht.

Uit het vliegtuig komt onmiddellijk een ladder te voorschijn en een elegante, knappe officier komt naar beneden en reikt hem de hand.

‘Welkom aan boord.’ Het is de gezagvoerder.

Grant kijkt verbaasd om zich heen en komt dan tot de conclusie, dat deze begroeting inderdaad tot hem is gericht.

Zijn stemming wordt nog beter, als een alleraardigst jong meisje, de stewardess, zijn koffertje in ontvangst neemt.

Een minuut later zit inspecteur Grant in een fantastisch gemakkelijken stoel.

Een zacht trillen gaat door den metalen romp van het vliegtuig.

Vijf minuten later heeft inspecteur Grant zijn medereizigers onderzoekend opgenomen en hij is tot de conclusie gekomen, dat hij hier blijkbaar niet uitsluitend met zelfmoordenaars te maken heeft.

Dan wenscht hij van den beambte afscheid te nemen, die hem op het vliegveld van dienst is geweest.

Hij kijkt uit het raampje.

En deinst verschrikt achteruit.

De aarde staat onder hem in de diepte.

In het oneindige.

Douglas PH A Z K is in de lucht en passeert den evenaar met een snelheid van driehonderdenvijftig kilometer per uur.

Inspecteur Grant is onderweg.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken