Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw (1916)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw
Afbeelding van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuwToon afbeelding van titelpagina van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.21 MB)

Scans (5.62 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Illustrators

J. Midderigh

B. Midderigh-Bokhorst



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw

(1916)–Marie Agathe Boddaert–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 194]
[p. 194]

XXVI.

Haar vaders bevrijding!

Naar Frankfort. Twee honderd ruiters, Jodocus' hulp.... Zijn schrandere hulp, zijn menschenkennis, zijn doorzicht....

Nu merkte vader Hubertus toch wel dat haar tranen vreugdetranen, tranen van dankbaarheid waren geweest.

Hij moest haar telkens aankijken terwijl zij naast hem voortging en zijn vragen kort en snel beantwoordde.

In graaf Auerspergs tent zat zij neer op de eerste zitplaats de beste, de oogen verloren in niet af te staren verte, in zwijgende dankbaarheid, heel stil, of een droom van geluk voor haar open lag, waaraan zij zich niet kon verzadigen.

In de tent werd geruimd en geschikt met zoo weinig mogelijk drukte. Graaf Auerspergs bevelen werden stipt en snel uitgevoerd.

Een lamp werd ontstoken, een smakelijk maal opgedragen onder toezicht van een van 's Keizers hofmeesters, Roswitha merkte het niet.

Vader Hubertus wel.

Na den langen rit en het spannend wachten voor de keizerlijke tent, sprak zijn maag. Aan Roswitha moest voedsel ook nuttig en welkom zijn. Hij geleidde haar naar de tafel en zij liet zich geleiden, en nam van wat hij haar toeschoof, werktuigelijk.

Zij waren alleen. De laatste der dienaars had het zware gordijn van zeildoek voor den uitgang neergelaten.

Nu werd het even bescheiden verschoven....

Jodocus stak het hoofd naar binnen en kwam op Roswitha's glimlach nader.

- Goed nieuws, jonkvrouw! Het beste dat we konden verwachten. En dat ik verwachtte, Keizer en bode kennende. Met

[pagina 195]
[p. 195]

twee honderd ruiters en evenveel wichtige goudguldens valt er wat uit te richten!’

Hij keek het komende te gemoet met een uitdrukking, die Roswitha's moed en vertrouwen verdubbelde.

- En met meester Jodocus,’ zei Roswitha en drukte hem de hand. ‘Hoe laat zullen wij rijden morgen?’

- Meegaan.... Morgenochtend al?.... Zonder behoorlijke rust na zoo'n reis en zooveel aandoeningen! Om onderweg ziek te worden en tot niets in staat achter te blijven,’ riep vader Hubertus verschrikt en verstoord.

- O, ik wil slapen van nacht en zal genoeg uitrusten. Niet meegaan nu we weten waar vader is! Niet bij hem zijn als hij bevrijd wordt!’

Jonkvrouw Roswitha vergeet dat zij 's Keizers gast is en maar niet zoo kan heengaan zonder Zijne Majesteit daarin te kennen. Ook nog iets anders: dat het kiezen van een geschikt aanvoerder en het samenbrengen van twee honderd ruiters den magistraat van Frankfort tijd zal vorderen en mij daar ophouden.

- Hoelang?’

- Minstens een dag,’ viel vader Hubertus in, voordat Jodocus kon antwoorden.

Jodocus liet het daarbij. Hij vermoedde dat de geestelijke een reden moest hebben om zulk een kort tijdsverloop te noemen.

- En dat na een dag van rust de jonkvrouw en ik je te sneller zullen inhalen,’ vervolgde vader Hubertus.

Roswitha wachtte even.

- Een heele dag is te veel. 's Middags kunnen wij vertrekken. Ga niet uit Frankfort voordat wij er zijn, Jodocus.’

Jodocus beloofde.

- Zoodra ik er ben, zend ik een bode naar den Valkenburcht met bericht van den goeden uitslag bij den Keizer. Te Eberbach zullen wij, mijn muildier en ik, een uur rust nemen en

[pagina 196]
[p. 196]

zal ik met Herman overleggen, Als hij beter wordt kan hij zich bij ons voegen en van nut zijn.’

- Ik wil tante Gonda schrijven’....

- Dat zal ik doen, met uw welnemen. Geen verdere inspanning meer,’ gebood vader Hubertus met gezag en een bezorgden blik op haar bleek gelaat. ‘Schrijfbehoeften zal ik bij 's Keizers schrijver vinden en zoodra mijn brief geschreven is, dien bij je brengen, Jodocus. Blijf niet langer, maar ga slapen.’

- Dat zal ik doen en de jonkvrouw en u een even goeden nacht toewenschen als mij-zelf,’ zei Jodocus reeds voor den voorhang. Juist werd daartegen geklopt.

Koerts stem. Graaf Heribald liet vragen of het der jonkvrouw gelegen kwam hem even te ontvangen. Hij wilde zien of alles in de tent volgens zijn last was ingericht en tevens vragen of zij nog iets wenschte.

Jodocus haastte zich den voorhang los te maken en den graaf binnen te laten.

- Een groote wensch, een dringend verzoek, ridder,’ riep Roswitha hem toe. ‘Breng mijn dank en mijn eerbiedenis den Keizer over, en zeg hem dat ik morgen middag wensch te vertrekken, meester Jodocus achterna, om hem te Frankfort in te halen en mèt hem te gaan. Wellicht vergunt Zijne Majesteit goedgunstiglijk het geleide van een paar wapenknechts, tot vader Hubertus en ik Frankfort hebben bereikt.’

- Naar Frankfort! Mèt Jodocus!.... Jodocus gaat niet naar den Valkenburcht,’ riep graaf Heribald.

- Ik zal den Valkenburcht niet terug zien voordat vader vrij is.’

- Maar dat kàn niet!.... In de barheid van den winter, niet alleen met alle ontberingen en ongemakken, maar de gevaren! Het gaat om leven tegen leven; list tegen list; wreedheid tegen wreedheid! Verraad zal er loeren en bespringen. Elke wending van den weg kan een hinderlaag zijn. De belegeraars zullen in den beginne niet opgewassen zijn tegen de lagen der belegerden,

[pagina 197]
[p. 197]

die van hun hoogte ieder dal, iederen weg overzien en alle paden en schuilhoeken in bergen en wouden kennen! Een tocht door een vijandige streek; een verblijf dààr, van wie weet hoe lang! Tusschen ruwe gezellen’....

- Tusschen vader Hubertus en meester Jodocus, en onder mijne vermomming.’

Onder hare vermomming!

Voor wie eens dat gezicht, die gestalte, die gratie van bewegen had gezien was elke vermomming doorzichtig en ijdel.

- En de eerwaarde vader keurt uw voornemen goed?’ vroeg hij tot den geestelijke gewend.

- Ik heb vader Hubertus' goedkeuring niet gevraagd. Wat hij mij heeft geleerd, volg ik.... ik weet dat hij mij niet verlaten zal.’

Er lag weer in haar wat hem zoo getroffen had van den beginne af en niet het minst bij haar onderhoud met den Keizer: dat lieftallige en waardige, dat vrij en open zich geven, dat onbevreesde en fiere en toch zoo bescheidene.

Moesten niet boosheid en laagheid wijken waar zij zou wijlen?

Maar het volgend oogenblik waren vrees en vertwijfeling weder overheerschend.

Hij zocht naar een woord, een middel om haar van haar plan af te brengen.

- En gij hebt niet gedacht hoe ridder Dagobert zal zijn als hij te weten komt waaraan zijn dochter zich waagt! Op welk een prijs hem zijn bevrijding kan te staan komen? Geen vermomming sluit herkenning uit. Een onbedacht woord, een blik, een beweging en 't is er mee gedaan! De belegerden zullen dan met uw nabijheid hun voordeel doe; zullen dat bericht hun gevangene niet sparen.... Gij zult hun tot een wapen worden waarmee zij uw vader zullen treffen, zullen dwingen’....

Was hij het zich niet bewust dat hij, die alle verdriet en zorg van haar weren wilde, zelf een scherp en vlijmend wapen tegen haar richtte?

[pagina 198]
[p. 198]

Haar blik zeide het hem. Voor het eerst lag daarin twijfel, angst van het niet-weten.

Had zij haar kracht overschat? Was zij niet noodig waar Jodocus zou gaan? Zou zij eerder een belemmering dan een hulp zijn?

Moest zij aan anderen overlaten wat zij als haar naasten, haar heiligst en en dierbaarsten plicht, als haar recht beschouwde: als iets dat van zelf sprak!

Nièt in haar vaders nabijheid als hij werd bevrijd! Nièt bij hem als hij wie weet in welk een toestand, na zóóveel weken, wellicht maanden van kwellende onzekerheid en zedelijke marteling, uit zijn gevangenschap werd verlost!

- Maar vader zal mij noodig hebben!’....

Het klonk als een kreet van vertwijfeling.

- Hij zal naar mij verlangen.... zooals ik naar hem!.... Ik kan, Ik wil niet!’ besloot zij eensklaps vast.

Jodocus was weggegaan. Vader Hubertus, die de zaak in goede handen had gezien, had zich afgewend, zijn rozenkrans tusschen de vingers.

- Jonkvrouw!.... Roswitha!’ riep Heribald, ‘gij wilt tóch gaan!’

Hij nam haar handen, drukte en kuste die.

Met zijn zelfbeheersching was het uit! Wat hij niet had willen verraden, verried hij bij zijn ontzetting dat haar besluit vast stond.

Eer hij het wist lag hij voor haar op de knieën om haar in het nu neergebogen gelaat te zien, haar te smeeken niet bij haar besluit te blijven, maar aan anderen en sterkeren over te laten wat zij wilde doen. Nu niet meer voor haar vader, maar voor hem, die het onschatbare in gevaar zag.

- Bedenk wat het voor mij is u daarginds te weten.... en u niet te kunnen beschermen; niet met mijn leven het uwe te dekken! Ik die hier moet blijven!’

En terwijl hij sprak kwam, mèt de verlichting na zijn

[pagina 199]
[p. 199]

uitstorting de veroordeeling van zich-zelf dat hij niet sterk genoeg was geweest om het gesprokene ongesproken te laten en haar nieuwe aandoeningen te besparen.

Hij was op en bij den ingang voordat zij gelegenheid had iets te zeggen.

- Vergeef.... God en al Zijne Heiligen behoeden u,’ bracht hij uit. ‘Ik zal den Keizer uw wensch overbrengen’....

En de voorhang viel achter hem neer.

 

- Kan ik iets voor u doen, mijne dochter,’ vroeg vader Hubertus, nog uit de diepte van den hoek waar hij zijn gebeden gezegd had.

Zij schudde het hoofd.

- Morgen, na den noen, rijden wij, zoo God wil en de Keizer het gevraagde geleide geeft,’ antwoordde zij zonder de oogen op te slaan.

Hij ging, na den zegen over haar uitgesproken te hebben.

Roswitha haakte den voorhang achter hem dicht en keerde naar haar zitplaats terug.

Met het dichtvallen van den voorhang achter Auersperg was het haar geweest of daar meer was neergevallen tusschen hem en haar.... iets dat hen scheidde.... en dat zwaar te dragen was.

Er was iets verstoord.... verbroken. De vroegere rustige vertrouwelijkheid was voorbij; weg, juist nu zij daaraan nog meer behoefte had.

Die was geweest van het oogenblik af dat zij hem had leeren kennen; die was gegroeid na zijn bezoek op den Valkenburcht, sedert zij hem in gedachte had gevolgd en gezien als: ‘den jongeren wapenbroeder, die wààr hij kon, haar vader zou dienen en bijstaan:’ als den man die zijn eer had verpand voor haar vaders eer; die boden had gezonden; die haar bij den Keizer had binnengeleid....

[pagina 200]
[p. 200]

Zij had zich laten gaan in een streeling van gewaarwordingen, waarvan zij zich geen rekenschap had gegeven; in een steunen op hem, dat even natuurlijk had geschenen als het steunen op haar vader en tante Gonda.

En nu daarvoor in de plaats het heftige, overbruisende, dat haar had overstelpt, en ontroerd, en verschrikt.

- Vader, lieve vader,’ snikte zij in een plotseling zich alleen en hulpeloos gevoelen.

- Ik moest alleen denken aan vader; aan zijn leed en aan zijn bevrijding,’ verweet zij zich-zelf.

Na graaf Auerspergs woorden leek haar nu ook de weg tot hem ondermijnd.

En haar vermomming ijdel.

Zij zonk op de knieën in een vurig gebed om leiding en licht.

Buiten ging de regelmatige stap der schildwachten. Het kamp was al lang in rust, toen Roswitha zich eindelijk tot rusten uitstrekte.

- Ik weet dat vader mij noodig zal hebben. Zijn eenigste.. zijn liefste. Ik niet bij hem!.... Ik zal nooit Godelieve's pij afleggen. En onder die pij mijn jongenspak dragen. En mijn haren afknippen. Mij nooit op den voorgrond wagen. O, zoo bescheiden zal ik mij achter vader Hubertus en Jodocus schuil houden.

En nu wil ik slapen om morgen uitgerust te zijn,’ vermaande zij zich-zelf en sloot de oogen.

Maar het moede hoofd klopte en de moede leden waren onwillig.

De rusteloosheid duurde en nam toe bij elk uur dat volgde. Verloren uren, zoo kostbaar om kracht te herwinnen en moedig het moeilijke tegemoet te gaan.

Doodstil en zonder gedachten had zij willen neerliggen. Maar langzamerhand werd de vrees dat zij te uitgeput zou zijn om den volgenden middag te kunnen vertrekken tot martelende zekerheid.

[pagina 201]
[p. 201]

Niet gaan!.... En Jodocus die wachtte.... Een bode moest gevonden en gezonden worden.... Zou zij den volgenden morgen nog het besef hebben dat te zeggen en duidelijk te maken?

Het was bij wijlen of de hooge ruime tent op haar neerzeeg en haar het ademhalen belette; of alles om haar opwoelde en draaide; of zij neerzonk in vlammende diepte.

O, lucht en kracht om kalm en klaar vader Hubertus uit te leggen wat zij wilde.... Vader Hubertus die haar niet zou wekken, die haar zou laten slapen tot het oogenblik van vertrek!!.... En dan zou het laat worden vóórdat de bode vertrok.... te laat!.... te laat!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken