Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Woorden hebben hun betekenis (1992)

Informatie terzijde

Titelpagina van Woorden hebben hun betekenis
Afbeelding van Woorden hebben hun betekenisToon afbeelding van titelpagina van Woorden hebben hun betekenis

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.98 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
non-fictie/interview(s)
lezing / voordracht
non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Woorden hebben hun betekenis

(1992)–Frits Bolkestein–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 151]
[p. 151]

III Sociaal-economische onderwerpen

[pagina 153]
[p. 153]

13 Hoofdthema's van de jaren negentig

Liberalen hebben zich altijd gericht op de individuele mens. Zij streven naar onafhankelijkheid en zelfstandige kracht, die de mens weerbaar maken en hem in staat stellen zich een betere plaats te verwerven in de samenleving. Dit betekent dat onderwerpen als emancipatie, individualisering, de verzorgingsstaat en flexibilisering van de economie hoog op de liberale agenda staan. Ik heb hierover gesproken op het Congres van de Organisatie Vrouwen in de vvd en op een symposium van de Teldersstichting, het wetenschappelijke bureau van de vvd (beide op 22 februari 1991), op de Buitengewone Algemene Ledenvergadering (5 april 1991) en op de 44e Jaarlijkse Algemene Vergadering van de vvd (27 april 1991). Onderstaande tekst is samengesteld uit deze vier toespraken.

 

Emancipatie is niet iets wat de overheid per decreet kan afkondigen. Voor liberalen staat voorop dat zij gelijke kansen voor iedereen moet scheppen. Maar werkelijke emancipatie moet door de mens zelf worden bevochten. Soms schept de overheid voorwaarden die emanciperend lijken, maar dat in wezen niet zijn. In ons land kan een jongere rechtstreeks van school in een uitkering belanden. Dat lijkt hem of haar financieel zelfstandig te maken. In wezen brengt het de jongere in een afhankelijkheidsverhouding tot de staat, die velen nooit van zich af weten te schudden.

Een belangrijk aspect van emancipatie is individualisering. Het liberale streven naar individualisering betekent dat rechten én plichten in de maatschappij zoveel mogelijk worden toegesneden op de individuele mens. In de praktijk betekent dit bijvoorbeeld

[pagina 154]
[p. 154]

dat het inkomen van twee werkende partners niet gezamenlijk wordt belast, maar dat zij elk onafhankelijk hun belasting betalen. In de sociale zekerheid betekent individualisering dat de ww-uitkering slechts afhankelijk is van het eigen arbeidsverleden en niet van het partnerinkomen.

Liberalen hechten aan de individualisering van rechten en plichten omdat dit de emancipatie van de individuele mens bevordert. De individuele belastingheffing van tweeverdieners bevordert hun arbeidsparticipatie. In dat geval is het fiscaal niet voordelig thuis te blijven zitten. Anders dan bijvoorbeeld het splitsingstelsel werpt dat systeem geen barrières op voor de emancipatie van de vrouw. Ik vind het dan ook onbegrijpelijk dat niet alleen vanuit christen-democratische maar ook vanuit socialistische kring keer op keer stemming wordt gemaakt tegen tweeverdieners. Men schijnt daar te vergeten dat waar twee inkomens worden verdiend ook twee keer een arbeidsprestatie wordt geleverd en dat daar extra onkosten mee gepaard gaan. Liberalen zullen zich hard blijven maken voor een belastingstelsel dat niet discrimineert naar de verschillende typen huishoudens.

De christen-democratische hoofdstroming staat nogal huiverig ten opzichte van de individualisering. Daar is het kostwinnersdenken nog vaak wat sterker dan de emancipatiegedachte. Bovendien worden in die kring individualisering en egoïsme nogal eens met elkaar verward. Dat is onjuist. Individualisering betekent namelijk niet alleen verzelfstandiging van rechten maar ook van plichten en verantwoordelijkheden. Zo moet een geïndividualiseerde studiebeurs gekoppeld zijn aan de studieprestaties van de student. En een werkloosheidsuitkering moet gekoppeld zijn aan de verplichting tot het zoeken van werk. Die mening hingen wij al aan toen christen-democraten en socialisten toegeeflijkheid nog met sociaal beleid verwarden. Als individuele rechten niet gepaard gaan met plichten jegens de maatschappij raakt het systeem ontwricht. Dan verliest de behoeftige het van de geslepene.

Ook de nieuwe voorzitter van het vno, de heer Rinnooy Kan, heeft in zijn eerste rede tot het vno over het thema van emancipa-

[pagina 155]
[p. 155]

tie en individualisering gesproken. Hij zei dat in een maatschappij van geëmancipeerde burgers paternalistisch optreden van de overheid niet langer op zijn plaats is. De burger eet wel gretig van de snoepjes die Vadertje Staat hem aanbiedt, maar luistert niet langer naar zijn bestraffende woorden. De heer Rinnooy Kan pleitte ervoor de burger meer individueel verantwoordelijkheidsbesef te geven door versterkte toepassing van het marktbeginsel. Hij zei: ‘Op de markt immers (...) volgt ieder individu zijn eigen voorkeur, maar al die afzonderlijke beslissingen tezamen dienen toch collectieve belangen zoals zuinigheid en efficiëntie.’

De belangenuitwisseling tussen individu en maatschappij moet niet primair via de overheid lopen, zoals in ons land nog te vaak wordt gedacht. De markt is geen kil mechaniek waar geen mens aan te pas komt. Integendeel. In de markt brengt iedereen, elke dag, meermalen zijn stem uit. Daarom willen dictaturen de markt ook altijd om zeep helpen. Daarom staat bij liberalen de markt centraal.

Het is een misvatting dat de geëmancipeerde mens anderen niet nodig zou hebben. Liberalen zijn warme voorstanders van gezins- en andere maatschappelijke verbanden. Die moeten echter gebaseerd zijn op een vrije keuze. De staat heeft zich daar in beginsel niet mee te bemoeien.

Het is waar dat de noodzaak tot solidariteit binnen familie- of bredere verbanden is verminderd. Maar dat is niet zozeer eigen aan de individualisering als wel aan de verzorgingsstaat. Door de economische groei en de uitbouw van de verzorgingsstaat is de noodzaak tot solidariteit tussen mensen vaak minder geworden. Dat leidt bij velen tot eenzaamheid. De winst aan economische vrijheid voor velen leidt bij sommigen tot anonimiteit en vervreemding. De snelst groeiende sector binnen de gezondheidszorg is die van de psychiatrie. De riaggs kunnen de exploderende vraag naar geestelijke bijstand niet aan.

Wij kunnen onze ogen niet sluiten voor de hoge tol die de anonimisering van de moderne verzorgingsstaat eist. Geen van de politieke hoofdstromingen heeft een pasklaar antwoord op deze problematiek, ook niet de liberalen. Het is in essentie een sociaalcultureel probleem van een maatschappij die op zoek is naar

[pagina 156]
[p. 156]

nieuwe normen en samenlevingsvormen. Dat gebeurt op het niveau van het gezin, de vriendenkring, de school, de universiteit. De politiek kan dit proces niet of nauwelijks sturen. Liberalen zijn daar dan ook huiverig voor.

De politiek kan er wél aan meewerken dat de verhouding tussen staat en burger verandert. We kunnen een tegenwicht aan het proces van anonimisering bieden door de burger meer en vaker op zijn individuele verantwoordelijkheid aan te spreken. Dat kan door het domein van de burger te vergroten en het bereik van de verzorgingsstaat te verkleinen.

Al sinds het begin van de jaren tachtig tracht de Nederlandse politiek het groeiende beroep op de verzorgingsstaat het hoofd te bieden. Eerst wilden alleen vvd en cda de strijd aangaan, nu ook, schoorvoetend, de pvda. De sociaal-democraten bezuinigen met tegenzin, maar zijn er ook weer een beetje trots op. Zo horen we uit het pvda-kamp regelmatig de bewering dat de Tussenbalans-operatie van februari 1991 ‘de grootste ombuigingsoperatie sinds de Tweede Wereldoorlog’ zou zijn. Dat is onjuist.

In de Tussenbalans ging het om minder dan 13 miljard gulden aan echte bezuinigingen. (Dat is nog altijd ruim 10 miljard minder dan in de Miljoenennota 1991 aan beleidsintensiveringen werd genoteerd.) We behoeven niet ver in de geschiedenis terug te gaan om een verbetering van deze prestatie te vinden. Het regeerakkoord Lubbers-1 kende nauwelijks beleidsintensiveringen en meer dan 20 miljard aan pure bezuinigingen. In guldens van 1994 is dat meer dan het dubbele van de krappe 13 miljard van Kok.

Het is zelfs niet zo dat de Tussenbalans de grootste ombuigingsoperatie is waar de pvda aan heeft meegewerkt, al zal die partij dat waarschijnlijk wel zo aanvoelen. De meest stringente minister van Financiën die we namelijk sinds de Tweede Wereldoorlog hebben gehad was de socialist Lieftinck, die de schatkist van 1946 tot 1952 beheerde. Tijdens zijn bewind daalde het aantal rijksambtenaren met maar liefst 38% en de rijksuitgaven met 20%. Als percentage van het nationale inkomen daalden de overheidsuitgaven van 46% tot 27%. In die tijd was bezuinigen nog bezuinigen.

[pagina 157]
[p. 157]

Een tweede hoofdthema van de jaren negentig en daarna is dat van de vergrijzing en van de positie van de ouderen in onze samenleving. Nu is ruim 11% van onze bevolking 65 jaar of ouder. Over een generatie is dat aandeel gestegen tot een kwart. Ouderen verdienen een plaats in het hart van onze samenleving. De gemiddelde levensverwachting is deze eeuw enorm toegenomen. De 65-plussers van nu zijn zo vitaal als de 55-plussers van dertig jaar geleden. Liberalen zijn dan ook voor flexibele pensionering. Ouderen kunnen nog veel aan de maatschappij bijdragen. We hebben hun bijdrage hard nodig, zeker in de toekomst.

De groeiende groep ouderen in ons land moet haar zelfstandigheid zo lang mogelijk kunnen bewaren. Een eerste voorwaarde voor zelfredzaamheid is financiële zelfstandigheid. Bezitsvorming tijdens het economisch actieve leven is de basis voor zelfstandigheid na de pensionering. Bezitsvorming geeft zekerheid en onafhankelijkheid. Het eigen huis, het spaargeld, de lijfrente, het bedrijfspensioen: naast de aow zorgen zij ervoor dat de oudere volop in de maatschappij kan blijven staan. Het is onbegrijpelijk en onaanvaardbaar dat juist nú deze vormen van bezitsvorming dreigen te worden aangetast. Het kabinet heeft een wellustig oog laten vallen op de kassen van de pensioenfondsen. Die zijn naar behoren gevuld, terwijl de schatkist leeg is. Liberalen zullen zich weren tegen elke poging om de pensioenfondsen te plukken. De pensioenvorming van nu is de emancipatie van de oudere in de toekomst.

Een derde thema dat liberalen in de toekomst bezig zal blijven houden is de noodzaak tot flexibilisering van de economie. Ondanks de grote operaties van de jaren tachtig wordt de Nederlandse economie nog steeds door overmatige regelgeving in een verstarrende greep gehouden. Veel van die regels zijn niet alleen onnodig, maar neigen ook naar hypocrisie. In ons land moet de sigarenboer om zes uur zijn deuren sluiten. In een bepaald type coffeeshops komt de handel in marihuana dan pas goed op gang. In Oost-Europa probeert men met veel pijn en moeite een vrije markt te creëren. In Nederland moet de benzinepomphouder 's avonds zijn koopwaar in een brandkast stoppen. De Nederlandse boekwinkel mag na zessen zelfs geen bijbel meer verkopen.

[pagina 158]
[p. 158]

Pornografische lectuur is in de avonduren echter vrijelijk te koop. Kortom, we leven in een land waar de handel in verboden vruchten vrijer is dan de verkoop van aardappelen. Het is tijd om ook de markt in deugdzame goederen wat vrijer te maken.

Ook de arbeidsmarkt in ons land is nog in de greep van verstarring. De zeer slechte verhouding tussen actieven en niet-actieven geeft dat aan. Het enorme beroep op de ziekte-, werkloosheids-, en arbeidsongeschiktheidsregelingen heeft de inactiviteit in ons land opgestuwd. Het aantal uitkeringsgerechtigden dat onder één van deze regelingen valt, is nu iets minder dan eenderde van de werkende beroepsbevolking.

Onder de laaggeschoolden is de situatie nog veel slechter. Omdat de produktiviteit van laaggeschoolden vaak achterblijft bij de relatief hoge loonkosten is hun uitstoot richting werkloosheid en arbeidsongeschiktheid nog veel groter. Het gevolg is dat op elke tien laagopgeleide werknemers er maar liefst acht laaggeschoolde uitkeringsgerechtigden zijn. Onder de etnische minderheden, die ook nog met taalproblemen kampen, is de situatie nog slechter.

De sociale consequenties van deze tweedeling tussen actieven en niet-actieven zijn ronduit catastrofaal. In de praktijk betekent zij dat alle steden in Nederland wijken hebben waarin iedere werkende een buurman of -vrouw heeft die van een uitkering leeft. De grote steden kennen wijken waarin de werkenden zelfs een minderheid zijn geworden. Er wordt langzaam maar zeker een omgeving geschapen waarin het leven van een uitkering tot norm is geworden.

Tot op heden hebben zich in Nederland de gevolgen van deze sociale catastrofe nog enigszins aan het oog onttrokken. Hoge uitkeringen hebben de sociale verpaupering uiterlijk verzacht. Mocht onze sociale zekerheid echter uiteindelijk onbetaalbaar blijken, dan zullen de sociale valkuilen onder het asfalt van de verzorgingsstaat zichtbaar worden.

Het moment van financiële onhoudbaarheid is naar mijn mening dichtbij. Het aantal uitkeringsgerechtigden blijft aanzwellen, zelfs in een periode van economische bloei. De vlucht in de arbeidsongeschiktheid heeft ervoor gezorgd dat de sociale zeker-

[pagina 159]
[p. 159]

heid conjunctuurresistent is geworden. Al liggen de banen voor het oprapen, de arbeidsongeschikten komen niet meer aan de bak. Deze verstarring van de sociale zekerheid is een belangrijke reden waarom we zelfs in een periode van economisch herstel de overheidsfinanciën niet op orde krijgen. Bij een volgende recessie zal de financiële problematiek nauwelijks nog te overzien zijn.

De lage graad van economische activiteit is er in belangrijke mate verantwoordelijk voor dat de groeiprestatie van ons land sinds de jaren zeventig niet bijster goed is geweest. In het decennium na 1976 bleef de groei van onze economie ruim 10% achter bij de gemiddelde groeiprestatie van de overige industrielanden. Sinds 1970 zakten we van de derde naar de tiende plaats op de lijst van de meest welvarende landen.

Op het punt van de collectieve uitgaven blijven we internationaal gezien echter schitteren. Het niveau van collectieve uitgaven en lasten ligt nog steeds ver boven het niveau van de meeste van onze partners binnen de Europese Gemeenschap. Het lijdt geen twijfel dat dit Nederland kwetsbaar maakt in de verheviging van de internationale concurrentie die de Europese integratie met zich mee zal brengen. Wie ontkent dat er een verband bestaat tussen de grote omvang van de collectieve sector, de lage arbeidsparticipatie en de zwakke groeiprestatie van ons land, doet weinig goeds voor onze economie en schept veel werk voor de minister van Sociale Zaken.

In het sociaal-economisch circuit in Den Haag circuleren vele bruikbare ideeën die de werking van de arbeidsmarkt aanmerkelijk zouden kunnen bevorderen. Een aantal daarvan zou op korte termijn kunnen worden uitgevoerd. Ik noem er een paar.

Ten eerste moeten er meer financiële prikkels komen om de vraag naar en het aanbod van laaggeschoolde arbeid te verhogen. Zo dient de koppeling van het minimumloon aan de algemene loonontwikkeling te worden losgelaten. Elke 1%-stijging van het minimumloon kost namelijk op den duur tienduizend banen voor laaggeschoolden. Zo lang die koppeling bestaat, is de sociale vernieuwing niet meer dan dweilen met de kraan open. We kunnen niet iedereen én inkomensverbetering én meer kansen op werk bieden. Dat wél beloven is populistische retorica. Ik ben er

[pagina 160]
[p. 160]

dan ook van overtuigd dat de koppeling nog in deze kabinetsperiode het onderspit zal moeten delven. Het eerste teken daarvan is dat hij in de Tussenbalans al is weggedefinieerd. Na de Statenverkiezingen kan dit relikwie uit het rariteitenkabinet van de jaren zeventig vervolgens verdwijnen.

Tegelijk moet de prikkel tot scholing niet worden verminderd, maar eerder verhoogd. Sinds 1974 zijn de inkomens van de middengroepen met 19% achtergebleven bij de groei van het sociale minimum, zelfs ná de Oortoperatie waar die middeninkomens zo schandelijk van zouden hebben geprofiteerd. De inkomensverdeling in Nederland is zo plat als een dubbeltje en dat moedigt niet aan tot bijscholing of tot extra prestatie. Het is dan ook treurig dat inkomensnivellering weer op de politieke agenda is verschenen.

Een tweede maatregel die ik voorsta, is de laagste loonschaal in Collectieve Arbeidsovereenkomsten niet langer voor hele bedrijfstakken algemeen verbindend verklaren. De laagste loonschalen in cao's liggen vaak aanzienlijk boven het wettelijk minimumloon. Het ministerie van Sociale Zaken maakt deze loonschalen ook verbindend voor bedrijven die geen cao hebben maar die wél onder de desbetreffende bedrijfstak vallen. Het kan toch niet zo zijn dat een overheid die laaggeschoolden aan het werk wil helpen werkgevers verbiedt mensen tegen het minimumloon aan te nemen?

Hetzelfde geldt voor de bovenwettelijke aanvullingen op de Ziektewet en de wao-uitkering die in de meeste cao's zijn opgenomen. De cao-afspraken die dergelijke aanvullingen regelen, zouden evenmin algemeen verbindend mogen zijn. Het is al merkwaardig genoeg dat de sociale partners veel financiële prikkels uit de sociale zekerheid wegnemen. Deze praktijk hoeft niet ook nog eens door de overheid te worden gesanctioneerd en aan andere bedrijven te worden opgelegd. Tot voor kort was de kwestie van het algemeen-verbindend verklaren van cao's nog slechts het stokpaardje van enkele economen, zoals de hoogleraren Zalm en Bomhoff. Gelukkig breekt deze heldere gedachte nu ook in beleidskringen door. Een kartelmatige wijze van loonvorming past niet meer in deze tijd.

[pagina 161]
[p. 161]

Een vierde maatregel is een verhoging van de fiscale aftrek van arbeidskosten voor werkenden. Deze lastenverlichting heeft tot doel een netto inkomensvooruitgang te garanderen bij het aanvaarden van werk. Aan de wantoestand dat een uitkeringsgerechtigde bij aanvaarding van werk een financiële achteruitgang riskeert, moet zo snel mogelijk een einde komen.

Ten vijfde moet het ontslagrecht in ons land verder worden geliberaliseerd. Ons strikte ontslagrecht beschermt de individuele werknemer, maar maakt de werkgever huiverig voor het aantrekken van personeel. Hier werkt de ontslagwetgeving asociaal ten opzichte van de werkloze. Ook draagt de overmaat aan ontslagbescherming bij tot het misbruik van de sociale zekerheid, omdat het nu soms makkelijker is een werknemer arbeidsongeschikt te verklaren dan hem of haar te ontslaan.

Naast deze arbeidsmarktmaatregelen is ook een herziening van de sociale zekerheid noodzakelijk. Het valt op dat vooral de uitgaven aan ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid in ons land veel hoger zijn dan bij onze eg-partners. Onze regelingen zijn dan ook veel ruimhartiger. In België en Duitsland heeft de werknemer een doktersverklaring nodig bij ziekteverzuim, in Nederland niet. In de Nederlandse arbeidsongeschiktheid wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen beroepsrisico en sociaal risico, in de rest van Europa wel. In Nederland wordt niet naar het arbeidsverleden gekeken, in de meeste andere landen wel. In Nederland zijn de toetredingscriteria laag, in de meeste andere landen hoog. Het is dan ook niet verwonderlijk dat we in Nederland relatief twee keer zo veel arbeidsongeschikten hebben als in Duitsland en België.

Tot slot, als Nederland de starheid van zijn arbeidsmarkt en sociale zekerheid weet te doorbreken, kunnen wij met een gerust hart de internationale concurrentie aan. Een neergaande internationale conjunctuur zal dan nog steeds nadelig zijn, maar hoeft ons niet uit het lood te slaan. Een recessie in Amerika hoeft ons niet zo zwaar te treffen, als we door loonmatiging de winsten van de bedrijven gezond houden. Een internationale rentestijging zal ons niet zoveel kosten als we de staatsschuld saneren.

Flexibilisering betekent op microniveau dat de individuele

[pagina 162]
[p. 162]

mens wat minder makkelijk zal kunnen terugvallen op sociale zekerheid en bescherming. Voor de maatschappij als geheel zal echter het economisch beeld verbeteren en daarmee ook de sociale zekerheid. Die afweging is in ons land nog onvoldoende gemaakt. In de jaren zeventig en begin jaren tachtig hadden we vooral oog voor de bescherming van het individu. Als maatschappij raakten we toen achterop. In de jaren negentig moeten we meer vertrouwen hebben in de zelfstandigheid van de mens. Dan kan Nederland binnen Europa weer de plaats innemen waar het thuishoort: in de voorhoede.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken