Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kruis of munt (1949)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kruis of munt
Afbeelding van Kruis of muntToon afbeelding van titelpagina van Kruis of munt

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.37 MB)

Scans (19.10 MB)

ebook (2.99 MB)

XML (0.55 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kruis of munt

(1949)–Jo Boer–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 31]
[p. 31]

II

Midden in de nacht werd het kind wakker, doordat het op het potje werd gezet. Vreemd, midden in de nacht, met alleen het flikkerend nachtlichtje om de schaduwen op te jagen, had Puk-Struk niets angstwekkends meer, alleen iets overbekends en vertrouwds. Zij was het enige en het liefste op de wereld.

‘Heb je grote bah gedaan?’

‘Ja....’

‘Ja, wát....?’

‘Ja, Pootje.’

‘Domme meid. Ja, Mammie. Zeg dan....’

‘Ja Lappedepappie....’

‘Een gek kind ben je toch. Ga nu maar weer slapen.’

En het warme bed met het nu lauw geworden kruikje, dat haar opving. Hiertoe bleef haar beider tederheid beperkt, korte nachtogenblikken zonder vrees of wrok, kortstondige nachtelijke tederheid, en het bloemetjeskiezen der donkere wintermorgens. Dan droeg Alet in bed een verschoten lichtblauw wollen doek tegen de koude om hoofd en schouders, waarin eenmaal fel roze, groene en lila vierkantjes gehaakt waren, sedert lang verzacht en versoberd tot pastelnuancen van zeer lichte kleurglanzingen. Dicht tegen haar moeder aangedrukt vroeg het kleine meisje dan:

‘Wat zijn dit?’

‘Roosjes.’

‘En dit?’

‘Viooltjes.’

‘Enne dit?’

‘Vergeetmijnietjes.’

‘Enne dát?’

‘Resedaatjes.’

‘Enne dát?’

‘Nee, nu jij. Wat zijn dit?’

[pagina 32]
[p. 32]

‘Viooltjes.’

‘Ja. En dit?’

‘Eh.... rozeboompjes.’

‘En dit?’

‘Vergeet-mij-nietjes.’

‘Goed zo. Knappe meid. Hoe was het liedje ook weer, Jopie? Je weet wel?’

‘Vergeetmijniet en ereprijs

Ook viooltjes zijn daarbij....’

Het heimwee naar deze momenten van bij moeder en kind zeer diep gaande tederheid zal één der hoofdelementen worden, die Alet voort zal drijven tot het verlies van dit kind. De tweede factor hiertoe lag merkwaardigerwijze in het tweede bezoek van Johanna aan Agatha in Oud-Rozenburg. Wanneer was het vreemde plan bewust in Alets ziekelijk brein ontstaan? Hoevele jaren van zwijgen, van ontzettingen van eenzaamheid waren er toe nodig om deze giftige vrucht tot rijpheid te doen komen? Zéker is het, dat het eerste bezoek aan Agatha een diepe indruk op de jongere zuster had gemaakt, een indruk, die nooit meer uitgewist zou worden. Maar deze indruk was er slechts een van afgrijzen en ontzetting. De daarop volgende bezoeken, dat zij eveneens steeds in de wachtkamer op de terugkeer van Johanna bleef wachten, namen reeds een andere vorm aan.

Een week na het eerste bezoek aan Oud-Rozenburg had Johanna het rijtuig laten voorkomen en was weggereden, alleen. Het rijtuig had zij later op de Kneuterdijk laten wachten. Te voet was zij verder gegaan, de Hoogstraat in, de Venestraat door naar de Grote Bazaar. Eerst had zij een kop chocolade gedronken om het weeë gevoel in haar maag te laten voorbijgaan, maar het weeë gevoel bleef. Daarna ging zij naar de speelgoedafdeling. Langzaam en aandachtig drentelde zij langs de uitstalkasten. Langs de bruine en witte teddyberen, langs de speelgoed-eendjes, langs de pluchen hondjes en de onbreekbare viltpoppen. Ieder van die speelgoeddieren keek zij onderzoekend in zijn dom speelgoed-

[pagina 33]
[p. 33]

gezichtje. Neen dat beertje keek een beetje vals, dat eendje te onnozel, en die pop daar had helemaal geen uitdrukking onder haar geel zijden krullen. Maar dat kleine pluchen hondje had een zoet snoetje, dat beertje daar ook, en die ene pop daar, die grote, kon niet breken en was zacht om beet te pakken. Deze drie dingen liet Johanna inpakken, daarna zocht zij verder naar een doos met een ganzenbordspel en een veelkleurige pluchen bal. Dat was genoeg voor de eerste keer. Daarna liep zij door naar het Plein, naar Sprecher, kocht een doos gebakjes en een zachtgroene zak met gouden sterren vol chocolaadjes en bruidssuikertjes. 's Middags reed zij met Alet naar Loosduinen.

‘Wat zit er in die pakken, Ma?’

‘Speelgoed, kind. En wat lekkertjes.’

‘Voor wie? Voor Jopie?’

‘Neen. Voor Agatha. Zij verveelt zich. Dan heeft zij wat te doen.’

‘Zoveel tegelijk?’

‘Ja. Zoveel tegelijk.’

Toen zij haar moeder door de draaideur zag verdwijnen, was zij eigenlijk jaloers op Agaath. Bespottelijk gewoon. Maman kon zo overdrijven.... Eén enkel cadeautje was toch genoeg geweest. En dan volgende week weer wat....

Maar de droefheid van de oude vrouw, toen zij Agatha de pakken in gretige haast zag openrukken, zag hoe haar gulzige mond werd volgepropt met eischuim, slagroom en chocolade door elkaar, was zo groot, dat het al het andere absorbeerde, dat zij alleen nog maar één rauwe, bloedende wond was. Agatha keek niet meer naar haar moeder om. Zij had de pop hartstochtelijk tegen haar hart gedrukt en wiegde haar als een levend kind heen en weer. Toen de zuster binnenkwam griste zij met een dierlijk gebaar het andere speelgoed naar zich toe. Zij merkte zelfs niet, dat haar moeder weg ging. In de gang zei de oude vrouw op haar stille ingetogen wijze:

‘Zuster, zijn die gestichtskleren nu werkelijk nodig?’

[pagina 34]
[p. 34]

‘Neen, Mevrouw. De familie is gerechtigd voor de eersteklas patiënten wat anders te kiezen. Wat eenvoudigs natuurlijk. Donkerblauwe of donkergrijze wol is altijd heel netjes. Donkergroen fluweel voor de Zondag....’

Het was, als had dit tweede bezoek aan haar dochter Johanna dieper aangegrepen dan het eerste. Zij zat stil in haar koetsje, haar knieën tegen de knieën van Aletta. Zij huilde niet. Deze kleine, door het leven mishandelde vrouw huilde nooit. Zij zat stil en staarde uit het venster, waar een lichte lentezon speelde met de wilgenkatjes.

‘Ach God’, mompelde zij en schudde haar hoofd. En weer:

‘Ach God, ach God!’

‘Ach God, ach God, ach God!’

Het ergerde Aletta. Zo verschrikkelijk erg was het toch ook weer niet. Agatha kon immers nog beter worden? Dat had Mama zelf gezegd.

En de derde factor, die Alet tot haar uiteindelijke misdaad zou leiden, was haar scheiding van Bernard Landman. Op een middag had haar vader haar in zijn kantoor laten roepen. Zij begreep, waarvoor hij haar geroepen had.

‘De scheiding is uitgesproken’, zei Bruno droog. ‘Al mijn eisen zijn ingewilligd.’

Hij zei míjn eisen en niet jóuw eisen, of zelfs maar ónze eisen. Mijn eisen.

‘Hij heeft afstand gedaan van alle rechten op het kind. Geen enkele financiële steun zal van hem geaccepteerd worden. Tot aan haar meerderjarigheid - heeft hij toegestemd - zal noch hij, noch zijn vervloekte familie proberen het kind te zien of te schrijven. Hij heeft er volledig afstand van gedaan. Dat is alles wat ik je te zeggen heb. Alleen nog dit: een gescheiden vrouw wordt met de vinger nagewezen. Ook al heeft ze het gelijk aan haar kant. Ik éis dus van je, dat je gedrag dusdanig zal zijn, dat er geen verdere commentaar op deze rampzalige geschiedenis gegeven zal worden. Je kunt gaan.’

[pagina 35]
[p. 35]

Maar toen Alet reeds met de knop van de deur in haar hand stond, barstte hij plotseling los in een van zijn onverwachte, verschrikkelijke driftbuien:

‘Maar godverdomme nog aan toe, dit zweer ik je, als dat schoelje me ooit onder ogen komt, dan jaag ik een kogel door zijn kop!’

Zij had de deur achter zich gesloten, en hoewel haar knieën knikten, had zij niet tegen de gangdeur durven leunen om bij te komen. Zij was de gang afgehold, de trap af en het jassenkamertje in, het kleine kabinet naast de voordeur, in een hartstochtelijke opwelling om alleen te zijn. Maar waar had zij in het grote herenhuis alleen kunnen zijn? De oude heer had de kamers zo laten indelen, dat er een onafgebroken, bijna onmerkbare contrôle op haar uitgeoefend werd. Door het uitnemen van de schuifdeuren liepen eetkamer en salon ineen. - Net als in Indië - zei de oude heer. Ja, maar zij waren niet meer in Indië, niet meer in het paleisachtige huis op het Koningsplein, niet meer op het diepbetreurde Arendsburg en ook niet meer in de ruime bezitting in Soerabaja. Boven had Bruno de slaapkamers van Aletta en het kind aan de voorkant, en van hem en Johanna aan de achterkant door het uitbreken van een vroegere alcoof tot één vertrek laten maken, dat slechts door zeer dunne tussenschotten, die een soort van kast vormden, van elkaar gescheiden waren. Twee badkamers, om niet een ongebruikt kabinet open te laten voor mogelijkheden, die buiten zijn heerszucht zouden vallen, en daarboven lag het rijk van de meiden, vier kabinetten, die door middel van zeer dunne schotten uitkwamen op de zolder. Iedere vorm van afzondering, van eenzaamheid was in dit huis van te voren, en met opzet, onmogelijk gemaakt.

Johanna zat in haar rotanstoel, toen Aletta, uitgehuild, binnenkwam. Zij keek niet op, toen zij de voetstappen van haar dochter hoorde kraken op het zeil. Haar handen bewogen in de korte zenuwschokken van het frivolité - zij frivoliteerde een roze knikkerzakje voor het kind - en het

[pagina 36]
[p. 36]

ivoren spoeltje sprong als een visje in haar schoot. Zij vroeg niets. Achter haar lag de tuin in zomerregen. De rozen stonden in bloei en op het tafeltje voor de oude vrouw liet een Lafrance-roos zwaar de bolle bloemblaadjes vallen. Aletta hoopte, dat haar moeder haar wat vragen zou over het onderhoud met Bruno, waarvan zij toch op de hoogte moest zijn, maar zij wist, dat de oude vrouw zwijgen zou, zoals ze haar leven lang gezwegen had.

‘De scheiding is uitgesproken, Ma,’ zei Aletta eindelijk mat.

‘Zo?’ zei de oude vrouw, en zag nog steeds niet van haar werk op, ‘En naar genoegen, kind?’

‘Wat kan je de dingen toch bespottelijk stellen, Ma.... Naar genoegen.... Wie zegt dat nou?’

‘Je hebt dit toch zelf gewild, kind?’

De dochter sloeg beide handen voor haar gezicht en barstte in een hartstochtelijk snikken uit:

‘Ik haat jullie allemaal! Jou en Pa en alles en iedereen! Hoe kan ik dit nu zelf gewild hebben! Zie je dan niet, dat mijn leven een hel is, een hel?! Was ik maar dood! Was ik maar dood!’

De deur ging open. Bruno stond op de drempel.

‘Alet, zwijg! Denk aan je waardigheid. De meiden zijn in huis.’

‘Ik zal eens een lekker kopje thee gaan zetten,’ zei de oude vrouw opgewekt. ‘Dat zal het arme kind goed doen. En Alet, ga eens tegen Piet zeggen, dat hij de stokrozen opbindt. Nu de bloemen uitkomen beginnen ze voorover te hellen, en dat staat zo slordig.’

De dochter droogde haar ogen af.

‘Ja, Ma,’ zei ze onderworpen. Maar later op de middag, toen ze met haar moeder en het kind langzaam door de tuin liep, zei ze opeens:

‘U moet vergeten, wat ik vanmiddag gezegd heb, Ma.’

‘Wat dan, m'n kind?’

‘U weet wel. Ik was driftig. Ik wist niet goed wat ik zei. Pa had gelijk.’

[pagina 37]
[p. 37]

‘Was je driftig? Gek, dat herinner ik mij niet meer.’

Leunend op de arm van haar dochter liep zij verder.

‘Ik word oud, kind. Oude mensen hebben geen geheugen meer. Kijk, die grote Karl Druschki is uitgevallen. Door de regen zeker. Jammer is dat. De volgende knoppen worden zo groot niet meer. Heb je het nu tegen Piet gezegd van de stokrozen? Bij de eerste de beste windvlaag knakken ze. En de peulen van de goudenregen moeten afgeknipt. De vruchten zijn giftig en ze vergen te veel kracht van de boom.’

Toen zij bij de serredeur gekomen waren, legde de oude vrouw haar bevende hand op de zeldzaam fijne vingers van haar dochter:

‘Alet,’ zei zij stil, ‘Zul je voorzichtig zijn? Denk aan Agaath.’

De dochter huiverde.

‘Zeg toch niet zulke vreselijke dingen, Ma....’

‘Het wordt te koud voor Jopie. We moeten voorzichtig zijn.... het kind is niet sterk.... We moeten de deuren sluiten....’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken