Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De veldwachter van Laterveer (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van De veldwachter van Laterveer
Afbeelding van De veldwachter van LaterveerToon afbeelding van titelpagina van De veldwachter van Laterveer

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.76 MB)

Scans (2.92 MB)

XML (0.26 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De veldwachter van Laterveer

(1870)–Rinse Koopmans van Boekeren–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

VII.
De Haas.

Nuffigheden beleeft men wel eens van menschen, die men daartoe in het geheel niet in staat zou rekenen, en personen, die wars zijn van alle affectatie, en nederig en welwillend, toonen soms, dat zij een enkelen keer een vooroordeel niet overwinnen kunnen, en dan voor geen overtuiging vatbaar zijn. Dat ondervond onze vriend Hessels, toen hij dien morgen aan zijn ontbijt zat, en in eene woordenwisseling met zijn getrouwe Dina kwam.

Dina was een stevige boerenmeid, eene eenvoudige goede ziel, die van de wereld weinig af wist, en ja, een kind was in het verstand, maar toch ook een kind in de boosheid, Zij woonde sinds een paar jaren als meid bij dokter Hessels

[pagina 46]
[p. 46]

en daar haar heer ongehuwd was, nam zij daar de geheele huishouding waar. Nu zou men zeker bij een eerste kennismaking met Dina vragen, of de jeugdige geneesheer wel een goede keuze had gedaan, toen hij het bestuur zijner huishouding toevertrouwde aan een meisje, dat, hoe goed ook, toch al te weinig vormen had, om behoorlijk de honneurs waar te nemen in het huis van een man als Hessels. Om de waarheid te zeggen, niemand die deze vraag eerder natuurlijk en de genoemde bezwaren gegrond zou noemen als onze dokter zelf. Maar, zei Hessels, wat zul je er aan doen? Ik heb het kind indertijd uit medelijden genomen, en datzelfde gevoel weerhoudt mij nu haar weg te sturen; want zij meent het zoo goed, en ik weet, dat het haar bitter veel verdriet zou doen, als ik haar den dienst opzei.

Hessels zei, zoo sprekende, de zuivere waarheid. Het was zijn goed hart, dat hem had doen besluiten, dit meisje in zijn huis te nemen. Haar eigen vader had Dina reeds als kind verloren, en de man, die later met hare moeder trouwde, was een onredelijk, ja, een slecht mensch. De dokter had, tijdens de laatste ziekte van Dina's moeder, genoeg gehoord en gezien, om te begrijpen, hoeveel reden het meisje had, om na den dood der moeder te verlangen het huis te verlaten, en toen zij dus onder een vloed van tranen was komen bidden en smeeken, dat de dokter haar toch als meid zou nemen, toen had de goede man het hart niet gehad die bede af te slaan, maar gezegd: Wij zullen het eens probeeren. En zoo ooit een heweldadigde dankbaar de bewezen gunst heeft erkend, dan heeft Dina dit gedaan.

Om eindelijk nog eens terug te komen op haren toon en

[pagina 47]
[p. 47]

manieren, wij moeten billijk zijn, en erkennen, dat zij op dit punt ook veel veranderd zou zijn, indien Hessels wat meer werk van hare opvoeding en ontbolstering had gemaakt.

Wat b. v. haar al te gemeenzamen toon betreft, wel, dat was immers des dokters eigen schuld, daar hij wel eens lachte over Dina's familiariteit, maar haar nooit bestrafte, of tot meerdere onderdanigheid vermaande. Daar kwam bij dat Hessels moederziel alleen woonde, en, gezellig van aard, nu en dan behoefte gevoelde te huis eens een praatje te maken.

‘Dokter,’ zei Dina, terwijl zij het ontbijt wegborg, ‘dokter, hoe moeten we nou met dat gedierte aan?’

‘Met wat gedierte?’

‘Och, je weet wel, met dat beest, met dien haas, dien we gisteren van de Borstelsmans jongens gekregen hebben.’

‘Ha zoo.... juist, dat beest moesten we vandaag of morgen maar opeten. Je hebt het vel er toch af, nietwaar?’

‘Het vel? Wel neen ik.’

‘Nu, dan moet je in alle gevalle er direct het vel afhalen, hoor!’

‘Het vel afhalen?’

‘Ja zeker.... meende jij misschien, dat ik het monster met huid en haar zou verslinden?’

‘Neen, dat zal wel zoo wezen, maar wie moet daar dan mee aan den gang?’

‘Hoe meen je?’

‘Wel, ik vraag, wie dat beest zou moeten villen.’

‘Jij zelf natuurlijk!’

‘Ja, dat kan je net zoo begrijpen! Meende de dokter, dat ik zoo'n gedierte zou gaan villen?’

[pagina 48]
[p. 48]

‘Natuurlijk.... wie zou 't anders doen?’

‘Weet ik het? maar ik doe 't voor geen geld ter wereld!.... ik zou nog liever!....’

‘Ben je nu heelemaal gek meid? Kom, berg dien boel hier nu maar weg, dan zal ik dadelijk bij je in 't schuurtje komen, en je wijzen hoe je doen moet. 't Is geen heksenwerk, zoo'n haas af te trekken, maar je moet vooral zorgen, dat je het bloed opvangt!’

‘Het bloed opvangen? Praat er niet van! Al kon ik er ik weet niet wat mee verdienen, dan zette ik nog het mes niet in zoo'n creatuur.... brrr.... ik kan koud worden, als ik er aan denk.’

‘Word dan maar koud.... maar haal den haas nu vast uit den kelder, en hang hem aan een spijker in het schuurtje, dan kom ik dadelijk bij je, en zal je beduiden, hoe men zoo'n vriend moet ontdoen van zijn pelsrok.’

‘Wou je 't zelf doen, dokter?... o, dat is wat anders.’

‘Wel neen meid, ik zal je 't wijzen, zeg ik.’

‘Nu ja,’ zei Dina, ‘maar ik heb immers al gezegd, dat ik er niet op aan durf. Maar weet je wat, dokter? Jan Stakkers is op dit oogenblik bij zijne moeder thuis, en die heeft toch niets te doen. Dus nu zal ik Jan even roepen, dat is een handige jongen, dan kan hij mooi dat karweitje met dien haas doen.’

‘Schaam je wat, Dina! Zou je zoo koppig wezen en vreemde hulp inroepen voor een werkje, dat je heel goed alleen af kunt, als je maar niet toegeeft aan die malle kuren. Kom, zet je nu maar over die laffe vrees heen, je zult zien: het valt je mee, als je er maar mee aan den gang bent.’

[pagina 49]
[p. 49]

‘Jawel.... nu, dan loop ik even naar Jan.’

‘Neen, dat doe je niet. Jan zou je helder uitlachen, en vragen of je handjes te fijn zijn geworden om keukenwerk te doen. Buitendien, daar zou een uur mee henengaan, eer Jan Stakkers hier kon zijn. Zeg dus kort en goed: Doe je 't, of doe je 't niet?’

‘Word nu toch niet kwaad, dokter! Je weet immers wel, ik zou voor mijn dokter door 't vuur loopen, maar hij moet geen dingen van mij vergen, die strijdig zijn met mijn natuur. Ik kan dat beest niet zien, of ik word er anders van. Ziedaar, ik zou net zoo graag mij zelf het vel afstruipen, dat zou ik; - en dus, de dokter moest mij het plezier doen er niet langer over te praten.’

‘Je valt mij tegen, Dina, maar we zullen er dan maar niet meer over spreken. Ga dan maar eens naar den zolder, en haal dien ouden geruiten broek, je weet wel, dien broek, daar ik dezen zomer mee uit visschen placht te gaan. Goed, en dan zoek je dien grijzen pijjakker, en mijn klompen zet je ook klaar, want ik mag wel wat ouds aantrekken, daar niet veel aan te bederven is, nu ik zulk een smerig werkje ga verrichten.’

‘Als je blieft dokter, als je blieft! Och ja, zoo is het toch ook beter. De dokter wou er dus zelf maar mee aan den gang, niet waar? Dat lijkt me ook goed, want, zie je.... neen, dit is nu een beest, en dat maakt verschil, maar anders zou ik zeggen, dat zoo'n villerij en dat snijden voor een dokter een meer gewoon werk is. Een dokter ziet er zoo niet tegen op, meen ik.’

[pagina 50]
[p. 50]

Een kwartiertje daarna had Hessels zijn oude plunje aangetrokken, en stapte nu op klompen naar het schuurtje, waar hij zijne bekwaamheid zou beproeven op het lichaam van den Drentschen hardlooper. Toen Dina haren heer daar zag staan met opgestroopte mouwen, kon ze een kreet van verbazing niet onderdrukken, en riep uit: ‘Och gommenikkel dokter, wat zie je er miserabel uit.... ik zou mij schamen, als een fatsoenlijk mensch den dokter nu zoo eens aan 't werk vond.’

‘Nu, meid, je moogt je daarover ook wel schamen; maar als er iemand om mij mocht komen, moet je hem toch maar hier laten komen, hoor!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken