Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw (1916)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw
Afbeelding van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuwToon afbeelding van titelpagina van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.21 MB)

Scans (5.62 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Illustrators

J. Midderigh

B. Midderigh-Bokhorst



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw

(1916)–Marie Agathe Boddaert–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 73]
[p. 73]

XII.

Keizer Frederik II hield hof.

Naast de feesthal, waar het banket de genoodigden wachtte, aan het einde der groote zaal was de troonhemel opgericht.

Daaronder de Keizer, zijn hooge gestalte nog hooger en indrukwekkender door kroon en met hermelijn omzetten en gevoerden purperen mantel, die lang afhing van de treden van den troon.

Roswitha, in haar zachtrose galakleed aan den arm van haar vader, volgde in de langzaam voortschreidende rijen tot haar beurt zou komen om voorgesteld te worden.

Van de grootsche hooggewelfde troonzaal in schittering van feestkleed en versiering zag zij niets; niets ook van het evenzeer schitterend beweeg rondom van tallooze edelen en ridders met hun vrouwen en jonkvrouwen. Alleen den man dien haar vader vereerde, den Keizer met zijn vastberaden en toch zoo vriendelijk gelaat, alleen het Groote dat van hem uitging, zijn hoog denken en begrijpen: den Heerscher die zich keerde tot zijn volk dat tot hem opzag, en op hem wachtte om gelukkig te worden.

Zoolang zij zich kon herinneren, had zij van hem gehoord.

Hij zou met sterke hand regeeren en het groote Duitsche rijk, het machtigste rijk van de Christenheid, tot eendracht en bloei brengen.

Den Held die alles zou vervullen, zou zij naderen.

Bleek en ernstig, een en al aandacht en ontzag, ongevoelig voor de verwonderde of bewonderende blikken, ging zij.

Vóór haar en haar vader graaf en gravin Bernsdorff.

Nu sprak de keizer dezen toe....

Nu kwamen zij aan de beurt.

- Een liefelijke bloem uit de Valkenburchtsche gaarde,’

[pagina 74]
[p. 74]

zeide de warme klankrijke stem van den Keizer, nadat ridder Dagobert zijn dochter had voorgesteld.

Roswitha rees op uit hare diepe neiging en staarde den Keizer aan.

Wat hij had gezegd was over haar heengegaan nu het niet betrof waarmee haar hart vervuld was. Wat haar vervulde, trilde op haar halfgeopende lippen, drong uit haar oogen. Het was een opgaan daarin, een zich-zelf en alles om haar heen vergeten, zoo echt, zoo spontaan en zoo natuurlijk dat het den Keizer trof en hij ridder Dagobert terughield toen deze zijn dochter wilde verder voeren om plaats te maken voor anderen, en hij zich tot haar wendde....

- Mocht uw Majesteit bereiken wat in Haar leeft,’ zeide Roswitha zacht en plechtig, alsof het welslagen van 's Keizers plannen afhing van het uitspreken van haar zegenbede.

Haastig trok ridder Dagobert haar voort.

Maar de Keizer had niet geglimlacht.

Ernstig en warm had hij haar ernstigen blik beantwoord.

Die blik bleef Roswitha bij.

Zoolang er menschen waren als haar vader en de Keizer, was de wereld schoon en heerlijk.

 

In een roes van gewaarwordingen en gedachten zat zij aan bij het banket, tusschen haar vader en een jongen ridder, hun door den hen naar hunne plaatsen geleidenden opperhofmeester voorgesteld.

Zij nam weinig deel aan het gesprek, poogde te luisteren naar wat door haar tafelgeburen werd gesproken, maar haar gedachten dwaalden telkens af naar den Keizer. Haar vader legde zijn hand op de hare.

- Roswitha, ridder Ruprecht van Herrenstein heeft u al tweemaal toegesproken zonder antwoord te bekomen.’

[pagina 75]
[p. 75]

- Ik vraag de jonkvrouw om vergeving,’ viel de jonge edelman haastig in, ‘ik wilde niet storen.’

Roswitha kleurde.

- O neem het niet kwalijk,’ zeide zij gul. ‘Ik ben voor de eerste maal van huis en het groote en ongewone is wat veel voor mij.’

- Ridder Ruprecht behoort tot de onmiddellijke omgeving van den Keizer,’ merkte haar vader aan met een glimlach.

Nu was zij geheel en al oor, al dwaalden haar oogen nog dikwijls af naar den kant waar de Keizer aanzat! Het gesprek kwam op gang. Het lange banket was om eer zij daaraan dacht, en toen ridder Dagobert haar in een nevenzaal bij gravin Bernsdorff bracht, totdat de tafel weggeruimd en de feesthal in een danszaal zou herschapen zijn, volgde ridder Ruprecht haar, haalde haar een tabouret, en bewees haar al de kleine diensten welke de hoffelijkheid dier dagen voorschreef.

De gravin was omringd door groepen jongelieden. Hedwig was daar, ook de jonkvrouw met wie Roswitha had kennis gemaakt, Ehrenfried, en de ‘ridder met de bloem,’ zooals zij hem in stilte noemde, en nog vele anderen die gaandeweg aan haar werden voorgesteld,

Zij schoof haar tabouret naast den zetel der gravin, peinzende op een middel om het verzoek voor een dans van den ridder, die haar hoe langer hoe verwaander voorkwam, te ontduiken. Dat de andere jonkvrouwen hem gaarne mochten en zijn oplettendheden op prijs stelden, bemerkte zij met verbazing.

- Zou het onbeleefd zijn als ik niet danste, lieve gravin?’ fluisterde zij.

- Het zou zeker vreemd gevonden worden en uw vader zal het niet graag zien dat gij u terug trekt.... Is het alleen om aan een dans met ridder Nikolaas van Bolanden te ontkomen?’ vroeg de gravin zacht terug.

En op Roswitha's bevestiging:

[pagina 76]
[p. 76]

- Neem het wat lichter, lieve kind. Hij neemt zijn woorden ook zoo nauw niet.’

- Ik had het voorrecht u het eerst te ontmoeten. Aan mij de eerste dans, jonkvrouw Roswitha, zoo u dat wèl is’.

Ehrenfried stond vóór haar, zijn gulrond gezicht vol verwachting.

- Ik had mij verheugd op dien eersten dans, die er eigenlijk twee zijn: een wandeling en een ronddans. Nu hij mij ontgaat, verzoek ik om den tweeden en den derden dans,’ en ridder Nikolaas trad Ehrenfried op zijde.

Roswitha had hare onbevangenheid herwonnen en zij was slagvaardig.

Op hoeveel dansen wordt er gewoonlijk gerekend?’ vroeg zij

- Op een twaalftal.’

- Ik zou het genoegen missen met velen kennis te maken als ik paarsgewijze mijne dansen uitdeelde. Bovendien wil ik ook bij eenige toezien om beter de kunst te leeren.... Ik zal op u rekenen voor den tweeden dans, ridder Nikolaas.’

- Zij is wel zeker dat zij gelei-jonkers in overvloed zal hebben,’ merkte Hedwig aan tegen haar buurman. ‘Neen, mooi is zij niet,’ vervolgde zij tot eenige van hare vriendinnen die Roswitha's uiterlijk aan een scherp onderzoek onderwierpen, maar zij heeft iets bizonders; iets anders dan anderen.’

- En zij is goed gekleed. Dat rose past uitnemend bij haar donkere tint en donkere haren,’ viel een jonkman in.

- Ik dacht dat gij de voorkeur aan blonde schoonheden gaaft, Jonker Gondalf.’

- Ik huldig schoonheid waar ik die zie,’ antwoordde de jonker, liet zich voorstellen en vroeg Roswitha om een dans.

- Zij is heelemaal niet verlegen.... Daar zijt gij slecht afgekomen, jonker Nikolaas,’ wendde Hedwig zich tot dezen.

- Wilt gij mij den geweigerden dans vergoeden, jonkvrouw Hohenberg?’ en hij bood haar zijn arm.

De pijpers bliezen, de vedelaars vedelden, de hoornblazers

[pagina 77]
[p. 77]

toetten. De muzikanten hadden plaats genomen op de gaanderij ter halver hoogte van de feesthal aangebracht. Tafels en zitten waren verwijderd. Het dansen begon.

De Keizer en zijn gastheer, de keurbisschop van Trier, hadden zich in hunne vertrekken teruggetrokken. Vele der oudere Heeren hadden hun voorbeeld gevolgd.

Ridder Dagobert had gravin Bernsdorff naar de feesthal geleid en naast haar plaats genomen.

Langzaam drentelden de paren hen voorbij op de maat der slepende muziek, een soort van polonaise, waarbij monden en oogen het drukker hadden dan de voeten.

Ik zou u graag den ganschen dag mijn diensten aangeboden hebben; Trier heeft heel wat bezienswaardigs,’ zeide Ridder Ehrenfried, ‘maar ik werd altijddoor opgehouden.’

Hij sloeg den rechterarm om haar heen en nam haar rechterhand in zijn linker, want de muziek was overgegaan in het snellere tempo van een ronddans.

Roswitha had haar sleep opgenomen zooals tante Gonda dat geleerd had.

- Mijn danskunst is niet groot,’ verontschuldigde zij zich nog eens.

Maar de muziek vulde aan wat aan kennis ontbrak. De rose-geschoeide voetjes tripten alsof zij nooit anders hadden gedaan, bevallig en vlug, in de rondte, vooruit, achteruit.... Ehrenfried's arm leidde haar en zij volgde.

- Heerlijk,’ knikte zij haar vader en de gravin toe, toen zij hen voorbij zweefden. ‘Heerlijk’, verklaarde zij toen haar danser haar naar een bank tegen den muur geleidde om haar te laten uitrusten. ‘Ik had mij niet voorgesteld dat het zóó prettig zou zijn.’

En zij dacht aan Godelieve thuis, eenzaam op den Valkenburcht en aan tante Gonda die dit alles zóó lang had gemist.

- U moest mij nog een dans geven,’ zeide haar geleider.

- Héél graag, want niemand zal mij zoo goed helpen als

[pagina 78]
[p. 78]

u.... Jammer alleen dat het niet gaat, na wat ik straks gezegd heb.’

Zij gevoelde zich geheel thuis met Ehrenfried. Hij deed haar aan hare neven denken. Hij vereenigde Eberhards hoffelijkheid met Carels rondheid.

De avond vloog om. De kunst van dansen was over haar vaardig geworden. Zij had niet meer gedacht aan haar plan om bij eenige dansen toe te zien: zij had ze alle meegedanst. Zij zou gedanst hebben tot den ochtend toe, als haar niet op eens gravin Bernsdorff's moeheid was opgevallen.

- Lieve gravin, vergeef,’ zeide Roswitha op haar toeloopende. ‘Het moet heel laat zijn.’

- Ik had je al willen roepen, maar de gravin heeft mij tegengehouden,’ zeide haar vader.

Wolf en vier wapenknechts stonden aan den uitgang met de mantels gereed. Ehrenfried nam dien van Roswitha, hulde er haar in, en bood haar den arm. Langzaam ging het naar den ‘Zwarten Adelaar’ door de nog woelige straten, voor en achter de rossig flakkerende toortsen der wapenknechts.

Tusschen de hooge, grillig verlichte huizen een stukje van den donkerblauwen sterrenhemel.

- Ik zou wel graag even vleugels willen hebben en daarheen vliegen om wat versche koele lucht,’ zei Roswitha opkijkende.

- Ik zou ze u graag willen verschaffen als ik er ook een paar machtig kon worden en mee mocht,’ lachte Ehrenfried.

- De lucht in! Veel gauwer en prettiger dan te paard. Hoeveel uur zou het nemen naar den Valkenburcht? Even tante Gonda en Godelieve goeden dag zeggen en vertellen van den Keizer en alles, àlles hier?’

- Ik heb 't nooit geprobeerd. Is Godelieve de vriendin die den handschoen heeft geborduurd? Een naam die niet veel voorkomt in Duitschland.’

- Ik heb 't nog nooit zoo warm gehad,’ zuchtte Roswitha,

[pagina 79]
[p. 79]

die nu eerst inzag dat zij zich versproken had en zij haakte haar mantel los.

- Godelieve, Godelieve,’ herhaalde Ehrenfried halfluid, ‘waar heb ik dien naam meer gehoord?’

- Ridder Ehrenfried....’

Ehrenfried voelde op eens de zwaarte van den arm die tot nog toe zoo luchtig op den zijnen had gesteund.

- Wilt u hem vergeten?.... Ook vergeten dat ik dien genoemd heb?’

Hij staarde verwonderd in haar door angst bleek geworden gelaat.

- Ik zal doen wat u verlangt.’

- Op uw riddereer?’

- Op mijn riddereer.’

Roswitha herademde. Zij keek hem een poos onderzoekend aan.

- Ik danku....’

Zij had er wat willen bijvoegen, maar begreep dat elke verontschuldiging haar begane fout nog vreemder en raadselachtiger zou doen schijnen.

Ehrenfried zweeg en zij was hem erkentelijk dat hij haar tijd gunde om zich te herstellen.

- Het was een mooie dag en een heerlijk feest,’ zeide hij toen zij den ‘Zwarten Adelaar’ naderden. ‘Aan u dank ik daarvan het grootste deel.’

Hij had haar arm losgelaten en leidde haar nu bij de hand de trap op. Vóór de kamer zijner tante boog hij zich en kuste haar de hand met een uitdrukking in zijn oogen die haar geruststelde.

- Hij zal Godelieve niet verraden,’ dacht zij. ‘Hij heeft Carels oogen en Carels hart.’

- Moe niet, maar warm, warm!’ antwoordde zij de gravin die op haar toekwam.

- Dan nu gauw ter rust. De dag van morgen zal niet

[pagina 80]
[p. 80]

minder druk zijn. En jij ook, Ehrenfried. ‘Op een tournooi dient men frisch en uitgerust te komen.’

Doch het scheen wel dat Roswitha geen lust had, zoo snel de rust te zoeken. Na den korten maar heftigen angst om Godelieve voelde zij alle zorg verre en zich zoo opgewekt en vroolijk!

Zij had den zwaren mantel afgeworpen en stond midden in het vertrek, blozend en lachend bij het herdenken aan haar eersten feestavond, een gelukkig menschenkind, dat van haar jeugd en vreugd anderen meedeelt.

- 't Is nu voorbij,’ zeide zij. ‘Ik zou napraat willen houden tot morgen toe om niets te vergeten.’

Zij nam zich in stilte voor dat met zich-zelf in bed te doen, terwijl zij graaf en gravin Bernsdorff en Ehrenfried de hand gaf en haar vader goeden nacht kuste met een stralend gezichtje.

Maar ook van dat later napraten kwam niets. Toen zij in bed was, was zij binnen tien minuten in het land waar niet gepraat wordt.

[pagina t.o. 80]
[p. t.o. 80]


illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken