Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Diefstal in de vliegtuigfabriek (1940)

Informatie terzijde

Titelpagina van Diefstal in de vliegtuigfabriek
Afbeelding van Diefstal in de vliegtuigfabriekToon afbeelding van titelpagina van Diefstal in de vliegtuigfabriek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.76 MB)

Scans (4.14 MB)

ebook (2.92 MB)

XML (0.26 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
detective


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Diefstal in de vliegtuigfabriek

(1940)–Robert Bloemendal–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 134]
[p. 134]

Hoofdstuk XIII.

De bekende uitspraak van Ben Schiba: ‘er is niets nieuws onder de zon’ werd door hoofdinspecteur van Hoogstraten geciteerd, toen de twee beambten laat in den nacht een bodega in de binnenstad verlieten, om het hotel van den commissaris op te zoeken, dat in de onmiddellijke nabijheid van het Centraal Station ligt.

Vanzelfsprekend vormde de persoon van den geheimzinnigen en stoutmoedigen in- en uitbreker op dien avond het hoofdthema van het gesprek.

Met de diepzinnige opmerking: ‘misschien vinden wij dien uitgekookten knaap nooit, misschien loopt hij ons straks uit louter toeval in de armen’ heeft de hoofdinspecteur de discussie gesloten.

Holl heeft iets gebromd, dat van Hoogstraten onmogelijk kon verstaan.

Hij is er echter van overtuigd, dat het geen beleefde opmerking is geweest.

Ten slotte zijn ze bij het kleine plantsoen aan de Prins Hendrikkade aangeland en bespreken het programma voor den volgenden morgen.

Opeens hooren zij in den stillen nacht haastige

[pagina 135]
[p. 135]

schreden, die van de Martelaarsgracht naderbij komen.

Nieuwsgierig, zooals menschen van hun vak nu eenmaal zijn, kijken de twee beambten om, zien een politieagent om den hoek komen en merken tegelijkertijd iets op, dat zij buitengewoon eigenaardig vinden.

En elke beambte merkt iets anders op.

Holl is er vast van overtuigd, dat de agent, toen hij om den hoek kwam en het tweetal in het oog kreeg, een oogenblik geaarzeld heeft, alsof hij niet goed wist, wat hem te doen stond: terugkeeren of doorgaan.

Van Hoogstraten is echter Amsterdammer.

Hij kent vanzelfsprekend precies de voorschriften. Hij weet, dat op dit uur niemand wordt afgelost en ten tweede constateert hij met de grootste verbazing, dat deze politieagent alleen is.

Dat bestaat in de hoofdstad niet.

Een nachtpatrouille heeft ten eerste geen haast, maar slentert, en bestaat bovendien altijd uit twee man, die alleen in geval van nood uiteen mogen gaan.

En van een geval van nood schijnt hier geen sprake te zijn, want het politieposthuis aan het Centraal Station, telefoon en brandmelder zijn rechtuit, wanneer men van de Martelaarsgracht komt, en niet rechts af, waar de twee mannen met elkaar staan te praten.

Deze twee conclusies worden geheel onafhankelijk van elkaar en in een onderdeel van een seconde getrokken, en bovendien blijven Holl en van Hoog-

[pagina 136]
[p. 136]

straten heel rustig met elkaar praten, zonder ook maar een enkele opvallende beweging te maken.

Terwijl de stappen naderbij komen, geeft de hoofdinspecteur zijn metgezel haast onmerkbaar een teeken. Holl begrijpt het onmiddellijk en knipoogt terug.

Tegelijkertijd heeft hij plotseling een sigaar in de hand, wacht, tot de agent vlak bij is, neemt beleefd den hoed af en vraagt om een beetje vuur.

De man knikt en grijpt automatisch naar zijn zijde, om in zijn broekzak te komen.

De twee beambten wisselen een korten blik.

Want de plek, waarheen de man onwillekeurig greep, is wel bij een burger de opening van zijn broekzak, maar bij een Amsterdamschen politieagent hangt daar de korte sabel, terwijl de broekzak zich schuin aan den voorkant bevindt.

Lang schijnt deze dienaar van de openbare orde zijn dienstbroek dus nog niet te dragen.

En de twee criminalisten komen nog wat dichter bij.

Inmiddels flitst de aansteker aan en commissaris Holl kijkt bij het zwakke licht van het vlammetje naar den binnenkant van 's mans handen.

Smalle, witte, gesoigneerde handen.

In het geheel niet de stevige knuisten van een flinken agent.

Ondertusschen heeft hoofdinspecteur van Hoogstraten de uniform eens nader bekeken en hij betwijfelt, of de drager er van met goed gevolg een inspectie zou kunnen doorstaan.

[pagina 137]
[p. 137]

Zelfs een oppervlakkige inspectie zou dezen agent reeds een uitbrander bezorgen.

De schouders te wijd, de mouwen te kort, de kraag te laag..., enfin, er mankeert alles aan.

Hij is nu niet bepaald een sieraad van het Amsterdamsche politiecorps.

Hij aarzelt, wanneer hij rustig pratende burgers ziet, hij heeft veel te veel haast, gaat bovendien den verkeerden kant op, is in tegenstelling met de voorschriften niet in gezelschap van een colllega, zoekt zijn broekzak op een plaats, waar de sabel behoort te hangen, heeft handen als een beroepspianist, draagt een uniform, waarvan met uitzondering van de knoopen zoowat niets deugt... neen, hier zijn niet eens de scherpe oogen van commissaris Holl noodig, om tot de conclusie te komen dat hier iets niet in orde is.

Het wantrouwen schijnt trouwens wederkeerig te zijn, want de man in uniform heeft plotseling ontzettende haast, om verder te gaan.

Maar Holl houdt hem terug.

Nu rukt de man zich echter los en wil het op een loopen zetten.

Maar hij kan net zoo goed probeeren, de haringen in de Noordzee te tellen.

Nog voordat de ijzersterke commissaris een hand kan uitsteken, heeft de hoofdinspecteur den vluchteling met één sprong ingehaald, slaat hem met een flinken klap van de vlakke hand de onmiddellijk getrokken revolver uit de vingers, draait hem tegelijkertijd met een snellen ruk den arm op den rug en heeft hem in zijn macht.

[pagina 138]
[p. 138]

Voorzichtigheidshalve maakt commissaris Holl zich van den anderen arm meester en dan wandelen zij zwijgend met hun waardevolle vangst naar het politieposthuis in het Centraal Station.

Verbaasd bekijken de paar passanten dit eigenaardige groepje op zijn korten weg.

Spoedig heeft de deur van een solide cel zich achter den ‘politieagent’ gesloten.

Holl en van Hoogstraten gelooven, dat zij wel weten, wien zij daar gevangen hebben.

Zij gelooven, dat zij het weten.

En hopen het.

Een man in een politieuniform, die beslist niet van hem is, midden in den nacht... onder zeer verdachte omstandigheden, en... een poging tot ontvluchten?

Bovendien met ongeveer hetzelfde figuur als de brigadier, dien men den vorigen nacht in de vliegtuigenfabriek heeft neergeslagen.

En in den eersten nacht na de inbraak, dus bij de eerste gelegenheid, dat de straten donker zijn, hetgeen een ontsnappingspoging mogelijk maakt.

Allemaal omstandigheden dus, die een optimistische veronderstelling schijnen te rechtvaardigen.

Maar optimistische veronderstellingen, opvallende omstandigheden en mogelijkheden zijn niet in staat, mannen als Holl en van Hoogstraten er van te overtuigen, dat ze zich niet vergist hebben.

Feiten moeten ze hebben.

Onweerlegbare bewijzen.

En het zal waarschijnlijk niet zoo eenvoudig zijn, dezen man te bewijzen, dat hij den vorigen nacht op het terrein van de vliegtuigenfabriek was.

[pagina 139]
[p. 139]

Want niemand heeft hem gezien.

Ook brigadier Wuyster niet, want hij werd van achteren neergeslagen.

Geen spoor heeft men van den inbreker gevonden.

Maar de hoofdinspecteur, die een voorliefde voor citaten heeft, merkt vroolijk op:

‘Er leiden vele wegen naar Rome.’

En nu bromt Holl heelemaal niet onbeleefd.

Integendeel.

Hij knikt toestemmend met het hoofd

Ze hebben alle twee dezelfde gedachte en besluiten, niet tot den volgenden ochtend te wachten en waardevolle uren onnoodig te verliezen.

Wanneer men den man niet bewijzen kan, waar hij zich den vorigen nacht heeft opgehouden, dan zal brigadier Wuyster in elk geval wel zijn eigen uniform herkennen.

En wie den brigadier zijn uniform heeft afgenomen, moet dat in de gang van het fabrieksgebouw hebben gedaan en moet er dus aanwezig zijn geweest.

Hetgeen te bewijzen was.

Commissaris Holl geeft den dienstdoenden brigadier onmiddellijk opdracht een boot van de rivierpolitie te requireeren en tegelijkertijd het politieposthuis Adelaarsweg aan den overkant van het IJ telefonisch te instrueeren, den slechts licht gewonden brigadier Wuyster uit zijn bed te halen en naar den aanlegsteiger van de pont te brengen, waar een politieboot op hem zal liggen te wachten.

Maar nu grijpt de hoofdinspecteur in.

Hij is als Amsterdammer beter op de hoogte en

[pagina 140]
[p. 140]

stelt voor, den gewonde rustig te laten slapen en bij zijn sectie naar zijn dienstnummer te informeeren, dat op zijn pet en ook op zijn uniformkraag is genaaid. Wanneer dit nummer met datgene op de uniform van den gevangene overeenstemt, weet men ook, wat men wilde weten, en heeft een heele boel tijd en moeite gespaard.

‘Uitstekend,’ stemt commissaris Holl toe en het nieuwe plan wordt onmiddellijk uitgevoerd.

Tien minuten later is het antwoord binnen.

De nummers stemmen overeen.

‘Uw Akiba heeft gelijk gekregen’ zegt Holl nadat zij zekerheid hebben verkregen. ‘Maar als je het goed beschouwt, is het toch eigenlijk een schandaal.’

‘Wat?’ vraagt de hoofdinspecteur.

Hij is buitengewoon in zijn schik en straalt over het heele gezicht.

‘Dat een paar honderd agenten en het meest geraffineerde veiligheidsapparaat van het geheele land niet in staat waren, den vent te pakken te krijgen en als men dan naar bed wil gaan, komt dit toonbeeld van koelbloedigheid en tegenwoordigheid van geest pardoes op dien straathoek af - er zijn er misschien een paar duizend in Amsterdam - waar wij samen staan te kletsen... als iemand zooiets in een detectiveverhaal zou beweren, zou elke lezer waarschijnlijk zeggen: wat een onzin! Gelooft U het ook niet?’

‘Ja, en hij zou gelijk hebben ook,’ vindt de hoofdinspecteur en begint den inhoud der zakken van den gevangene na te kijken.

Hij is nieuwsgierig, of de man nog iets bij zich heeft, dat een verdere aanwijzing zou kunnen geven.

[pagina 141]
[p. 141]

Het eerste, dat hem in handen valt, is het reçu van een aangeteekend expresse schrijven.

Gedateerd op vandaag.

Plaats van bestemming: New York.

Het reçu is afgestempeld: 18 uur 30.

De zending kan nog niet ver weg zijn...... Holl denkt even na... New York?... dat gaat eerst naar Rotterdam... 18 uur 30?... is met den sneltrein van 19 uur 20 meegegaan, wordt in den trein gesorteerd, komt tegen 20 uur 45 in Rotterdam aan, komt dan in den separaten postzak voor de Vereenigde Staten... voor tien uur 's avonds vertrekt geen boot uit de haven. Desondanks... men kan nooit weten... zeker is zeker.

Daarom snelt even later een boodschap door de aether:

‘Aan P.T.T. Rotterdam, Hoek van Holland en Mail. Zending no. 45436 van hoofdpostkantoor Amsterdam, bestemming New York niet doorzenden maar omgaand retourneeren aan het hoofdbureau van politie Amsterdam.’

Wanneer de politiezender de uitvoering van deze opdracht gemeld heeft, wrijft commissaris Holl zich uiterst tevreden in de handen.

Hij heeft een voorliefde voor kringen.

Maar ze moeten zich sluiten. En deze kring begint al heel aardig dit te doen.

Poging tot vergiftiging in New York, om naar Rotterdam te komen.

Paspoortvervalsching in Rotterdam, om aan land en verder naar Amsterdam te komen.

Documentenvervalsching door oom Piet, om de

[pagina 142]
[p. 142]

nachtelijke inbraak en diefstal in de vliegtuigenfabriek aan den overkant van het IJ voor te bereiden.

En ten slotte:

De man, die daar ingebroken heeft, stuurt een aangeteekend schrijven naar New York.

Dus:

New York, Rotterdam, Amsterdam en weer terug naar New York.

De cirkel is gesloten.

Commissaris Holl is tevreden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken