Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw (1916)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw
Afbeelding van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuwToon afbeelding van titelpagina van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.21 MB)

Scans (5.62 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Illustrators

J. Midderigh

B. Midderigh-Bokhorst



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw

(1916)–Marie Agathe Boddaert–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 142]
[p. 142]

XX.

Eerst den volgenden morgen ontwaakte die voor eenige oogenblikken uit zijn verdooving.

- Spaar je krachten, noch je paard,’ had graaf Auersperg bevolen. ‘Daar hangt veel af van je tocht,’

Daarna was hij weer in diepen slaap die den ganschen dag aanhield.

Jonkvrouw Gonda zond nogmaals Gontram naar de stad om bericht.

Troepen van oproerige edelen waren Baden binnengetrokken. Edelen uit Rijn-Hessen, Westerwald en Odenwald waren den Keizer afgevallen. Men sprak van een overval bij Kreuznach en Bingen, waarbij dorpen waren verbrand.

In de stad was men rumoerig en onrustig. Alles wat weerbaar was, werd geoefend. Op wallen en muren gewerkt. Uren en uren in den omtrek was alles in spanning en opgewondenheid.

Het gevaar dreigde niet onmiddellijk, maar op een paar dagreizen afstands lag de Porzburcht. Men mompelde dat de burchtheer den Keizer de hulde had ontzegd en het met den Ebersteiner hield. Dat had groote ontsteltenis verwekt. Waar één voorging, konden meerderen volgen onder de naburige edelen. En prins Hendrik.... Die was niet bij zijn vader.... Maar bij zijn vaders vijanden, werd er gefluisterd.

Ernstige tijden.

De posten op wachttoren en muren werden verdubbeld.

Tweemaal per dag deden een zestal ruiters de ronde door den omtrek.

Op de dorpen werd kennis gegeven dat op het eerste alarmsein de burcht voor de dorpelingen met have en vee zou openstaan.

[pagina 143]
[p. 143]

Was het nog maar twee dagen geleden dat graaf Auerspergs brief was gekomen? vroeg Roswitha zich af.

Zij had zooveel gedacht en geleden dat het haar voorkwam of daar weken tusschen lagen.

Het was in den laten namiddag. De bode zat nu bij het vuur aan het lagereind der zaal.

De snelle tocht had hem toch geweldig aangegrepen.

Jonkvrouw Gonda en Wolf hadden hem ondervraagd, te vroeg naar het scheen, want zijn antwoorden waren zéér kort geweest. De afmatting had er nog doorheen geklonken.

‘Er was gevochten aan den Rijn,’ had hij gezegd.

Langs den Rijn zou haar vader trekken....

Roswitha had even goed aan een overval, een hinderlaag gedacht als jonkvrouw Gonda. Beiden hadden voor elkander verzwegen wat zij vreesden, om elkaar te sparen.

Noch vader Hubertus noch Wolf hadden haar troost of licht kunnen geven.

Wolf had haar zelfs vermeden in den laatsten tijd. Dat was een veeg teeken.

Was de bode nu niet veel beter en sterk genoeg om verder ondervraagd te worden?

Roswitha kon het niet langer uithouden, kwam op hem af en zette zich tegenover hem.

- Het is een lange moeilijke tocht geweest. Ben-je weer beter?’ begon zij.

De man keek haar lang en met groote belangstelling aan. Hij had een schrander, goedig gezicht; rustige oogen, die veel in zich opnemen. Een breed lidteeken van lang geheelden houw liep over zijn linkerwang.

- De moeilijkste tocht van mijn leven. Maar jonker Heribald, de graaf,’ verbeterde hij, ‘hing er aan met heel zijn ziel. Hij wist wel aan wien hij dien opdroeg! Niemand zou den

[pagina 144]
[p. 144]

brief zoo gauw hebben overgebracht. We hebben alleen de laatste uren gestapt. Ik had mij in de lengte van den omweg vergist. Daarom konden we niet langer, mijn paard en ik.’

- Vader heeft er heel wat meer dagen over gedaan. Hij ging al voor vier weken, en zal nu wel in het kamp zijn.’

De bode antwoordde niet en keek in 't vuur.

- Tegengekomen ben ik hem niet,’ zei hij na een poos.

- Vader wilde den Rijn volgen.’

- Een beste weg. Alleen niet bij Bingen. Daar boog ik af. Daar vochten ze.’

- Vermoedelijk heeft vader datzelfde gedaan; een omweg die hem een paar dagen later in het kamp zal doen aankomen.’

Zeg mij toch dat je dat ook denkt,’ vleiden haar oogen. Zij wist niet waarheen zich te wenden. Ze moest de woorden uit hem trekken en had het besef dat hij meer wist dan hij zeide.

Hij keek haar weer aan.

- Velen van de verwachte edelen waren nog niet in het kamp aangekomen, toen ik wegging,’ antwoordde hij eindelijk.

Er was iets in zijn toon dat haar vreemd aandeed.

- Ook door den omweg?’

- Door den omweg,’ herhaalde de bode en zweeg vermoeid.

Roswitha ging naar beneden. De groote ruime bovenzaal kwam haar opeens eng en zwoel voor.

Zij liep een paar maal het binnenplein op en neer, ging in Freia's stal en liep ten slotte bij Janna binnen.

- Heeft de bode eindelijk wat meer verteld?’ riep Janna, vatte haar beide handen en drukte haar neer op een zit bij den haard.

Roswitha klappertandde.

- Ik weet het niet.... Alles vaag.... Ik ben bang, Janna! Ik wil het niet aan tante Gonda zeggen. Wolf en vader Hubertus kunnen mij ook niet helpen. Mijn arme vader!’

Janna klopte haar zachtkens op den rug zooals zij dat een

[pagina t.o. 144]
[p. t.o. 144]


illustratie

[pagina 145]
[p. 145]

schreiend kind zou gedaan hebben. Woorden van troost vielen haar niet in. Zij, en Wolf en haar ‘jongens’ hadden het onverklaarbare bekeken en besproken zonder oplossing te vinden.

Als Wolf het niet begreep, kon niemand het begrijpen.

- Wolf zou liefst zelf den Rijn opgaan om te weten en raad te schaffen,’ zei zij langzaam. ‘Dat moet daarginds een kwaad eind zijn. Maar hij kan niet weg van zijn post.... Enmijn jongens deugen niet tot zooiets.

Wolf zegt dat ridder Dagobert vooraf inlichtingen zal genomen hebben en zich niet laten verschalken.’

- En een omweg heeft gekozen....’

- En verdoold,’ vulde Janna aan op eigen gezag, en knikte met het hoofd tevreden over haar scherpzinnigheid.

Verdoold....

Roswitha glimlachte bitter weinig oogenblikken later over haar onnoozelheid. Geen dagen lang!

Zij schoof Janna terzij en ging terug in den kouden avond, terug naar het binnenplein.

Er was gevochten aan den Rijn. Was haar vader op vijandelijk gezinden gestooten? Was hij gevallen? Was hij overvallen? Wie wilden hem kwaad?

Het kon toch zijn dat hij nu in het kamp was aangekomen....

Om dat te melden zou de tweede bode volgen.

De kou was nog altijd vinnig. Alle sneeuw was weggevroren.

Maar de kou deed goed aan haar hoofd, dat in de laatste dagen gloeide of daar vuur smeulde.

Zij keek op in de strakke lucht, die al donker begon te worden. Ook naar den wachttoren waar Hendrik de wacht had.

Zij zag hem turen, en turen, en toen den hoorn aan den mond zetten.

Het sein klonk dat in de verte wat naderde.

De valbrug was op, en de poort gesloten Wolf kwam uit de poortgang en liep de trap naar den omgang boven de poort op.

[pagina 146]
[p. 146]

Roswitha volgde.

De weg was leeg en bleef het lang voor Roswitha's ongeduld.

Hendrik blies ten tweedenmaal.

Heel aan 't eind werd iets zichtbaar. Een reiziger op een muildier. Langzaam maar flink ging het berg op.

De man had een kaproen over 't hoofd, was in een langen mantel gewikkeld en had een mars op den rug.

Teleurgesteld keerde Roswitha zich af. Een marskramer!

Wolf boog over de borstwering en liet den man naderen tot aan de gracht, bij de stang waar de hoorn hing ten gebruike van hen die toegang wenschten.

Toen riep hij hem aan, en verlangde te weten wie hij was.

De man hield zijn muildier in en hief het hoofd.

- Is dit de Valkenburcht en gij een zijner valken?’

- Vraag voor vraag, en geen antwoord,’ riep Wolf, weinig geneigd tot scherts. ‘Zeg je naam, of maak dat je weg komt. De weg is niet vrij.’

- Een slecht welkom voor een uil die met adelaren verkeert, oude valk! Laat de valbrug neer en verleen intocht aan ros en ruiter, die beide genoeg hebben van den kouden weg.’

- Je naam,’ dreigde Wolf ‘of ik zend een paar wapenknechts die je beter manieren zullen leeren.’

- Wat is een naam,’ spotte de reiziger. ‘Eerbied voor ridder Uil van en tot den hoogen rug.... In naam van den Keizer, open de poort en sammel niet langer. Ik kom van het kamp.’

- Van vader!’ juichte Roswitha en trok Wolf mee.

Doch Wolf scheen niet tevreden. Hij boog zich weder over de borstwering.

- Een bode van den Keizer komt niet rijdende op een muildier en verkleed als een kramer.

- Doe open als eer en leven van uw Heer u lief zijn,’ antwoordde de ander. Hij nam den hoorn en blies luid en krachtig, driemaal, zooals een bode van den Keizer betaamt.

[pagina 147]
[p. 147]

- Wolf, talm niet langer,’ gebood Roswitha, bevend van ongeduld en ontroering.

Wolf daalde de trap af, maar voordat hij de poort ontsloot, zond hij zes man naar verschillende punten op den uitkijk, en eerst nadat hij verzekerd was dat niets verdachts in den omtrek te bespeuren viel, daalde de valbrug en ging de kleine deur in de poort open.

- Woorden zijn wind en men kan niet te voorzichtig zijn,’ mompelde hij. ‘'t Is meer gezien dat op 't oogenblik als men waande één man binnen te laten, de valbrug vermeesterd en de poort bestormd werd.’

 

De bode reed de poortgang binnen en klom met moeite uit den zadel. Bij die beweging ontviel hem zijn mantel. Wat Roswitha voor een mars had aangezien, was een hooge rug. De man was kort en ineengedrongen, niet veel grooter dan een knaap van twaalf jaar, met dunne beenen en lange dunne armen. In het te groote hoofd fonkelden een paar doordringende oogen. Hij knikte Wolf gemeenzaam toe, boog voor Roswitha en verlangde daarna met verheffing van stem toegelaten te worden tot ridder Dagobert van den Valkenburcht.

Een oogenblik van stilte volgde.

- Tot ridder Dagobert van den Valkenburcht,’ herhaalde Wolf en trad op hem toe of hij hem allen verderen toegang wilde versperren.

- Ik zoek hem waar hij op dit oogenblik niet moest zijn,’ vervolgde de zonderlinge bode met iets tartends in toon en houding.

- En waar hij niet is’, vulde Roswitha aan met hoogheid.

Tot zelfs haar lippen leken wit. Maar zij had zich opgericht. Zij staarde den spreker van 't hoofd tot de voeten aan lang en strak.

[pagina 148]
[p. 148]

- Volg mij,’ gebood zij en wendde zich om.

Wolf volgde ook.

Poort en valbrug waren verzorgd. Nog een krachtige vermaning om goed wacht te houden....

- Ik laat haar geen minuut alleen met dien dáár, half mensch, half aap,’ dacht hij.

Roswitha bracht den bode in de bovenzaal, waar tante Gonda in spanning wachtte.

- Jonkvrouw Hohenberg, in vaders afwezigheid hoofd van den Valkenburcht,’ zeide zij.

- Keizerlijk hofnar, en met voorkennis en goedkeuring van den Keizer als bode gezonden door graaf Heribald Auersperg aan ridder Dagobert van den Valkenburcht’, stelde de nieuw aangekomene zich voor.

Hij boog met een waardigheid die zijn mismaakte gestalte iets' eerwaardigs verleende, haalde een brief uit zijn wambuis en reikte dien jonkvrouw Gonda over, met een:

- Wil lezen bij gebreke van ridder Dagobert.’

Zijn stem begaf hem. De snelle loop na den zeker langen rit, de vele trappen op achter de vlugvoetige Roswitha hadden zijn krachten uitgeput. Met moeite hield hij zich staande. Hoorbaar kwam en ging zijn adem.

Op een wenk van jonkvrouw Gonda schoof Wolf een zetel bij, waarop hij zich hijgend liet neerzakken.

Een kroes wijn werd hem toegereikt.

Roswitha had zich achter haar tante's stoel geplaatst, de armen op de hooge rugleuning. In de stilte die volgde, hoorde zij het bonzen van haar hart.

Brief en zegel waren gelijk aan den eersten. Ook de inhoud. Alleen het slot luidde anders:

- Geschreven en verzonden op Sanct Julianus' dag en toevertrouwd aan onzen bode Jodocus Johanniszoon, hofnar van onzen genadigen Heere den Keizer, uit vreeze dat den eersten bode een ongeval op weg mocht overkomen

[pagina 149]
[p. 149]

zijn en de boodschap aldus verloren gaan,’ las Roswitha.

- Uw Edelheid kan daaruit opmaken hoeveel gewicht de afzender aan zijn schrijven hecht’, bracht de bode uit nog met hortende stem en een gebaar naar den brief.

- Wij verwachtten dat de brief een bericht van aankomst in het keizerlijk kamp zou zijn. Ridder Dagobert is meer dan vier weken geleden met tien wel uitgeruste ruiters daarheen vertrokken. Gij hebt bijna acht dagen over de reis gedaan. Hij kan sinds dien zijn aangekomen,’

Roswitha had tante Gonda nog nooit met zooveel gestrengheid hooren spreken.

- Vader heeft een omweg gemaakt en de onrustige streken vermeden om zonder verlies van paarden en manschappen tot den Keizer te komen,’ besliste Roswitha, niet minder gestreng.

De nar keek haar lang en uitvorschend aan.

- In Rijn-Hessen en Baden is het woelig. Twee-en-twintig ridders, die den Keizer hulp hadden toegezegd, hebben zich in de laatste weken bij den Ebersteiner gevoegd’, zeide hij langzaam en als had hij Roswitha's woorden niet gehoord.

- Twee-en-twintig verraders! Onteer den naam van ridder niet,’ riep Roswitha, wie het bloed in 't gelaat vloog. Ik ken er geen schooner. Geen wonder, als dochter van een ridder wiens leven één daad is van trouw en toewijding aan den Keizer en het recht!

- Het lage valt graag het hooge aan. Afgunst is een verachtelijke vijand; tòch een die afgeslagen moet worden,’ ging de nar voort.

‘Ridder Dagobert is sedert vier weken vertrokken - en nog niet aangekomen toen ik wegging’....

- Wie waagt te twijfelen aan mijns vaders trouw! Toch niet de Keizer, noch graaf Auersperg?’

Wat zij duister had vóórgevoeld bij houding en toon van den eersten bode, was haar klaar geworden.

[pagina 150]
[p. 150]

Wolf, die nog aan den ingang stond, zette den voet zoo hard neer dat het als een slag door de zaal klonk.

Hij droeg niet voor niets zijn naam. Zijn oogen flitsten als die van een besprongen wolf.

- Graaf Auersperg heeft zijn eer verpand voor de trouw van ridder Dagobert.’

- Dat vaders eer verdediging behoeft!’ barstte Roswitha uit.

Zij trad uit den hellen lichtschijn van den haard naar de dichtbije diepe donkere vensternis. Gekrenkte trots, smart, toorn, angst om haar vader, en dankbaarheid voor den man die voor haar vader was opgekomen, joegen als vlammen door haar heen.

Gelijke gedachten hielden jonkvrouw Gonda bezig.

Nu hief zij het hoofd en keek den bode aan.

- Is uw last ten einde? Hebt gij niets meer te zeggen?’

Hij wierp een snellen blik om zich heen, gerustgesteld dat niemand dan zij hem hooren kon, en kwam nader.

- Het gerucht van den afval van ridder Dagobert van den Valkenburcht deed de ronde in het kamp nog voor mijn vertrek, en zijn wegblijven scheen dat te bevestigen,’ fluisterde hij. ‘Dat gerucht heeft de zaak van den Keizer meer schade gedaan dan een verloren veldslag.... Zoo'n voorbeeld trekt.’ Jonkvrouw Gonda krampte de handen om de armleuningen van haar zetel.

- Die geruchten zijn valsch, een werk van boosheid en laaghartig verraad. Geen woord daarvan tot haar,’ fluisterde zij terug met een beweging van het hoofd naar den kant waar Roswitha stond. ‘Geen woord ook daarvan tot de andere burchtzaten. Ik zal u straks laten roepen.’

En daarna met luider stem:

- Ik ga mijn antwoord aan graaf Auersperg voorbereiden.’

- Mij is spoed aanbevolen voor heen- en terugreis,’ antwoordde de nar terwijl hij haar voorging naar de deur en die voor haar opende.

[pagina 151]
[p. 151]

Hij ging terug, de zaal in, bleef een oogenblik voor het vuur staan en wendde daarna den blik naar de diepe vensternis waarin Roswitha zich had terug getrokken.

Zij zat er roerloos, den eenen arm op het kozijn, het hoofd daarop.

- Arm kind,’ zeiden zijn oogen.

Toen trad hij naar het benedeneind der zaal op den bode toe, die van zijn plaats het voorgaande gevolgd had.

- 't Zou graaf Auersperg goed doen te weten dat je hier veilig en wel zit, Koert,’ zei hij halfluid. ‘De dwaasheid rijdt gewoonlijk sneller dan de wijsheid, maar bij ons is het omgekeerd.’

- Wij hadden beiden een nuttelooze boodschap over te brengen, meester Jodocus, maar graaf Heribald wilde dat zoo. Heb ik ooit een man zoo verslagen gezien! Het liefst ware hij zelf gegaan, als zijn plicht hem niet 't kamp had terug gehouden. De vogel was hier natuurlijk gevlogen.’

- En waarschijnlijk tegen zijn wil opgehouden. Dat lijkt mij al meer en meer zeker. De beste dienst dien je je meester kunt bewijzen, is over de geruchten in het kamp te zwijgen.’

Hij zette zich tegenover hem in de koestering van het breede haardvuur en rekte behagelijk zijn schrale gestalte.

Koert had alleen met knik geantwoord. Hij was weinig geneigd tot praten.

De rust van den nar duurde niet lang. Jonkvrouw Gonda liet hem roepen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken