Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De veldwachter van Laterveer (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van De veldwachter van Laterveer
Afbeelding van De veldwachter van LaterveerToon afbeelding van titelpagina van De veldwachter van Laterveer

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.76 MB)

Scans (2.92 MB)

XML (0.26 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De veldwachter van Laterveer

(1870)–Rinse Koopmans van Boekeren–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XXI.
Een brief van Willem Hessels aan zijnen vriend Hugo Van Saanen Smit.

Amice! Stoppelbeek is een gezond land; ja, voor een dokter haast al te gezond, want ik kan de praktijk hier, vooral in de laatste dagen, op mijn slofjes af. Vandaar dat ik nu gelegenheid heb, u een uitvoerig bericht te doen toekomen omtrent den stand der zaken. En ik ben blij, dat ik tijd heb tot het schrijven van een brief, want't is mij behoefte het hart eens uit te storten, en daar ik hier te Stoppelbeek, ja, wel goede kennissen heb, maar toch niemand, met wien ik eens heel vertrouwelijk over alles kan praten, zoo doe ik nu

[pagina 143]
[p. 143]

maar schriftelijk wat ik anders mondeling zou gedaan hebben.

Ik moet beginnen met de verklaring, dat ik mij lang niet op mijn gemak gevoel. Niet, dat ik nu reeds met de schöne Mullerin zou willen zeggen: ‘Mich fliehen alle Freuden;’ - neen, zoover is 't nog niet, maar toch, ik moet met Agathe klagen: ‘Ja, Liebe pflegt mit Kummer, stets Hand in Hand zu gehn.’ Want met mijn ‘Liebe’ staat het bitter slecht. En 't ergste van 't geval is, dat ik mij gek zit te denken, en te tobben, maar volstrekt niet kan gissen, wat er toch aan mankeert.

Gisteren kom ik Marie tegen. Reeds van verre meende ik te zien, dat ze, tegen haar gewoonte, niet heel vroolijk en vriendelijk keek. Naderbij gekomen, bemerkte ik dat ze mijnen blik trachtte te ontwijken, en toen ik haar aansprak, was zij meer dan koel. Zij noemde mij niet Willem, maar dokter, ja, gunde mij ternauwernood een antwoord. Op mijne vraag: ‘Maar Marie, wat ben je vreemd; zeg, is er iets?’ antwoordde zij: ‘Ik ben opgehouden, en moet mij haasten,’ en liep toen met driftige schreden verder.

's Namiddags ben ik naar haar huis gegaan om ophelderingen te vragen van dit zonderling gedrag, maar ik kreeg belet. De meid zei niet, dat mijnheer en de jufvrouw uit waren, neen, maar ik werd afgewezen met het bericht, dat er belet was. Maar 't ergste komt nog. Daar kom ik van morgen mijn collega uit Laterveer, dokter Kroon, tegen, en die vertelt mij nota bene, dat hij bij notaris Blankhart geroepen is. ‘Je schijnt ongenoegen met je notaris gehad te hebben,’ zegt hij. Nu, ik wou met Kroon daarover niet in pourparlers treden, en dus zei ik weinig of niets op

[pagina 144]
[p. 144]

zijne vragen, maar besloot onmiddellijk naar Blankhart te gaan, en de verklaring te vlagen van deze raadselachtige feiten. Weer kreeg ik bij de voordeur belet, maar ditmaal liet ik mij niet met zulk een praatje afschepen, en zond dus de meid terug met de boodschap, dat ik den notaris noodzakelijk moest spreken. Nu, toen kwam de meid terug, ik werd in de spreekkamer gelaten, en een oogenblik daarna komt papa er aan, met een gelaat zoo vriendelijk als een oorworm.

‘Mijnheer Blankhart,’ zeg ik, ‘ik ben zoo vrij u beleefdelijk te verzoeken mij de reden op te geven, waarom ik niet meer met uw vertrouwen en uwe vriendschap vereerd word.’

‘Ik wist niet,’ antwoordt mij de notaris op hoogen toon, ‘dat ik mij bij contract verbonden had, u altijd als geneesheer te gebruiken.’

‘O neen, mijnheer, gij zijt volkomen vrij een anderen dokter te laten halen, en mij het huis te verbieden, maar ik mag toch vragen, wat ik misdreven heb. Men zendt zijn dokter niet weg, en breekt niet met een vriend, zonder geldige redenen van die handelwijze te kunnen opgeven.’

‘Zeer juist, mijnheer.’

‘Welnu mijnheer, wees zoo goed mij te zeggen, wat ge tegen mij hebt, opdat ik mij, zoo mogelijk, verdedige.’

‘Welnu dan, dokter, uw gedrag is van dien aard, dat ik voortaan liever van uwe bezoeken zou verschoond blijven.’

‘Mijn gedrag, mijnheer? Verklaar u nader!’

‘Gij schijnt te vergeten, dat ge hier in mijn huis zijt, en dat niets u het recht geeft, hier te kommandeeren.’

Nu, toen werd ik ook boos, en zeg op alles behalve

[pagina 145]
[p. 145]

deemoedigen toon: ‘In dit huis of in een ander, dat doet er niets toe; ik laat mij nergens en door niemand van wangedrag betichten. Nog eens dus, mijnheer; ik eisch, dat ge niet met algemeene, vage woorden, maar rond en eerlijk zegt, waarvan ik beschuldigd of belasterd word.’

‘Dokter Hessels, uw gedrag bevalt mij niet. Niemand heeft u beschuldigd. Maar ik zelf, ik vind in u, bij nadere kennismaking, den man niet, dien ik gaarne als huisvriend of als geneesheer ten mijnent ontvang. Misschien denken vele menschen er anders over, maar ik heb mijn eigen opinie, en ben niemand rekenschap schuldig van mijn ideën, of van de manier, waarop ik, volgens mijne denkbeelden, moet handelen. En nu, mijnheer, mijn bezigheden roepen mij, en ik moet u dus verzoeken, afscheid te nemen.’

Daarmee kon ik toen opstappen.

Het spreekt van zelf, dat hier wat achter schuilt. Dat de notaris niet erg ingenomen zou zijn met een schoonzoon als de ondergeteekende, had ik reeds lang vermoed. Ik ben hem niet voornaam genoeg, zijne dochter is te goed voor een eenvoudigen boerendokter. Maar dat hij nu met zulke malle praatjes zou aankomen over mijn gedrag, en dat hij een anderen dokter zou gaan halen, dat was al te bont. Stellig heeft deze of gene mij belasterd, ik moet weten wat ik er aan heb, maar dat ik het zeer onaangenaam vind behoef ik zeker niet te zeggen.

Wat de zaak van Jan Stakkers betreft, waarnaar ge met zooveel belangstelling hebt gevraagd, zij blijft nog in statu quo. Jan is nog voortvluchtig, niemand weet waar hij is, maar een bevel tot zijne inhechtenisneming wordt niet uit-

[pagina 146]
[p. 146]

ge vaardigd. De burgemeester Schellinga blijft er bij, dat hij de zaak niet ernstig kan opnemen, daar de heer Stuifhemel klaarblijkelijk niet recht bij zijn zinnen is, en althans, wat dien moordaanslag betreft; aan monomanie lijdt. Naar ik verneem, vertrekt Stuifhemel overmorgen, dus daags na het fameuse diner. Ik zie hem met eenige bezorgdheid vertrekken, want hij heeft mij gisteren gezegd, dat hij van den Geuzenburg regelrecht naar het huis van den officier van justitie zal gaan. Als hij dat voornemen volbrengt, dan komen de poppen aan het dansen. Daarom wou ik wel, dat ik kans zag vriend Stuifhemel van dat plan af te brengen. Ik heb er wel eens over gedacht, of het niet best zou zijn, dat ik zelf eens met dat manneke over de zaak ging praten, en hem zocht te bewegen zijne aanklacht in te trekken. Daar is inderdaad het een en ander, dat mij hoop geeft hem tot mijn gevoelen te kunnen overhalen. Wanneer ik namelijk hem eens duidelijk voorstel, hoe de menschen hem beet genomen hebben, en hoe alle die bijzonderheden publiek zullen worden, ten dage als de rechter alles gaat onderzoeken, en hij, Stuifhemel, dan de risé zal worden van Nederland, de held der straatdeuntjes, wiens beeltenis straks met levendige verven op een zeiltje staat geschilderd, en wiens liefdes avonturen op alle kermissen zullen bezongen worden; als ik hem dat alles voorhoud, ja, dan zal hij waarschijnlijk wel afzien van zijn plan om den moordenaar verder te vervolgen. Maar dan zou ik hem alles moeten vertellen, en mijn geheim en dat van Andries Kok moeten verraden, en zoo risqueeren wij, dat die snuiter zegt: Laten de menschen mij uitlachen, maar ik zal al die schan-

[pagina 147]
[p. 147]

dalen aan het licht brengen, en dan zal het hier wezen: Rira bien qui rira le dernier. Dus daar durf ik niet mee aan te komen, maar ik gaf wat moois, als ik er iets op kon vinden, om Stuifhemel te beletten naar den officier van justitie te gaan.

En nu ga ik dezen eindigen. Het zal mij eens verwonderen, of Marie morgen ook op het diner is. Ik schrijf u daarover wel nader. Na groete enz.

t.t.

hessels.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken